Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
de Staatssecretaris van Defensie, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Eiser, sergeant marine beveiligingskorps bij het burgerpersoneel, is per
1 juni 2004 werkzaam geweest als CAP/beveiligingsbeambte bij het Marinevliegkamp Valkenburg (MVKV).
2. Eiser heeft vóór de sluitingsdatum van 18 oktober 2004 zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de functie van CAP/beveiligingsbeambte bij de Admiraliteit te 's-Gravenhage.
Bij besluit van 17 juni 2005 heeft het Hoofd van het Marine Beveiligingskorps eiser medegedeeld dat hij niet wordt aangewezen voor de door hem geambieerde functie.
Bij besluit van 14 juli 2005 heeft de Commandant der Zeemacht in Nederland aan eiser medegedeeld dat het besluit van 17 juni 2005 wordt ingetrokken. Aan eiser wordt medegedeeld dat hij niet aangewezen voor de door hem geambieerde functie.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 augustus 2005, ingekomen op 17 augustus 2005, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 maart 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
3. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 april 2006, ingekomen bij de rechtbank per faxbericht op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 9 maart 2007 ter zitting behandeld.
Eiser is verschenen bij gemachtigde, [naam].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam].
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beroep uit van
de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Per 1 januari 2005 is aan eiser de functie van beveiligingsbeambte (neergeschud) toegewezen. Eiser heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het betreffende besluit.
1.2 Bij besluit van 17 juni 2005 heeft het Hoofd van het Marine Beveiligingskorps eiser medegedeeld dat is besproken om de betreffende sollicitatieprocedure los te doen koppelen van de sluiting van MVKV. Besloten is om het aanstellingsbeleid dat van kracht was ten tijde van het ontstaan van de vacatures van de twee CAP-functies te 's-Gravenhage (te weten functietoewijzing op basis van anciënniteit aan reeds neergeschud functionerend MBK-personeel) alsnog toe te passen. Op grond hiervan wordt eiser niet aangewezen voor de door hem geambieerde functie.
1.3 Bij besluit van 14 juli 2005 heeft de Commandant der Zeemacht aan eiser medegedeeld dat in het besluit van 17 juni 2005 abusievelijk is verzuimd om een bezwaarclausule te vermelden. Bovendien zijn er nog enige redactionele wijzigingen. Op grond hiervan wordt het besluit van 17 juni 2005 ingetrokken. Aan eiser is medegedeeld dat hem bij brief van
2 juni 2005 is medegedeeld dat de vacatures nog niet zouden worden vervuld in afwachting van een beslissing van de Souschef Bedrijfsvoering bij de DPKM. Inmiddels heeft overleg plaatsgevonden tussen diverse partijen en is besloten is om het aanstellingsbeleid dat van kracht was ten tijde van het ontstaan van de vacatures van de twee CAP-functies te 's-Gravenhage (te weten functietoewijzing op basis van anciënnitteit aan reeds neergeschud functionerend MBK-personeel) alsnog toe te passen. Op grond hiervan wordt eiser niet aangewezen voor de door hem geambieerde functie.
1.4 Bij het thans bestreden besluit van 7 maart 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 14 juli 2006 niet-ontvankelijk verklaard. Nu eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit waarbij hem per 1 januari 2005 de functie van beveiligingsbeambte (neergeschud) is toegewezen, kan eiser niet meer bewerkstelligen dat de geambieerde functie alsnog aan hem kan worden toegewezen, aldus verweerder. Verweerder stelt zich derhalve op het standpunt dat eiser geen belang meer heeft bij verdere afhandeling van zijn bezwaar.
2. Eiser heeft in beroep onder meer aangevoerd dat hij wel belang heeft bij een afhandeling van zijn bezwaar. Hij stelt zich op het standpunt dat het maken van bezwaar tegen het besluit om hem per 1 januari 2005 de functie van beveiligingsbeambte (neergeschud) toe te wijzen niet had kunnen bewerkstelligen dat hem de geambieerde functie zou worden toegewezen. Eiser acht het een onjuiste voorstelling van zaken dat hij met zijn bezwaar heeft beoogd te bewerkstelligen dat de geambieerde functie alsnog aan hem zou worden toegewezen. Hij is het immers niet eens met de gevolgde procedure. Indien blijkt dat niet de juiste procedure is gevolgd en aannemelijk is dat hij de geambieerde functie wel toegewezen zou hebben gekregen, dan kan hij bijvoorbeeld nog eisen dat verweerder hem in een voorkeurspositie dient te laten brengen bij een volgende vacaturestelling van een passende functie waarvoor eiser belangstelling toont.
