RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/758335-06
rolnummer 0001
's-Gravenhage, 3 mei 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in Rijksinrichting De Hartelborgt, locatie Spijkenisse.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 april 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. R.N. Baldew, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. W.R. Oostenbrink heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2, gedachtestreepjes 8 en 9 ten laste gelegde (het betasten van de borsten en het laten likken aan de penis) partieel wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ook als dit het volgen van (dag)behandeling bij Het Palmhuis of De Waag inhoudt.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeeld[benadeelde partij] zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding onder 1 en 2, gedachtestreepjes 8 en 9 is ten laste gelegd (de onzedelijke handelingen), zodat verdachte daarvan partieel dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2(met uitzondering van de gedachtestreepjes 8 en 9) vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte niet verantwoordelijk is voor de ten laste gelegde handelingen die door de mededader zijn gepleegd. Zij heeft voorts bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, aangezien hij niet aanwezig was bij de afpersing, te weten de bedreiging die het slachtoffer ertoe bracht om de pincode af te geven.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij van plan was om iets te gaan doen om aan geld te komen. Een aantal dagen voor de beroving heeft hij het mes dat gebruikt is bij de beroving neergelegd achter een elektriciteitskastje.
Op de dag van de beroving heeft verdachte voordat hij de woning inging gezien dat er iemand in de woning aanwezig was en dat dit een oude mevrouw was. Hij wist dat zijn mededader het mes meegenomen had. Eenmaal in de woning zag hij dat zijn mededader de telefoon uit de handen van het slachtoffer sloeg. Ondanks deze omstandigheden heeft verdachte meegedaan aan de beroving, is hij de woning ingegaan en heeft hij daar in een la gekeken.
Toen hij weer beneden was heeft hij met zijn mededader gesproken over de pinpas van het slachtoffer. Met deze pinpas en de code die het slachtoffer had gegeven heeft verdachte geprobeerd te pinnen.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een zo nauwe en bewuste samenwerking dat de handelingen zoals bewezen verklaard niet alleen aan verdachtes mededader, maar ook aan verdachte zelf kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat derhalve ook de afpersing aan verdachte kan worden toegerekend.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de beroving van een hoogbejaarde mevrouw. Verdachte en zijn mededader zijn daartoe onder valse voorwendselen de woning van het slachtoffer binnengedrongen, waarna zij de woning hebben doorzocht en het slachtoffer - onder bedreiging met een mes - niet alleen geld, een pinpas en een identiteitskaart, maar ook een pincode afhandig hebben gemaakt. De negentigjarige mevrouw werd gedwongen te gaan zitten, haar telefoon werd uit haar handen geslagen, de gordijnen werden dichtgedaan zodat de zij niet de aandacht van voorbijgangers zou kunnen trekken en zij moest haar pincode afgeven. Het slachtoffer was zo dapper om ondanks de dreigementen van verdachte en zijn mededader om terug te zullen komen als de door haar opgegeven pincode niet juist was, een onjuiste pincode op te geven. Verdachte en zijn mededader konden dan ook met de pas geen geld pinnen. Het is derhalve niet aan verdachte, maar aan het slachtoffer zelf te danken dat de materiële schade beperkt is gebleven.
Naast de materiële schade heeft het slachtoffer grote immateriële schade geleden en duurt dit nog voort, zoals niet alleen uit het dossier en het voegingsformulier benadeelde partij, maar ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt. Het is (mede) aan verdachte te wijten dat deze (bijzondere) mevrouw niet meer goed kan slapen, dat zij tralies voor haar slaapkamerraam heeft laten plaatsen, dat zij de deur niet meer uitkomt, dat zij haar gevoel van veiligheid kwijt is, maar bovenal dat zij het gevoel heeft die elfde november een klein beetje te zijn doodgegaan, zoals zij in haar indrukwekkende slachtofferverklaring heeft geschreven.
Waarschijnlijk zal het slachtoffer gedurende de rest van haar leven last hebben van deze nadelige gevolgen. Haar negentig levensjaren zullen vanaf het moment dat verdachte en zijn mededader haar woning binnendrongen, hierdoor worden overschaduwd.
Verdachte wist dat het een weerloze en zeer oude mevrouw was die de deur opendeed en toch ging hij naar binnen, doorzocht hij de woning en probeerde hij geld te pinnen met haar pinpas en de pincode die zij opgegeven had. Verdachte deed dit enkel om zijn bekeuringen te kunnen betalen en hield daarbij geen enkele rekening met alle verschrikkelijke gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Voorts is komen vast te staan dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, in het verleden niet eerder is veroordeeld. De rechtbank houdt daarmee rekening bij de strafoplegging.
