RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 07 / 3525 (voorlopige voorziening)
AWB 07 / 3523 (beroep)
AWB 07 / 3520 (vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 13 februari 2007
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1983, van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in
de Penitentiaire Inrichting Bankenbosch te Veenhuizen,
verzoeker,
gemachtigde, tevens raadsman: H.B. Boogaart, advocaat bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Groningen,
de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. H. Heinink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 17 januari 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 23 januari 2007 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 23 januari 2007 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 23 januari 2007 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 15 januari 2007 aan verzoeker op grond van artikel 3 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verweerder heeft bij het besluit van op de asielaanvraag een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verzoeker heeft op 23 januari 2007 beroep ingesteld tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 6 februari 2007. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
Het verzoek om een voorlopige voorziening
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Verzoeker was informant voor de politie en gaf gegevens over militanten, die proberen de blanken uit de olieindustrie weg te jagen, aan de politie door. De militanten zijn door een informant ingelicht over het feit dat verzoeker informant was. Zij wilden hem doden en kwamen bij hem thuis maar verzoeker was ondergedoken. De militanten hebben verzoekers broertje toen gedood.
2.6 Standpunt van verweerder.
Kort samengevat behelst dit dat op verzoekers geval het bepaalde in artikel 31, tweede lid, sub c en f, Vw toepasselijk is. Hij zou zich immers niet onmiddellijk na zijn arriveren op Schiphol onder overlegging van zijn documenten bij verweerder hebben gemeld maar heeft eerst geprobeerd om zich met behulp van een vals paspoort toegang tot Nederland te verschaffen alvorens zijn asielverzoek kenbaar te maken. Hij heeft geen geldige identiteitsdocumenten overgelegd, met name niet de schooldiploma’s die hij zou hebben bezeten waarmee hij tenminste een begin van bewijs voor zijn gestelde identiteit had kunnen leveren. Verweerder acht niet aannemelijk gemaakt dat verzoeker afkomstig is uit de plaats Kolokoma dan wel Kolokola in Bayelsa State, Nigera. Nu verzoekers gestelde problemen volledig in relatie tot zijn herkomst uit Kolokola/Kolokoma moeten worden gezien, kan aan zijn verklaringen omtrent zijn problemen aldaar geen waarde worden gehecht.
2.7 Verzoeker betoogt dat het bepaalde onder artikel 31, tweede lid onder c en f, Vw hem niet valt tegen te werpen. Verweerder heeft zijn relaas daarom in een onjuist beoordelingskader geplaatst. Hij betwist dat zijn relaas ongeloofwaardig zou zijn. Er dient nader onderzoek plaats te vinden en, nu een inhoudelijke beoordeling niet heeft plaatsgevonden, kan verweerder de zaak in redelijkheid niet in een ac-procedure afdoen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 Gelet op de inhoud van het procesdossier, waarin zich ook de verslagen van verzoekers eerste en nadere gehoor bevinden, is verweerder reeds tijdens het afnemen van verzoekers eerste gehoor tot de slotsom gekomen dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij uit een plaats genaamd Kolokoma, waar Ikwerre wordt gesproken afkomstig is. Deze constatering is af te leiden uit de volgende opmerkingen van de ambtenaar die dat gehoor heeft afgenomen: U heeft door middel van de taal die u spreekt in combinatie met waar u stelt vandaan te komen uw herkomst uit Nigeria niet aannemelijk gemaakt. U heeft onjuiste gegevens opgegeven over de plaats waar u stelt vandaan te komen. En vervolgens: Dat klopt u heeft dat verteld (dat verzoeker Ikwerri spreekt), maar het is niet juist. Dit is voortgekomen uit objectief verifieerbare informatie die tot onze beschikking staat. Kennelijk heeft verweerders conclusie dat verzoekers verklaringen in verband met het voorgaande ongeloofwaardig zijn, ertoe geleid dat verweerder op dat moment al besloten had om niet al te diepgaand in te gaan op hetgeen verzoeker omtrent zijn vluchtmotieven mee te delen had. Diens nader gehoor is immers zeer kort uitgevallen, het beslaat alles bij elkaar vijf bladzijden. Verzoeker heeft blijkens het verslag ervan slechts de kern van zijn vluchtmotieven uiteen kunnen zetten waarna hem in verband daarmee niet meer dan acht vragen zijn gesteld die door verzoeker kort zijn beantwoord. Dat verzoeker door hetgeen hij tijdens zijn gehoor kon meedelen verweerders conclusie over de weinige geloofwaardigheid daarvan niet aan het wankelen heeft gebracht, is af te leiden uit de negende vraag: “in het eerste gehoor heeft men u meegedeeld dat het niet geloofwaardig is dat u uit Kolokoma afkomstig bent. Begrijpt u dat nu u opgeeft dat de problemen hebben plaatsgehad in Kolokoma (...) deze problemen hierdoor niet geloofwaardig zijn”. Verzoeker heeft daarop geantwoord dat hij daar wel vandaan komt, waarna het nader gehoor is afgesloten.
