RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
zittinghoudende te Maastricht
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
in verbinding met artikel 96 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000
Reg.nr.:AWB 07 / 11570 VRONTN
Inzake:[eiseres], thans verblijvende in het Huis van Bewaring Noorderzand te Heerhugowaard, hierna te noemen eiseres,
gemachtigde mw. mr. S.E.B. den Boer, rechtshulpverlener in dienst van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te ‘s-Hertogenbosch,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde de heer drs. J.M.C. Vissers, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de rechtsvoorgangers van de Staatssecretaris van Justitie, als het bevoegde bestuursorgaan in procedures als de onderhavige.
Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1977 en de Iraakse nationaliteit te hebben. Op 5 december 2006 heeft verweerder eiseres in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
Gebleken is voorts dat verweerder tijdig nadat eiseres een (herhaalde) aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel had ingediend de grondslag van de maatregel van bewaring dienovereenkomstig heeft aangepast.
Bij uitspraak van 27 december 2006 heeft deze rechtbank, zittinghoudende te Maastricht, het beroep inzake opheffing van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
Op 15 maart 2007 heeft eiser opnieuw tegen de vrijheidsbenemende maatregel beroep ingesteld en tevens verzocht om schadevergoeding.
Naar aanleiding van dit beroepschrift heeft verweerder op 19 maart 2007 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiseres heeft hierop gereageerd bij schrijven van 19 maart 2007.
Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 2 april 2007.
Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64 Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie te overleggen. Door verweerder is hieraan voldaan bij schrijven van 5 april 2007; gemachtigde van eiseres heeft hierop gereageerd met het schrijven van 5 april 2007. Beide partijen hebben toestemming gegeven de zaak verder op de stukken en zonder nadere zitting af te doen.
De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank, zittinghoudende te Maastricht, van 27 december 2006. Derhalve ligt thans ter beoordeling voor of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van de vreemdeling en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog te rechtvaardigen is.
Namens eiseres is – kort samengevat – in eerste instantie aangevoerd dat de voortgangsrapportage enkele onjuistheden bevat en dat eiseres nimmer in België is geweest. Eiseres stelt ook niet tot ongewenst vreemdeling te zijn verklaard en meent door de onjuistheden in de voortgangsrapportage door verweerder in een “kwaad daglicht” te worden gesteld. Eiseres heeft nieuwe informatie gekregen inzake het feit dat haar broer doodgeschoten is door de broer van haar man en heeft een nieuwe asielaanvraag gedaan. Eiseres verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht van 14 maart 2007 (Awb 07/9707). In genoemde uitspraak is gesproken over de informatie waaruit bleek dat “thans alle vluchten tot nader order waren geannuleerd”. Eiseres is van mening dat er geen reëel zicht op uitzetting bestaat en de bewaring ook overigens bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid de voortzetting van de bewaring niet meer te rechtvaardigen is en verzoekt om schadevergoeding.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de melding in de voortgangsrapportage over België ook door verweerder niet wordt begrepen en dat dit onderzocht zal worden; dat eiseres niet tot ongewenst vreemdeling is verklaard wordt door verweerder niet bestreden. Met betrekking tot de op 7 maart 2007 door eiseres gedane herhaalde asielaanvraag is in het voornemen van 27 maart 2007 aangegeven dat deze zal worden afgewezen op grond van de afwezigheid van nieuwe feiten en omstandigheden. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat er momenteel geen uitzettingen naar Noord-Irak plaatsvinden en dat er op 4 april 2007 een overleg zal plaats vinden met de Iraakse autoriteiten in dit kader.
Aan verweerder is ter zitting gevraagd nadere informatie te verschaffen over:
1.de annulering/stopzetting van vluchten naar Noord-Irak;
2.de datum van het overleg met de Iraakse autoriteiten en zo mogelijk
resultaten daarvan;
3.informatie met betrekking tot het al dan niet accepteren door de Iraakse autoriteiten van uitzetting door middel van het EU-document;
4.de omvang van de wachtlijst betreffende diegenen die naar Noord-Irak uitgezet dienen te worden en de plaats van eiseres op die wachtlijst; vorenstaande tegen de achtergrond van de bij de rechtbank ambtshalve bekende informatie dat enige tijd geleden de wachtlijst ongeveer 80 vreemdelingen bevatte en er slechts twee vluchten per week plaatsvonden.
Bij schrijven van 5 april 2007 heeft verweerder een reactie gegeven op de gestelde vragen. Verweerder geeft aan dat medio februari 2007 de vluchten voor gedwongen verwijdering naar Noord-Irak zijn stopgezet; de feitelijke belemmering is gelegen in de omstandigheid dat de Iraakse autoriteiten de uitreis van vreemdelingen met een EU-document opnieuw willen bespreken.