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende rapporten:
1. het voorlichtingsrapport Strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 4 april 2007,
2. het Pro Justitia rapport van M.D. van Eekeren, psychiater, d.d. 11 april 2007,
3. het Pro Justitia rapport van dr. P.M. van den Bergh, forensisch psycholoog, d.d. 12 april 2007,
4. het rapport van de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering d.d. 17 april 2007.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde toezicht door de Stichting Reclassering Nederland en behandeling bij Het Palmhuis.
M.D. van Eekeren constateert dat er sprake is van een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid, gelet op de bemoeilijkte emotionele ontwikkeling. Hij adviseert om aan verdachte behandeling op te leggen.
Dr. Van den Bergh adviseert om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarde begeleiding van de jeugdreclassering en dagbehandeling bij Het Palmhuis.
De jeugdreclassering adviseert om aan verdachte een detentiestraf op te leggen met een flink voorwaardelijk deel met als bijzondere voorwaarde begeleiding van de reclassering, ook als dit inhoudt behandeling bij Het Palmhuis of De Waag.
Uit de rapporten blijkt dat verdachte een intelligente jongen is met bovengemiddelde tot begaafde capaciteiten die jarenlang (onder andere op school) onder zijn niveau heeft moeten functioneren. Voorts blijkt dat er sprake was van chronische onderstimulering van verdachte, waardoor hij gefrustreerd is geraakt en er problemen zijn ontstaan. Van belang is dat verdachte de nodige behandeling en begeleiding krijgt en een passende opleiding gaat volgen.
Weliswaar spreekt alleen de psychiater van een niet ondenkbeeldige kans op recidive, maar naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de verschillende adviezen dat alle deskundigen de kans op recidive zonder de juiste behandeling en begeleiding aanwezig achten.
Ter terechtzitting zijn mevrouw Rosenmond namens de Raad voor de Kinderbescherming en mevrouw Van der Voort namens de jeugdreclassering beëdigd en gehoord als getuige-deskundigen.
Mevrouw Rosenmond heeft namens de raad aangegeven dat de raad een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden adviseert, omdat een voorwaardelijke PIJ-maatregel gelet op de persoonlijkheid van verdachte niet nodig is.
Mevrouw Van der Voort heeft aangegeven dat de behandeling aan Het Palmhuis overgelaten kan worden en dat de begeleiding het beste kan worden uitgevoerd door de Stichting Reclassering Nederland, omdat verdachte bijna 18 jaar is en hij op deze manier niet hoeft te veranderen van begeleider als hij meerderjarig wordt. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel acht zij met het oog op het ontbreken van behandeldoelen niet nodig.
De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is, gelet op zijn bemoeilijkte emotionele ontwikkeling.
De rechtbank is alles overwegend van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden is. Het voorwaardelijk deel dient verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op zijn leeftijd, begeleid dient te worden door de Stichting Reclassering Nederland en dat hij behandeld dient te worden door Het Palmhuis (op een door Het Palmhuis nader te bepalen wijze) of door een andere instelling die aansluit bij zijn persoon (en zijn intelligentieniveau).
De rechtbank acht het evenwel in het belang van verdachte dat hij vanaf het nieuwe schooljaar een opleiding kan volgen. Het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen jeugddetentie zal een begindatum van een opleiding in augustus of september van dit jaar dan ook niet in de weg staan.
Dit brengt de rechtbank ertoe een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Vordering tot schadevergoeding
[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 1590,=.
De verdachte en de raadsvrouw hebben de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat door de benadeelde partij een bedrag van € 1.590,= immateriële schade is geleden door het handelen van verdachte.
Aannemelijk is dat deze schade het gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij kan hoofdelijk tot dat bedrag worden toegewezen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor die feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.590,= ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 14d, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 1 en 2, gedachtestreepje 8 en 9, ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan partieel vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
1
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
2
AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot
JEUGDDETENTIE VOOR DE DUUR VAN 15 MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 7 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit behandeling door Het Palmhuis of enige andere vorm van behandeling inhoudt;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 14d jo 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
in verzekering gesteld op 13 december 2006;
in voorlopige hechtenis gesteld op 15 december 2006;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 1.590,00 (zegge: vijftienhonderd negentig euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.590,00 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die de verdachte in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft gemaakt, welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.M. Kortenhorst, kinderrechter, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, kinderrechter,
en mr. H.J.M. Smid-Verhage, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.V. Verbree, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2007.