RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/901021-06; 09/900209-05 (TUL); 09/925123-06 (TUL)
's-Gravenhage, 4 mei 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [adres].
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden, PCS JHvB De Sprang Unit 3" te 's-Gravenhage.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 maart 2007 en 20 april 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr J.M. van Dam, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Y.H.M. de Groot heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Voorts heeft de officier van justitie gepersisteerd bij haar vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraffen van 144 dagen respectievelijk 52 dagen, waartoe verdachte werd veroordeeld in de zaken met parketnummers 09/900209-05 en 09/925123-06.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende bijna tien maanden een jonge vrouw voor hem in de prostitutie laten werken. Bovendien heeft verdachte in samenwerking - en door misbruik te maken van haar verliefde gevoelens - met voornoemde vrouw een minderjarig meisje in de leeftijd van 16 jaar ertoe gedwongen voor hem als prostituee werkzaam te zijn.
Hierbij zijn de jonge vrouw en het minderjarige meisje op allerlei manieren onder druk gezet waarbij geweld door verdachte niet werd geschuwd en moesten zij alle opbrengsten uit de prostitutie aan verdachte afstaan. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van een kwetsbare jonge vrouw en een (minderjarig) meisje en heeft verdachte ernstige schade aan de lichamelijke en geestelijke integriteit toegebracht en hun persoonlijke vrijheid ernstig geschaad. Verdachte heeft zijn persoonlijk gewin daarbij uitdrukkelijk voorop gesteld. De rechtbank is van oordeel dat deze "loverboy" praktijken, zijnde mensenhandel, reeds uit het oogpunt van generale preventie fors bestraft moet worden.
Verdachte is - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het documentatieregister
d.d. 20 december 2006 - in het verleden herhaaldelijk met politie en justitie in aanraking gekomen en meerdere malen ter zake van voornamelijk geweldsdelicten veroordeeld.
Die veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw aan soortgelijke straffen schuldig te maken. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte in twee proeftijden liep.
Op grond van al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het is op deze grond dat de rechtbank de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
Vorderingen tenuitvoerlegging.
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vorderingen van de officier van justitie van 21 maart 2007 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraffen, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnissen van de politierechter in deze rechtbank d.d. 13 juni 2005 en 8 mei 2006, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd, die bij voormelde vonnissen waren opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14g, 47, 57, 273f van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Feit 1: Medeplegen van mensenhandel;
Feit 2: Een ander door geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie, dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 18 december 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 21 december 2006,
gelast de tenuitvoerlegging van de straffen, voorwaardelijk opgelegd bij voormelde vonnissen van de politierechter in deze rechtbank d.d. 13 juni 2005 en 8 mei 2006, gewezen onder de parketnummers 09/900209-05 en 09/925123-06, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 144 dagen respectievelijk 52 dagen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs E. Timmermans, voorzitter,
M.E. Honée en J. Goudswaard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr P.B. Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2007.
mr J. Goudswaard is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.