RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/754095-06
's-Gravenhage, 20 april 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [land] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Hollands Midden", Huis van Bewaring "De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 13 oktober 2006, 10 januari 2007 en 6 april 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.J.A.E. Rijssenbeek, advocaat te 's-Gravenhage, is telkens ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich twee benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. A.H. Baggerman heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 1 2e cumulatief/alternatief wordt vrijgesproken en ten aanzien van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 1 1e cumulatief/alternatief, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen nummer 3 zullen worden verbeurdverklaard, de nummers 1, 2, 4, 5, 6, 10, 11 en 12 retour verdachte zullen gaan en over de nummers 7, 8 en 9 geen beslissing zal worden genomen.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde par[A], te weten een bedrag van € 1.000,= als immateriële schade, een bedrag van € 4.000,= als materiële schade en een bedrag van € 5.000,= als gederfde inkomsten, met bepaling van de hoofdelijke aansprakelijkheid en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde pa[B], te weten een bedrag van € 30.500,=, met bepaling van de hoofdelijke aansprakelijkheid en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij gewijzigde dagvaarding onder 1, 2, 6 en 7 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank komt op grond van het navolgende tot dat oordeel.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 7 hebben de aangeefsters [D], [A] en [E] niets belastends over verdachte verklaard.
Ten aanzien van feit 6 is niet komen vast te staan dat verdachte voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van [C] met derden tegen betaling, nu die [C] als getuige op 28 juli 2006 tegenover de politie heeft verklaard die handelingen vrijwillig te hebben verricht, wel geldbedragen aan verdachte te hebben gegeven, maar daarvan de werkelijke herkomst verzwegen, en het geld dat zij daarmee verdiende altijd voor zichzelf heeft mogen behouden.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de bij de gewijzigde dagvaarding onder 3, 4 en 5 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de verklaringen van [F] en [G] niet als bewijs mogen worden gebruikt wegens strijdigheid met artikel 6 EVRM. De verdediging is immers niet in de gelegenheid geweest de betrouwbaarheid van die verklaringen te onderzoeken, nu zij die getuigen niet heeft kunnen ondervragen.
De rechtbank is het met de raadsman eens dat [F] en [G] bij de politie voor verdachte belastende verklaringen hebben afgelegd. Op verzoek van de raadsman heeft de rechter-commissaris bij de Bulgaarse autoriteiten een rechtshulpverzoek ingediend onder meer strekkend tot het verhoor van deze getuigen. Gelet op de zich in het dossier bevindende uitvoeringsstukken van deze rogatoire commissie is de rechtbank van oordeel dat de Bulgaarse autoriteiten voldoende inspanningen hebben verricht om deze getuigen te traceren, maar dat die inspanningen niet tot enig resultaat hebben geleid. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een hernieuwde poging deze getuigen op te sporen en alsnog te horen geen zin heeft; het is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat een dergelijke poging op afzienbare termijn tot resultaat zal leiden. Gelet op HR 01-02-1994, NJ 1994, 427, ro 6.3.3. (iii-3) staat het de rechter dan vrij de in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaring voor het bewijs te bezigen.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de door deze twee getuigen afgelegde verklaringen overweegt de rechtbank dat deze verklaringen, gezien in onderlinge samenhang met de door andere getuigen, [D], [A], [B] en [E], in deze zaak afgelegde verklaringen, die wel door de verdediging konden worden getoetst, consistent zijn en veel met elkaar overeenstemmende details bevatten.
Hoewel zulks uit het dossier niet expliciet blijkt, hanteert de rechtbank als uitgangspunt bij de beoordeling van de status van de slachtoffers in deze zaak dat zij allen illegaal in Nederland verbleven. De rechtbank komt tot deze vaststelling gelet op deels het terug naar Bulgarije sturen van deze slachtoffers en deels het wijzen op de zogenaamde B-9 status.
Door hun illegale status in Nederland werd de kwetsbaarheid van de positie van de slachtoffers vergroot.