2.9 Verweerder heeft de vérgaande conclusie die kennelijk al tijdens de aanvang van het onderzoek naar verzoekers vluchtmotieven was getrokken namelijk dat de inhoud van zijn relaas kon worden gepasseerd, geheel opgehangen aan het standpunt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ooit gewoond heeft in de plaats Kolokoma omdat in de staat Bayelsa een plaats met de naam Kolokoma niet bekend is en dat zijn verklaringen met betrekking tot de door hem gesproken taal ook niet stroken met objectieve algemeen bekende informatie. Dit anker houdt niet. Het volgende is daarvoor van belang. Nadat verweerder in het voornemen tot afwijzing van de aanvraag had overwogen dat Kolokoma in de door verweerder gebezigde bronnen niet terug te vinden viel (en vervolgens veronderstelde dat verzoeker wellicht een andere plaats in Bayelsa met de naam Kolokola op het oog had) zijn door verzoekers gemachtigde documenten afkomstig van het internet overgelegd, waaruit blijkt dat er in Bayelsa wel een plaats met de naam Kolokoma ligt. Verzoeker hield ook vol dat hij uit Kolokoma komt. In het bestreden besluit heeft verweerder op deze informatie gereageerd door te overwegen dat verzoeker nog steeds niet aannemelijk had gemaakt dat hij uit Kolokoma in de Niger delta afkomstig was en dat er vanuit werd gegaan dat verzoeker Kolokola bedoeld had, dat immers een omgeving heeft die meer paste bij de beschrijving die verzoeker van de omgeving van Kolokoma had gegeven. De taal die in Kolokola werd gesproken was echter een heel andere dan Ikwerre, zodat verzoeker daar ook niet kon zijn geboren en getogen. Ter zake van Kolokoma werd door verweerder overwogen dat het te ver landinwaarts ligt om nog een zoutwater omgeving te kunnen hebben, zoals verzoeker met betrekking tot Kolokoma had verklaard en dat de opgegeven locatie na vergelijking met verweerders bronnen ligt in een gebied waar geen Ikwerre maar Ijaw en Delta-talen worden gesproken.
2.10 Verweerders gemachtigde heeft ter zitting aangegeven dat het bestreden besluit zo moet worden gelezen dat wel vast staat dat Kolokoma een plaats is in de Niger delta in de omgeving van plaatsen als Yenagoa en Kaiama. Het gedeelte in de bestreden beschikking dat handelt over Kolokola en de talen die in de omgeving van de plaats geproken worden, heeft de gemachtigde niet gehandhaafd. Verzoekers gemachtigde heeft daarbij aan de hand van een kaart aannemelijk gemaakt dat in de aangeduide omgeving waar Kolokoma is gesitueerd Ikwerre wordt gesproken. Dit is door verweerders gemachtigde niet weersproken. Volgens die gemachtigde zijn verzoekers verklaringen met de strekking dat Kolokoma in een zoutwater omgeving ligt niettemin logisch niet te verenigen met de situering op meer dan honderd kilometer van zee waar het water door rivieren uit het binnenland wordt aangevoerd, zodat het water er zoet moet zijn. In aanmerking genomen dat verzoekers gemachtigde heeft betoogd dat het heel goed mogelijk is dat in die omgeving mangrove bossen voorkomen waar de zee toegang heeft, volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit verweerders standpunt niet zonder meer dat op basis van verzoekers verklaringen over Kolokoma al moet worden uitgesloten dat hij daar vandaan zou kunnen komen. Evenmin is voor die conclusie toereikend te achten dat verzoeker niet op correcte wijze in de Ikwerre taal tot tien kon tellen, nu in de aangegeven regio kennelijk een veelheid van talen wordt gesproken.