Verweerder benadrukt dat het probleem niet zozeer ligt in het wel of niet accepteren van uitzetting met behulp van een EU-document door de Iraakse autoriteiten doch de wijze van verwijderen. Verweerder sluit dan ook niet uit dat uitzetting op basis van EU-documenten in de (nabije) toekomst kan worden hervat. Een aanvankelijk voor begin april 2007 geplande missie van de Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: DT&V) is niet doorgegaan omdat de Iraakse gesprekspartners (i.c. zoals wordt aangegeven de Noord-Iraakse luchtvaartautoriteiten) op de geplande data verhinderd waren. Op 4 april 2007 heeft een overleg plaats gevonden met de Iraakse ambassadeur inzake de planning van een nieuw bezoek; zijdens DT&V zijn voorstellen met betrekking tot de data waarop een bezoek aan Noord-Irak kan plaatsvinden gedaan.
Betreffende de vragen, gesteld ten aanzien van de wachtlijst en de positie van eiseres op die lijst wordt door verweerder aangegeven dat terzake niet vooruitgelopen wordt op het daarvoor van belang zijnde overleg met de Iraakse autoriteiten; verweerder stelt dat uiteraard er naar gestreefd zal worden dat diegenen die het langst wachten als eerste te verwijderen. Verweerder geeft tevens aan, dat aan vreemdelingen, die medewerken aan de terugkeer wel een laisser-passer afgegeven kan worden door de Iraakse autoriteiten. Betreffende eiseres geeft verweerder aan dat tijdens de behandeling van de asielaanvraag de uitzettingshandelingen tijdelijk achterwege blijven, maar hervat zullen worden zodra er een beschikking is. Ten aanzien van eiseres is er, zo stelt verweerder, nog steeds zicht op uitzetting.
Namens eiseres wordt – in reactie op het schrijven van verweerder van 5 april 2007 – (kort samengevat) aangegeven dat verweerder onvoldoende ingaat op de gestelde vragen en dat er geen zicht op uitzetting is.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat geen nadere informatie door verweerder is gegeven over de termijn waarbinnen het nader overleg met de Iraakse autoriteiten zou kunnen gaan plaatsvinden. Evenmin is het de rechtbank helder geworden wat nu precies “het probleem” zou zijn betreffende de uitzetting van vreemdelingen op basis van EU-documenten. Op de vraag inzake de omvang van de wachtlijst en de positie van eiseres op deze lijst wordt door verweerder slechts beperkt ingegaan.
De rechtbank is van oordeel, dat eiseres in haar stelling dat er onvoldoende zicht op uitzetting bestaat, dient te worden gevolgd. De rechtbank betrekt hierbij navolgende aspecten, die in samenhang worden bezien:
1.sinds medio februari 2007 zijn de vluchten naar Noord-Irak in het kader van uitzetting stopgezet;
2.er dient een missie naar Noord-Irak te gaan teneinde overleg te
hebben met de Iraakse luchtvaartautoriteiten inzake de uitzetting van Iraakse vreemdelingen met behulp van een EU-document; niet bekend is op welke termijn dit overleg plaats zal gaan vinden;
3.niet bekend is op welke termijn de vluchten naar Noord-Irak
hervat zullen worden en met welke frequentie en aantal per vlucht een en ander zal gaan plaatsvinden;
4.over de omvang van de wachtlijst is door verweerder – ondanks
de terzake expliciet gestelde vraag – geen informatie verstrekt. Evenmin heeft verweerder aangegeven welke positie eiseres op deze lijst inneemt;
5. verweerder heeft aangegeven dat voorrang zal worden gegeven aan diegenen die het langst wachten. De rechtbank is ambtshalve bekend met de mededelingen hierover in soortgelijke zaken, inhoudende dat (tevens) voorrang zal worden gegeven aan vreemdelingen die ongewenst vreemdelingen werden verklaard. Eiseres is niet tot ongewenst vreemdeling verklaard.
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat, nu er geen zicht is op hervatting van de uitzettingen naar Noord-Irak, niet duidelijk is de omvang van de wachtlijst en de positie van eiseres op deze lijst, in combinatie met de onbekendheid van de hoeveelheid te realiseren vluchten per week/maand er thans niet kan worden gesproken van een reëel zicht op uitzetting binnen redelijke termijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voortzetting van de bewaring met ingang van heden onrechtmatig is. Het beroep is gegrond en de bewaring zal dan ook heden, vrijdag 6 april 2007 moeten worden opgeheven.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van een schadevergoeding.
De rechtbank ziet in dit geval wel aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,00 (1 punt voor het beroepschrift; een punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,00 en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
1.verklaart het beroep gegrond;
2.beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, 6 april 2007;
3.wijst het verzoek om schadevergoeding af;
4.veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,00 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. E.H.A.F.M. Krol als rechter in tegenwoordigheid van
mr. H.A.M. van de Ven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2007 door mr. Krol voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. M. van de Ven w.g. E. Krol
Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: 6 april 2007