RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/535036-07;
's-Gravenhage, 4 mei 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
adres: [adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 april 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr J.C. Bakker-Havinga, advocaat te Alphen aan den Rijn, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr P.M. Gruppelaar heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 t/m 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tenslotte heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet- ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partijen [Y] B.V. en [X] B.V.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaardingen, gemerkt A en van de vorderingen wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Nietigheid van de dagvaarding.
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot feit 3 van de dagvaarding onder parketnummer 09/535035-07 ter zitting geconcludeerd tot nietigheid van de dagvaarding omdat dit onderdel van de dagvaarding niet concreet en specifiek genoeg is.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer slaagt. Het in de (gewijzigde) dagvaarding onder parketnummer 09/535035-07 telastgelegde feit 3 is geen voldoende duidelijke opgave in de zin van artikel 261 lid 1 Wetboek van Strafvordering nu daarin niet meer is vermeld dan dat, kort gezegd, gedurende de periode van 1 september 2005 tot en met 8 januari 2007, in [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of [plaats 4] en/of [plaats 5] en/of elders in Nederland, koperen kabels en/of koperdraad en/of stroomkasten en/of roestvrijstalen (vlees)bakken en/of ijzer, althans metalen, zijn gestolen.
Gelet op deze relatief lange periode, het genoemde aantal plaatsen en de algemene omschrijving van goederen die gestolen zouden zijn, in samenhang met het ontbreken van gegevens waaruit volgt van wie deze goederen zouden zijn gestolen, is onvoldoende duidelijk op welk(e) feit(en) dit onderdeel van de telastlegging betrekking heeft.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van dit feit is de rechtbank niet tot de overtuiging gekomen en acht zij niet wettig bewezen, dat de verdachte dit feit heeft begaan.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 2 telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen gedurende een periode van ongeveer tien maanden een grote hoeveelheid metalen van het terrein van een conservenfabriek weggenomen. Verdachte en zijn mededaders verkochten voornoemde metalen aan "oud ijzer opkopers". Hierdoor hebben verdachte en zijn mededaders veel schade en overlast bezorgd aan dit bedrijf. Verdachte heeft uitsluitend gehandeld uit geldelijk gewin.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport d.d. 17 april 2007 en het hierin genoemde strafadvies.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte laten meewegen dat uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 11 januari 2007 blijkt dat verdachte geen documentatie op zijn naam heeft staan.
Op grond van al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank een gevangenisstraf en een werkstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom soortgelijke feiten te plegen, zal de rechtbank een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[X] B.V. gevestigd te [adres] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 19.212,--.
De rechtbank zal deze benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
[Y] B.V., gevestigd te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 15.400,32.
De rechtbank zal deze benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien deze vordering naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken haar grondslag vindt in het bij dagvaarding met parketnummer 09/535035-07 aan verdachte telastgelegde feit en aan verdachte ter zake geen straf of maatregel wordt opgelegd.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en/of maatregel zijn gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart de dagvaarding ter zake van feit 3 nietig;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 1 telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2 telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Feit 2:
Diefstal door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 86 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 9 januari 2007,
in vrijheid gesteld op : 21 februari 2007,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 43 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 120 (honderdentwintig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 60 (zestig) DAGEN;
verklaart de benadeelde partij [Y] B.V., niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien aan verdachte ter zake van feit 1 geen straf of maatregel wordt opgelegd.
verklaart de benadeelde partij [X] B.V. niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs E. Timmermans, voorzitter,
M.E. Honée en J. Goudswaard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr P.B. Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2007.
mr J. Goudswaard is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.