2.11 Nu verweerder al bij de aanvang van het onderzoek naar de inwilliging van verzoekers aanvraag en op grond van gebrekkige gegevens een onwrikbaar standpunt had bepaald met betrekking tot de niet inwilligbaarheid van die aanvraag, is er tijdens de gevolgde procedure bij verweerder sprake geweest van kennelijke vooringenomenheid ten nadele van verzoeker. Verweerder heeft de objectieve bronnen waaruit informatie is geput weliswaar aangeduid, maar met het oog op de controleerbaarheid ervan zou het de voorkeur hebben verdiend om deze informatie ook in het dossier te voegen, hetgeen niet is gedaan. Zeker in een geval als het onderhavige, waarin de gevolgde werkwijze, zoals verweerders gemachtigde heeft erkend, risico’s meebrengt, zou tot een meer vruchtbare uitwisseling van standpunten van partijen kunnen zijn gekomen. Dit daargelaten, is verweerder op ondeugdelijke gronden en voorbarig tot de conclusie gekomen dat verzoekers asielmotieven gepasseerd konden worden en dat deze niet nader hoefden te worden onderzocht.
2.12 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag ten onrechte in het kader van de ac-procedure afgewezen. De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 Awb.
2.13 De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.14 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.15 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
2.16 Ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw dient een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, Nederland onmiddellijk te verlaten, met inachtneming van de aanwijzingen welke hem daartoe door de ambtenaar belast met de grensbewaking zijn gegeven. Ingevolge artikel 5, derde lid, Vw geldt deze verplichting niet indien de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend en daarop nog niet is beslist.
2.17 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.18 In C3/12.3.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. Als regel geldt dat geen (verdere) toepassing van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw zal plaatsvinden indien er geen zicht meer is op de omstandigheid dat de vreemdeling na afloop van zijn procedure kan voldoen aan de vertrekplicht van artikel 5 Vw. Indien een beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond wordt verklaard zal verweerder bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.19 De voorzieningenrechter zal het beroep in de hoofdzaak gegrond verklaren en verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de asielaanvraag van verzoeker. Hij heeft daarom ingevolge artikel 5, derde lid, Vw geen vertrekplicht in de zin van het eerste lid van dit artikel.
2.20 Omdat aan verzoeker de toegang tot Nederland is geweigerd, is de grond voor het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel niet vervallen. Verweerder zal moeten bezien of de gegrondverklaring in de hoofdzaak aanleiding is vrijheidsontnemende maatregel niet verder toe te passen. Gesteld noch gebleken is dat verweerder niet anders zal kunnen beslissen dan de maatregel op te heffen.
2.21 Niet is gesteld en vooralsnog is niet gebleken dat verzoeker na afloop van zijn procedure in de hoofdzaak niet aan zijn vertrekplicht zal kunnen voldoen.
2.22 De rechtbank ziet daarnaast geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.23 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.24 De rechtbank zal het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
2.25 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 644,- en in verband met het beroep ad € 322,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, verzoeker te voldoen.
De rechtbank:
3.6 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
3.7 wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, rechter, tevens voorzieningenrechter, en op 13 februari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze het beroep tegen het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag, het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel en het verzoek om toekenning van schadevergoeding betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Tegen deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.