ECLI:NL:RBSGR:2007:BA4416

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/58041
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
  • J.P. Smit
  • A.T.B. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging verblijfsvergunning voor gemeenschapsonderdaan en rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 maart 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de geldigheidsduur van een aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier. Eiser, een Nigeriaanse gemeenschapsonderdaan, had een aanvraag ingediend voor de verlenging van zijn verblijfsvergunning, die oorspronkelijk geldig was van 13 december 2004 tot 22 april 2005. Eiser stelde dat de vergunning ten onrechte voor deze korte periode was verleend, aangezien zijn echtgenote, een Zweedse nationaliteit, recht had op een verblijfsvergunning voor vijf jaar op basis van artikel 8.11 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De rechtbank oordeelde dat de aanvragen van eiser en zijn echtgenote moesten worden gezien als aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van een eerder afgegeven bescheid, dat geldig was van 4 november 1999 tot 4 november 2004.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtgenote van eiser op het moment van verlenging van de verblijfsvergunning niet langer dan twee maanden werkloos was, wat betekent dat de geldigheidsduur van het bescheid met vijf jaar had moeten worden verlengd. De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte de verblijfsvergunning voor eiser slechts voor een beperkte periode had verleend. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 58041
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 maart 2007
in de zaak van:
[eiser]],
geboren op [geboortedatum], van Nigeriaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: drs. F.W. King, rechtskundig adviseur te Leiden,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. C. Brand, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 13 december 2004 een aanvraag ingediend tot afgifte van een bescheid als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit het rechtmatig verblijf op grond van het gemeenschapsrecht blijkt. Verweerder heeft de aanvragen bij besluit van 17 mei 2005 ingewilligd, in die zin dat aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend met een geldigheidsduur van 13 december 2004 tot 22 april 2005, met als doel: ‘verblijf bij economisch actief gemeenschapsonderdaan [echtgenote]’. Eiser heeft tegen dit besluit op 30 mei 2005 bezwaar gemaakt.
1.2 Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 24 november 2005 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 21 december 2005 beroep ingesteld.
1.3 Verweerder heeft op 30 mei 2005 een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2006. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser en mevrouw [echtegenote], die de Zweedse nationaliteit heeft, zijn gehuwd op 7 september 1996. Zij hebben samen twee kinderen, geboren op [geboortedatum] en [geboortedatum].
Zowel eiser als zijn echtgenote zijn in het bezit geweest van een EU document, geldig van 4 november 1999 tot 4 november 2004. De echtgenote van eiser heeft op 13 december 2004 eveneens een aanvraag ingediend tot afgifte van een bescheid als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw. Namens hun zoon is op 15 september 2004 ook een aanvraag ingediend tot afgifte van een bescheid als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw.
2.3 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – samengevat – op het standpunt gesteld dat aan eiser terecht een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel "verblijf bij economisch actief gemeenschapsonderdaan [echtgenote]", met een geldigheidsduur van 13 december 2004 tot 22 april 2005 is verleend. Aan de echtgenote van eiser is namelijk ook slechts een verblijfsvergunning verleend voor de periode van 13 december 2004 tot 22 april 2005 voor het doel "economisch actief gemeenschapsonderdaan 3-12 maanden", omdat zij van 13 december 2004 tot 22 april 2005 bij het Uitzendbureau [uitzendbureau] te Amsterdam werkzaam was.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat met het bestreden besluit wordt beoogd te beslissen op zowel de aanvraag van 15 september 2004 als op de aanvragen van 13 december 2004.
2.4 Eiser heeft hiertegen in beroep – voor zover van belang – aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier een geldigheidsduur dient te hebben van 13 december 2004 tot 22 april 2005. Aan de echtgenote van eiser had op grond van artikel 8.11 Vb een verblijfsvergunning voor een duur van vijf jaar dienen te worden verleend, zodat ook de vergunning van eiser voor die duur had moeten worden verleend. Dat de echtgenote van eiser inmiddels is teruggekeerd naar Zweden doet aan het belang van eiser bij het voeren van deze procedure niet af. Eiser is immers meer dan drie jaar in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier, zodat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel voortgezet verblijf.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Hoewel eiser en verweerder beiden de term “verblijfsvergunning regulier” gebruiken, heeft het geschil naar het oordeel van de rechtbank betrekking op de afgifte van een bescheid als bedoeld in artikel 9 Vw, waaruit het rechtmatig verblijf op grond van het gemeenschapsrecht blijkt.
2.6 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van de Vw 2000 wordt - voor zover hier van belang - onder gemeenschapsonderdanen verstaan: onderdanen van lidstaten van de EU die op grond van het EG-Verdrag gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven, alsmede hun familieleden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het EG-Verdrag genomen besluit zijn gerechtigd een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
2.7 Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a van de Verordening (EEG) 1612/68 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap mag de echtgenoot van de werknemer die onderdaan is van een lidstaat en die op het grondgebied van een andere lidstaat is tewerkgesteld zich daar vestigen. Verweerder heeft de bepalingen van de Verordening overgenomen in het Vreemdelingenbesluit en onder meer uitgewerkt in B10/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.8 Ingevolge B10/5 Vc wordt het familielid van - onder andere - een EU/EER-onderdaan, die rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw, tevens aangemerkt als gemeenschapsonderdaan. Het familie- of gezinslid heeft ook rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw.
2.9 Ingevolge artikel 9, eerste lid, Vw verschaft verweerder de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met h, en j tot en met l, Vw een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatige verblijf blijkt.