De rechtbank merkt op dat zij ten aanzien van de slachtoffers [B],[F]/[H] en [G] telkens een kortere periode bewezen verklaart, vallend binnen de telastegelegde periode, te weten:
Ten aanzien van: [B] de periode van 30 oktober 2005 tot en met 1 maart 2006;
Ten aanzien van [F]/[H] de periode 26 februari 2006 tot en met 1 april 2006;
Ten aanzien van [G] de periode van 26 maart 2006 tot en met 30 april 2006.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Hierbij wordt in het bijzonder nog het volgende in aanmerking genomen.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Hierbij wordt in het bijzonder nog het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders gedurende ruim zestien maanden schuldig gemaakt aan mensenhandel. In min of meer georganiseerd verband lieten zij vrouwen in de prostitutie werken. Hierbij zijn de vrouwen op allerlei manieren onder druk gezet waarbij geweld niet werd geschuwd en moesten zij alle opbrengsten uit de prostitutie aan verdachte en zijn mededaders afstaan. Bovendien werden sommige vrouwen tot onveilige sex gedwongen.
In totaal had verdachte vier vrouwen voor zich in de prostitutie werken.
Door aldus te handelen heeft verdachte de vrouwen ernstige schade aan de lichamelijke en geestelijke integriteit toegebracht en hun persoonlijke vrijheid ernstig geschaad. Verdachte heeft zijn persoonlijk gewin daarbij uitdrukkelijk gesteld boven de vrijheid van zijn slachtoffers. De rechtbank is van oordeel dat deze vorm van mensenhandel reeds uit het oogpunt van generale preventie fors bestraft moet worden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat na te melden gevangenisstraf passend en geboden is.
De inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 3 verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien
deze aan verdachte toebehorende voorwerpen zijn vervaardigd of bestemd tot het begaan van
de bewezenverklaarde misdrijven.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen nummers 7, 8 en 9 aan de uitgevende instanties van de desbetreffende documenten en van de nummers 1, 2, 4, 5, 10, 11 en 12 aan de verdachte.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[A], wonende te [woonplaats] [land], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding groot € 10.000,=, te weten een bedrag van € 5.000,= als immateriële schade (lichamelijke letsels) en een bedrag van € 5.000,= als materiële schade (ontnomen geld).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
[B], wonende te [woonplaats] [land], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding groot € 30.500,=, te weten een bedrag van € 30.000,= als immateriële schade en een bedrag van € 500,= als kosten voor rechtsbijstand.
Deze vordering is door de verdediging weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank is zij gedeeltelijk eenvoudig van aard en vindt haar grondslag - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - rechtstreeks in het bij dagvaarding onder 3 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij deels ontvankelijk is in haar vordering. De rechtbank zal deze vordering toewijzen, voor zover deze ziet op de geleden immateriële schade, tot een bedrag van € 5.000,=. De rechtbank acht immers de inbreuk op de lichamelijke en psychische integriteit van de benadeelde partij aannemelijk geworden.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, nu deze niet eenvoudig van aard is. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt - begroot op nihil - en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 5.000,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33a,36f, 47, 57, 273a (oud) en 273f van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1, 2, 6 en 7 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 3, 4 en 5 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN MENSENHANDEL, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 42 MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 26 juli 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 28 juli 2006,
verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 3;
gelast de teruggave aan de uitgevende instanties van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 7, 8 en 9;
gelast de teruggave aan de verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2, 4, 5, 10, 11 en 12;
bepaalt dat de benadeelde partij [A] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [B] deels toe en veroordeelt verdachte:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [B], wonende te [woonplaats] [land], [adres], een bedrag van € 5.000,=;
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader [SM] aan de benadeelde partij [B], zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 5.000,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 55 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. De Graaff, voorzitter,
Honée en Lely, rechters,
in tegenwoordigheid van Ligthart, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 april 2007.
Mr. Lely is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.