Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake:[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1972, van Turkse nationaliteit, wonende te Turkije, eiseres,
gemachtigde: mr. H. Dogan, advocaat te Amsterdam,
tegen:de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. L. Reesink, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 27 juni 2005 heeft eiseres bij de Nederlandse ambassade te Ankara een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel “verblijf bij echtgenote in het kader van gezinsvorming”. Bij besluit van 2 augustus 2005 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 14 september 2006, ontvangen op 19 september 2006 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 17 oktober 2006 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij beroepschrift van 9 november 2006 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 7 december 2006. Op 12 januari 2007 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 5 februari 2007 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2007. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
1. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet binnen de geldende termijn van artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 is ingediend. De door de gemachtigde van eiseres opgegeven reden van termijnoverschrijding is volgens verweerder niet verschoonbaar te achten. Nu op de begeleidende brief bij het besluit van 2 augustus 2005 met een stempel de tekst “verzonden op 3 augustus 2005” is geplaatst, is aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit op 3 augustus 2005 naar referent is verzonden. Voorts is in de aanhef van de begeleidende brief het adres van referent, dat eiseres bij het indienen van de aanvraag heeft opgegeven gebruikt. Niet in geschil is dat bij verzending van het bestreden besluit een correct adres is gebruikt.
2. Eiseres heeft onder meer tegen het bestreden besluit aangevoerd dat de bekendmaking van het besluit in primo pas op 23 augustus 2006 is gebeurd en eiseres derhalve wel tijdig bezwaar heeft ingediend. Op geen enkele wijze is aangetoond dat het besluit ook inderdaad is verzonden op 3 augustus 2005. Het is eiseres niet duidelijk wat het beleid van verweerder is met betrekking tot de verzending van post.
1. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het indienen van en bezwaar- of beroepschrift, in afwijking van het bepaalde in artikel 6:7 van de Awb, vier weken.
2. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt bekendmaking van een besluit door toezending of uitreiking aan degene tot wie het is gericht.
3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (onder meer de uitspraak van 27 april 2004 in zaak no. 200402504/1, JV 2004/240) dient, ingeval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Indien het bestuursorgaan de verzending van het desbetreffende stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om, indien daartoe aanleiding bestaat, de ontvangst ervan op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Eerst als dat gebeurt, is het aan het bestuursorgaan dat het stuk heeft verzonden om de ontvangst daarvan door de geadresseerde aannemelijk te maken.
4. In de brief van 2 augustus 2005, geadresseerd aan referent, is opgenomen dat het origineel van de beschikking is toegezonden aan de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Ankara om dit exemplaar aan eiseres uit te reiken of te verzenden. De rechtbank stelt vast dat er geen bewijs is dat het besluit ook daadwerkelijk aan eiseres is uitgereikt of verzonden. Nu aldus niet aannemelijk is gemaakt dat het besluit op of omstreeks 3 augustus 2005 aan eiseres is verzonden, moet ervan worden uitgegaan dat het besluit op dat moment nog niet is bekendgemaakt.
Overigens acht de rechtbank evenmin aannemelijk geworden dat het besluit op 3 augustus 2005 is verzonden aan referent. De stelling van verweerder dat met een stempel van verzending, die op de brief behorende bij het besluit is geplaatst, aannemelijk is gemaakt dat het besluit is verzonden, acht de rechtbank onvoldoende. Anders dan verweerder stelt, kan ook niet uit jurisprudentie van de AbRS worden afgeleid dat het plaatsen van enkel en alleen een stempel van verzending voldoende zou zijn om aan te tonen dat het besluit aan referent is verzonden. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd meegedeeld dat de Visadienst geen aparte registratie bijhoudt van verzending van besluiten. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit gebrek aan registratie voor rekening en risico te komen voor verweerder.
Nu verweerder de verzending van het besluit op 3 augustus 2005 niet aannemelijk heeft gemaakt, komt de rechtbank niet toe aan beantwoording van de vervolgvraag, namelijk of eiseres de ontvangst van het besluit op niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend.
5. Niet in geding is dat het besluit van 2 augustus 2005 op 23 augustus 2006 aan de gemachtigde van eiseres is verzonden. Aangenomen moet worden dat eerst op deze datum het besluit is bekendgemaakt. Dit betekent dat het bezwaar tijdig is ingediend.
6. In het bestreden besluit is het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het besluit is hierdoor in strijd met de artikelen 69 van de Vw 2000 in samenhang gelezen met de artikelen 6:8 en 3:41 van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
7. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
8. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de recht¬bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644 ,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 141,-- (zegge: eenhonderd en eenenveertig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2007 door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, in tegenwoordigheid van E.I.S. Pinxteren, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier De voorzitter
* Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.