2.10 De rechtbank merkt ten overvloede op dat een gemeenschapsonderdaan van rechtswege verblijf heeft in Nederland indien wordt voldaan aan de voorwaarden van het EG-Verdrag. Met het afgeven van een bescheid als bedoeld in artikel 9 Vw wordt slechts de van rechtswege bestaande situatie door verweerder vastgesteld.
2.11 Eiser had, ten tijde van zijn aanvraag, een van zijn echtgenote afhankelijke verblijfsstatus. Teneinde de verblijfsstatus van eiser te kunnen vaststellen zal de rechtbank allereerst de verblijfsstatus van zijn echtgenote moeten beoordelen.
2.12 Ingevolge artikel 8.11, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, ontvangt een gemeenschapsonderdaan op aanvraag een bescheid als bedoeld in artikel 9 van de Wet, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Ingevolge het tweede lid van dit artikel, wordt het bescheid afgegeven voor de duur van vijf jaar en wordt het telkens met vijf jaar verlengd, behoudens artikel 8.12 Vb. Indien het verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan is vervallen, kan het bescheid worden ingenomen.
2.13 Ingevolge artikel 8.12, eerste lid, Vb, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, wordt in afwijking van artikel 8.11 Vb, de duur van de termijn waarvoor het bescheid wordt afgegeven, gesteld op een tijdvak ten minste gelijk aan de duur van de werkzaamheden, indien de vreemdeling werkzaamheden verricht in loondienst en te verwachten valt dat deze meer dan drie maanden doch minder dan een jaar bedragen.
2.14 Ingevolge artikel 8.12, tweede lid, Vb, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit wordt, in afwijking van artikel 8.11, tweede lid, Vb de verlenging van de geldigheidsduur van het bescheid verleend aan een gemeenschapsonderdaan die op het tijdsstip van de verlenging gedurende een jaar onvrijwillig werkloos is, beperkt tot een jaar.
2.15 Het voorgaande is uitgewerkt in paragraaf B10/3.5 Vc waarin, ten tijde van het bestreden besluit, het volgende was opgenomen. Indien de vreemdeling op het moment van verlenging van de verleende verblijfsvergunning minder dan twaalf opeenvolgende maanden onvrijwillig werkloos was, wordt de geldigheidsduur van het document EU/EER met vijf jaren verlengd. Indien de vreemdeling op het moment van verlenging reeds twaalf opeenvolgende maanden of langer onvrijwillig werkloos was, wordt ingevolge artikel 8.12, tweede lid, Vb een document voor de duur van een jaar verstrekt. Wanneer hij na dit jaar nog steeds werkloos is, vervalt zijn verblijfsrecht van rechtswege.
2.16 Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld is aan eiser en zijn echtgenote reeds eerder een bescheid verstrekt als bedoeld in artikel 9 Vw, ten bewijze van hun rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan, geldig van 4 november 1999 tot en met 4 november 2004. Verweerder heeft dit niet betwist. Gelet hierop, dienen de aanvragen gezien te worden als aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van het reeds afgegeven bescheid als bedoeld in artikel 9 Vw.
2.17 Over het werkverleden van de echtgenote van eiser is het volgende gebleken. Mevrouw [echtgenote] is werkloos geweest gedurende een periode van ongeveer drie maanden namelijk van 19 september 2004 tot en met 13 december 2004. In die periode heeft zij van de Uitvoeringsinstantie werknemers¬verzekeringen (Uwv) een WW-uitkering ontvangen. Eiser heeft ter onderbouwing hiervan een brief overgelegd van de Uwv van 5 mei 2005. De echtgenote van eiser is vervolgens vanaf 13 december 2004 bij het Uitzendbureau [uitzendbureau] te Amsterdam gaan werken. De echtgenote van eiser heeft ten slotte in november 2005 Nederland verlaten.
2.18 De rechtbank stelt vast dat de echtgenote van eiser op 4 november 2004, de datum waarop de geldigheidsduur van het aan haar verleende bescheid als bedoeld in artikel 9 Vw verliep en waarvoor verlenging was gevraagd, nog geen twee maanden werkloos was. Gezien het hierboven weergegeven toetsingskader, met name de artikelen 8.11 en 8.12 Vb en B10/3.5 Vc, had de geldigheidsduur van dit bescheid op dat moment moeten worden verlengd met vijf jaar. Aangezien eiser een echtgenoot van een gemeenschapsonderdaan is, had verweerder op grond van B10/5 Vc ook per 4 november 2004 de geldigheidsduur van het aan eiser verleende bescheid als bedoeld in artikel 9 Vw, met vijf jaar dienen te verlengen.
2.19 Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit omdat zijn echtgenote inmiddels Nederland heeft verlaten, overweegt de rechtbank als volgt.
Toen de echtgenote van eiser in november 2005 Nederland verliet, verviel het aan eiser op grond van het gemeenschapsrecht toekomende verblijfsrecht. Eiser had echter op dat moment een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel voortgezet verblijf kunnen indienen. Op 7 december 2005 heeft eiser deze aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel voortgezet verblijf ingediend. De rechtbank is van oordeel dat aan eiser het belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit daarom niet kan worden ontzegd.
2.20 Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiser een bescheid als bedoeld in artikel 9 Vw heeft afgegeven met slechts een geldigheidsduur van 13 december 2004 tot 22 april 2005.
2.21 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal wegens strijd met de artikelen 8.11 jo. 8.12 Vb, zoals die golden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, worden vernietigd.
2.22 De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.23 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 138,- dient te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 30 mei 2005, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 138,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter, en mrs. J.P. Smit en A.T.B. de Vries, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2007, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Martens als griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.