RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 48515
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 maart 2007
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Turkse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht,
de staatssecretaris van justitie, voorheen de minister van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Verweerder heeft bij besluit van 2 februari 2005 de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, ingetrokken. Eiser is bij dit besluit ongewenst verklaard. Eiser heeft tegen het besluit op 22 maart 2005 bezwaar gemaakt en tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2 Bij uitspraak van 14 juli 2005 (AWB 05 / 12705) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats de voorlopige voorziening afgewezen.
1.3 Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 30 september 2005 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 28 oktober 2005 beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft op 20 december 2006 een verweerschrift ingediend.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 15 januari 2007. Eiser en verweerder zijn beiden vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Tevens zijn verschenen de echtgenote van eiser en de kinderen.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is onze Minister bevoegd een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken.
2.3 Ingevolge artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een verblijfsvergunning worden ingetrokken indien de houder daarvan bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd. Ingevolge het tweede lid van artikel 22 Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.
2.4 In artikel 3.98, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is bepaald dat de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 Vw, op grond van artikel 22, eerste lid, onder c, Vw kan worden ingetrokken, indien de vreemdeling wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf is opgelegd, en de totale duur van de straffen of maatregelen ten minste gelijk is aan de norm, bedoeld in artikel 3.86, tweede lid, Vb.
2.5 Artikel 67, eerste lid, Vw noemt een vijftal gronden voor ongewenstverklaring. Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw kan een vreemdeling ongewenst worden verklaard indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.
2.6 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is op 1 mei 2000 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder beperkingen. Deze vergunning is verleend met ingang van 20 oktober 1999, met een geldigheidsduur tot 1 oktober 2000. Op 22 oktober 2001 is eiser, na een daartoe ingediende aanvraag, in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
2.7 De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Ingevolge artikel 67, derde lid, Vw kan in afwijking van artikel 8 Vw de ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf hebben.
2.9 Ingevolge de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder andere van 22 december 2006 in zaak 200005335/1, heeft een vreemdeling geen belang bij een beroep tegen een besluit tegen de intrekking van een verblijfsvergunning, zolang deze ongewenst is verklaard, omdat dit beroep nimmer tot rechtmatig verblijf kan leiden. Belang bij toetsing in rechte van de intrekking van een verblijfsvergunning, is bij samenloop daarvan met een besluit, waarbij de vreemdeling ongewenst is verklaard, eerst aan de orde, indien dat laatste besluit wordt vernietigd of ingetrokken, dan wel de ongewenstverklaring wordt opgeheven, aldus de Afdeling.
2.10 De rechtbank stelt vast dat in casu de verblijfsvergunning is ingetrokken op grond van artikel 22, eerste lid, onder c, Vw. Vervolgens is eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw ongewenst verklaard.
2.11 Volgens de letterlijke tekst van artikel 67, eerste lid, onder b, Vw is de toepassing van deze b-grond niet beperkt tot vreemdelingen die over een verblijfsvergunning en derhalve rechtmatig verblijf beschikken. In de parlementaire geschiedenis en in B1/2.2.4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, wordt echter aangegeven dat deze grond (eerst) aan de orde komt na beëindiging van eerder genoten rechtmatig verblijf. Met andere woorden, slechts als intrekking van de vergunning mogelijk is (volgens de normen van de glijdende schaal van artikel 3.86 Vb) en derhalve daarmee het rechtmatig verblijf is beëindigd, kan de discretionaire bevoegdheid tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de orde komen.
2.12 Derhalve is de rechtbank van oordeel dat, anders dan in eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling, voor de vaststelling of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, allereerst het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd dient te worden getoetst.
2.13 Niet in geschil is dat verweerder, kijkend naar de periode van rechtmatig verblijf, eiser met toepassing van de glijdende schaal ongewenst kon verklaren. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder rekening had dienen te houden met de bijzondere omstandigheid dat eiser voorafgaande aan de hem verleende verblijfsvergunning op grond van de ‘witte illegalen-regeling’ langdurig in Nederland heeft verbleven welk verblijf voorwaarde was voor zijn verblijfsaanvaarding. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat de stelling van verweerder dat bij de toepassing van de glijdende schaal van artikel 3.86 Vb rekening is gehouden met de duur van het verblijf van eiser en met de aard en de ernst van het misdrijf, zodat de persoonlijke omstandigheden reeds zijn ‘verdisconteerd’ in de glijdende schaal, onjuist is. Hiervan is in het bestreden besluit niet gebleken.
2.14 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd terecht is ingetrokken en eiser terecht ongewenst is verklaard. Eiser is door de meervoudige strafkamer van de rechtbank ’s-Gravenhage bij onherroepelijk geworden vonnis van 15 december 2000 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 110 dagen en bij onherroepelijk geworden vonnis van 24 september 2003 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank ‘s-Gravenhage veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Hij is vanaf 20 oktober 1999 in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Gebleken is dat hij ten tijde van het plegen van het eerste delict op 5 juni 2000 ongeveer 7,5 maanden rechtmatig verblijf had en op het moment van het plegen van het tweede delict op 5 juni 2003 ongeveer 3 jaar en 7,5 maanden rechtmatig verblijf had. De totale duur van de aan eiser opgelegde (onherroepelijke) gevangenisstraffen bedraagt 27 maanden en dit totaal stijgt uit boven de toepasselijke beleidsnorm van 9 maanden van de glijdende schaal van artikel 3.86, tweede lid, Vb. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de totale lengte van eisers verblijf in Nederland reeds verdisconteerd is in de in het bestreden besluit genoemde glijdende schaal.
2.15 De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. Bij toepassing van de glijdende schaal wordt immers slechts de periode van rechtmatig verblijf afgewogen tegen de ernst van de gepleegde delicten. Per definitie wordt bij de toepassing van de glijdende schaal niet gekeken naar de periode van eisers illegaal verblijf voorafgaande aan de verblijfsvergunning. Verweerder heeft door te verwijzen naar de glijdende schaal slechts rekening gehouden met de periode van rechtmatig verblijf en in het bestreden besluit niet naar voren laten komen dat hij in zijn afweging heeft betrokken dat eiser voor zijn verblijfsvergunning langdurig illegaal, maar wel geregistreerd bij de Gemeentelijke Basisadministratie en werkend bij diverse bedrijven, in Nederland verbleef. Het besluit is in die zin onvoldoende gemotiveerd.
2.16 Verweerder heeft ter zitting verwezen naar de overweging in het bestreden besluit waarin wordt verwezen naar rechtsoverweging 7.2 in de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 14 juli 2005, ten aanzien van het illegale verblijf, in welke overweging de motivering dient te worden gelezen voor het feit dat geen betekenis is toegekend aan de periode van illegaal verblijf voorafgaande aan de vergunningverlening.
De voorzieningenrechter overweegt in rechtsoverweging 7.2, laatste zin, dat het voorafgaande verblijf, hoezeer dit ook niet illegaal was in de zin van andere wetgeving, niet als achteraf gelegaliseerd in de zin van de toenmalige Vreemdelingenwet of de Vreemdelingenwet 2000 kan worden aangemerkt.
In het bestreden besluit staat op bladzijde 2, derde alinea, het volgende. "Nu de voorzieningenrechter zich bij uitspraak van 14 juli 2005 tevens inhoudelijk over de gronden van bezwaar heeft uitgesproken, wordt de uitspraak bij de beoordeling van het bezwaar betrokken". Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van deze overweging niet worden aangenomen dat de motivering van de voorzieningenrechter door verweerder is overgenomen in het bestreden besluit.
2.17 De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht en het bestreden besluit vernietigen.
2.18 De rechtbank zal echter, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Redengevend hiervoor is dat de motivering in het toekomstige besluit gelijk zal zijn aan hetgeen de voorzieningenrechter, zoals aangegeven onder rechtsoverweging 2.16, heeft overwogen, welke motivering verweerder aan zijn besluit ten grondslag had willen leggen. De rechtbank is van oordeel dat hieruit blijkt dat verweerder aan de periode van het illegale verblijf in Nederland van eiser geen dusdanig betekenis zal toekennen, dat dit van invloed is op de glijdende schaal. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt kan stellen.
2.19 Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder eiser vervolgens, na intrekking van de verblijfsvergunning, op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw ongewenst kunnen verklaren.
2.20 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.21 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 138,- dient te vergoeden.
3.1 verklaart het beroep van 28 oktober 2005 gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 30 september 2005;
3.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 138,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en op 27 maart 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.