Eiser heeft voorts onderbouwd waarom hij het niet eens is met de wijze waarop de procedure is gevolgd. Eiser meent tenslotte dat, zo hij geen voorrang zou krijgen als medewerker in een knelpuntcategorie, hij de meest geschikte kandidaat zou zijn geweest aangezien hij wel reeds commandant autopatrouille was.
3.1 De rechtbank overweegt dat verweerder in het primaire besluit van 14 juli 2005 eisers verzoek om toewijzing van de geambieerde functie op inhoudelijke gronden heeft afgewezen. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang omdat aan eiser per 1 januari 2005 een andere functie is toegewezen. Het betreffende besluit is, nu daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend, in rechte vast is komen te staan, aldus verweerder. Dit neemt echter niet weg dat de betreffende functietoewijzing reeds voor het primaire besluit heeft plaatsgevonden en dat dit niet in de weg heeft gestaan aan een inhoudelijke beoordeling in het primaire besluit van eisers verzoek om toewijzing van de geambieerde functie. Nu verweerder bij het bestreden besluit enerzijds het bezwaar niet-ontvankelijk heeft geacht doch anderzijds geen aanleiding heeft gezien om het primaire besluit te herroepen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig is te achten.
3.2 Voorts is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder dat eiser geen belang meer heeft bij de verdere afhandeling van zijn bezwaar omdat hij niet meer kan bewerkstelligen dat de geambieerde functie aan hem wordt toegewezen niet kan worden gevolgd. Het primaire besluit strekt tot definitieve afwijzing van eiser voor de geambieerde functie. Eiser acht de gevolgde procedure onhoudbaar. Hij beoogt daarmee niet (meer) de toewijzing van de geambieerde functie, maar wel het verkrijgen van een voorkeurspositie bij een volgende vacature van een passende functie. Eiser had daarmee belang om tegen het primaire besluit op te komen. De enkele omstandigheid dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit, waarbij aan hem per 1 januari 2005 de functie van beveiligingsbeambte is toegewezen, maakt niet dat eisers processuele belang verloren is gegaan. Als gevolg van de sluiting van het MVKV zou immers overtolligheid dreigen voor het aldaar geplaatste MBK-personeel, onder wie eiser, en het is aannemelijk te achten dat eiser ten tijde van bedoelde functietoewijzing - afgezien van de geambieerde functie - geen andere functie in beeld had.
3.3 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt omdat het niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond.
4. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de twee kandidaten die de geambieerde functie toegewezen hebben gekregen geschikt zijn bevonden. Voorts is van belang dat deze kandidaten, zoals eiser zelf in bezwaar heeft gesteld, al jaren neergeschud functioneerden, terwijl eiser eerst per 1 januari 2005 op dergelijke wijze functioneert. Daargelaten de vraag of de selectieprocedure conform de van toepassing zijnde regelgeving is verlopen, is het derhalve maar de vraag of eiser de meest geschikte kandidaat zou zijn geweest voor de geambieerde functie.
5. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, bestaande uit de kosten van het door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener indienen van een beroepschrift (1 punt) en het verschijnen ter zitting (1 punt), waarbij per punt € 322,-- voor vergoeding in aanmerking komt, met een wegingsfactor 1 (zaak van gemiddeld gewicht).
Voorts wordt bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht ad € 141,-- aan hem moet worden terugbetaald.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 7 maart 2006;
draagt verweerder op een nieuwe besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,--, welke kosten de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) als rechtspersoon aan eiser moet vergoeden.
gelast dat voornoemde rechtspersoon aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 141,--, vergoedt;
Aldus gegeven door mr. C. Fetter en in het openbaar uitgesproken op
10 april 2007, in tegenwoordigheid van de griffier A.J. Faasse-van Rossum