ECLI:NL:RBSGR:2007:BA3540

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/29336
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 april 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling, geboren in 1982 en afkomstig uit Sierra Leone. De verzoeker verblijft sinds 11 april 1998 in Nederland en heeft een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling. Na een afwijzing van zijn asielaanvraag in 2005, heeft hij in 2006 een verzoek ingediend om zijn situatie opnieuw te beoordelen op basis van schrijnende humanitaire omstandigheden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zoals vereist door artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Ondanks een toezegging van de verweerder dat de verzoeker niet zou worden verwijderd, heeft deze toezegging geen rechtmatig verblijf opgeleverd. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoeker in vreemdelingenbewaring kan worden gesteld bij gebrek aan rechtmatig verblijf en dat hij niet kan voldoen aan de identificatieplicht, wat strafbaar is op grond van het Wetboek van Strafrecht. Gezien het spoedeisende belang van de verzoeker heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de uitzetting van de verzoeker achterwege moet blijven totdat op het bezwaar is beslist. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker en is de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon die het griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 06/29336
V-nummer: [v-nummer]
Inzake: [verzoeker] , verzoeker,
gemachtigde mr. M.C. Heijnneman, advocaat te Goes,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. J.W. Kreumer.
I Procesverloop
1 Verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1982, bezit de Sierraleoonse nationaliteit. Hij verblijft naar eigen zeggen sedert 11 april 1998 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in Nederland. Op 12 april 1998 heeft hij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf. Tegen het afwijzende besluit van verweerder van 14 januari 2005 heeft verzoeker op 2 februari 2005 beroep ingesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 23 juni 2005 is het beroep ongegrond verklaard. Bij brief van 4 augustus 2005 heeft verzoeker verzocht zijn situatie nogmaals te beoordelen op grond van schrijnende humanitaire omstandigheden en zijn brief aan te merken als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Bij besluit van 2 juni 2006 heeft verweerder beslist de aanvraag niet in behandeling te nemen. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt op 15 juni 2006.
2 Op 15 juni 2006 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft bij brief van 3 april 2007 een nader standpunt ingenomen.
3 De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
10 april 2007. Ter zitting is verschenen verzoek in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is - na daartoe te zijn opgeroepen - verschenen bij gemachtigde.
Als tolk is verschenen J. Bah .
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningen¬rechter toetst in dat kader of het bestreden besluit kennelijk rechtmatig dan wel kennelijk onrechtmatig is. Is van zodanige kennelijke (on)rechtmatigheid geen sprake, dan gaat de voorzieningenrechter over tot een belangenafweging.
2 Bij brief van 3 april 2007, onder vermelding van onderwerp: verzoek tot het toewijzen van de voorlopige voorziening, heeft verweerder de voorzieningenrechter het volgende medegedeeld:
“In het regeerakkoord is neergelegd dat het huidige kabinet op korte termijn de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet af wil wikkelen. Op pagina 43 vanaf punt 6, van het akkoord zijn enkele objectieve criteria vermeld, waaraan in ieder geval voldaan moet worden. De criteria zijn onder meer:
a. een eerste asielaanvraag moet vóór 1 april 2001 zijn ingediend;
b. ten aanzien van de vreemdeling mogen geen contra-indicatie om reden van criminaliteit (de gronden voor ongewenstverklaring) of oorlogsmisdrijven bestaan.
Deze criteria zijn contouren van een nog te bepalen regularisatieregeling. Tot het moment dat de regularisatieregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen, bestaat geen mogelijkheid om aan te geven of verzoeker in aanmerking zal komen voor een verblijfsvergunning.
Wel vormt deze ontwikkeling voor verweerder aanleiding om uw rechtbank als volgt te verzoeken. Uit het dossier heb ik afgeleid dat verzoek voldoet aan de hierboven geformuleerde voorwaarden. Hoewel het voldoen aan genoemde criteria op zichzelf de rechtmatigheid van het besluit niet aantast, staat in ieder geval vast dat verzoeker hangende nadere besluitvorming inzake vorenstaande niet zal worden verwijderd. Nu het verzoek om een voorlopige voorziening dientengevolge spoedeisend belang ontbeert dient dit te worden afgewezen.”
3 Verzoeker heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat nu vaststaat dat verzoeker voldoet aan de voorwaarden uit het regeerakkoord zijn verzoek om een voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking komt. Het is voor verzoeker niet duidelijk geworden om welke reden verweerder in zijn zaak bij brief van 3 april 2007 een ander standpunt inneemt dan in soortgelijke zaken, waarin door verweerder om toewijzing van de voorlopige voorziening wordt verzocht. Verzoeker bevindt zich op dit moment in een ‘grijs’ gebied.
4 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.1 Ingevolge artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, heeft een vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven, totdat op het bezwaarschrift is beslist.
4.2 Artikel 8 van de Vw 2000 bevat een limitatieve opsomming van de gronden waarop, dan wel de omstandigheden waaronder, een vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De voorzieningenrechter stelt vast dat alhoewel verweerder in bovenvermelde brief van 3 april 2007 heeft toegezegd dat verzoeker hangende de nadere besluitvorming inzake de nog te bepalen regularisatieregeling niet zal worden verwijderd, deze toezegging geen rechtmatig verblijf oplevert in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Dit is door verweerder ook niet betwist.
4.3 Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 september 2004 (JV 2004, 451) overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker bij gebreke van rechtmatig verblijf hier te lande te allen tijde in vreemdelingenbewaring kan worden gesteld. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker evenmin kan voldoen aan de op hem rustende identificatieplicht en dientengevolge strafbaar is op grond van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. Gelet daarop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening,
4.4 Nu tegenover het belang dat verzoeker heeft bij toewijzing van de voorlopige voorziening door verweerder geen belang is gesteld bij uitzetting van verzoeker, komt het verzoek om een voorlopige voorziening reeds daarom voor toewijzing in aanmerking.
5 Er bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1).
6 De voorzieningenrechter wijst met toepassing van artikel 8:82, vierde lid van de Awb de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die aan verzoeker het betaalde griffierecht ten bedrage € 141,-- dient te vergoeden.
III Beslissing
De voorzieningenrechter:
rechtdoende:
1 wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder wordt gelast de uitzetting van verzoeker achterwege te laten totdat op het bezwaar is beslist;
2 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden;
3 gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door verzoeker betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,-- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. E.A. Poppe-Gielesen, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2007, in tegenwoordigheid van mr. G. Buijtenhek, griffier.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
afschrift verzonden op: