Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/13376
V-nr.: [nummer]
inzake: [naam], geboren op [geboortedatum] 1948, alias [alias eiser], geboren op [gweboortedatum] 1969, van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot Reno te Rotterdam, eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Wedemeijer, advocaat te Alkmaar
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. van Lelyveld, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 24 november 2006 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Laatstelijk bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 maart 2007 is het beroep van eiser gericht tegen deze maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 27 maart 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 12 april 2007. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 17 april 2007 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken. Bij faxbericht van 19 april 2007 heeft verweerder aanvullende inlichtingen verstrekt. De gemachtigde van eiser heeft bij faxbericht van 19 april 2007 op deze inlichtingen gereageerd. Beide partijen hebben de rechtbank toestemming verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek op 20 april 2007 gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Uit de door verweerder verstrekte voortgangsgegevens van 29 maart 2007 is gebleken dat er na 5 februari 2007 geen handelingen ter fine van eisers uitzetting zijn verricht. Daags voor de zitting, op 11 april 2007, heeft verweerder aanvullende gegevens gestuurd waarin wordt vermeld dat er op 9 maart 2007 en 6 april 2007 mondelinge rappels zouden zijn verricht. De gemachtigde van eiser heeft deze aanvullende gegevens diezelfde dag trachten te verifiëren en heeft hiertoe telefonische gedaan bij de heer [naam], regievoerder bij de Dienst Terugkeer en Vertrek. De heer [naam] heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd medegedeeld dat er na 5 februari 2007 van de zijde van verweerder geen activiteiten ter voorbereiding van de uitzetting van eiser waren verricht. De heer [naam] verklaarde dit in het bedrijfsprocessensysteem te hebben gecontroleerd. Dit is zeer bevreemdend en wat is nu geloofwaardig. Het dossier dient op orde te zijn. Eiser is dan ook van mening dat verweerder niet voortvarend heeft gewerkt aan eisers uitzetting en dat de rechtbank door verweerder onjuist is geinformeerd.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De rappellen van 9 maart 2007 en 6 april 2007 staan, als gevolg van een verwerkingsfout- of achterstand in Marokkaanse zaken, niet in enig bedrijfsprocessensysteem vermeld. Om die reden was het rappel van 9 maart 2007 niet in de voortgangsgegevens opgenomen en kon de regievoerder op 11 april 2007 geen van beide rapellen bevestigen. Zij hebben wel plaatsgevonden. Deze fout in de beschikbaarheid van gegevens is veroorzaakt door de overgang van de Unit Facilitering Terugkeer naar de Dienst Terugkeer en Vertrek en de door de verschillende diensten gebruikte verschillende systemen. De regievoerder werkt bijvoorbeeld met een ander systeem dan de procesvertegenwoordiging en de zogenoemde LP-kamer. In dit geval ontbraken de recente gegevens overigens in elk systeem. De gemachtigde van verweerder heeft de betreffende informatie mondeling van de behandelende personen van de LP-kamer verkregen. Verweerder is dan ook van mening dat nu uit de ingediende stukken, weliswaar laat, blijkt dat er rappels zijn gedaan, er voortvarend wordt gewerkt aan eisers uitzetting.
De rechtbank overweegt het volgende.
Sinds het opleggen van de onderhavige maatregel zijn thans bijna vijf maanden verstreken. Thans dient te worden beoordeeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder de rechtbank tijdig, volledig en juist dient te informeren over de voortgang van de uitzettingsvoorbereidingen, waarbij tevens de goede procesorde in acht dient te worden genomen. Onder omstandigheden kan er aanleiding zijn om aanvullende gegevens, die eerst kort voor de zitting door verweerder worden verstrekt, desalniettemin in het onderzoek te betrekken.
Vastgesteld kan worden dat de door verweerder daags voor de zitting aangevulde gegevens zien op een activiteit, die reeds ten tijde van het opstellen van de voortgangsgegevens verricht zou zijn, en een meer recente activiteit. Onweersproken is voorts dat een regievoerder van de verantwoordelijke afdeling van verweerder deze aanvullende gegevens desgevraagd niet heeft bevestigd, maar juist zonder voorbehoud aan de gemachtigde van eiser heeft medegedeeld dat er geen activiteiten meer waren verricht na 5 februari 2007. Deze mededelingen stroken met de voortgangsgegevens en met hetgeen kennelijk in het bedrijfsprocessensysteem was opgenomen aan gegevens.
De verklaring van de gemachtigde van verweerder ter zitting voor het laat aanleveren van gegevens en van de tegenstrijdigheid in de aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser verstrekte informatie is tweeledig: de regievoerder werkt met een ander bedrijfsprocessensysteem en de rappellen bij de Marokkaanse autoriteiten waren - om onbekende redenen - in nog geen enkel systeem bijgewerkt.
Naar aanleiding hiervan rees bij de rechtbank twijfel ten aanzien van de juistheid van de door verweerder verstrekte gegevens betreffende de voortvarendheid van verweerder. In de bijzonderheden van het geval zag de rechtbank desondanks reden om het onderzoek te heropenen om verweerder in gelegenheid te stellen een aantal aanvullende vragen te beantwoorden en aldus de gerezen twijfel weg te nemen.
De rechtbank heeft op 17 april 2007 het onderzoek heropend en verweerder om het volgende verzocht:
1. Een schriftelijke verklaring van de heer Hermus, waarin hij aangeeft wat zijn functie is en of het gesprek heeft plaatsgevonden zoals door de gemachtigde van eiser weergegeven, en of het klopt dat de aangevulde gegevens (rappeldata ten aanzien van eiser) op 11 april 2007 niet in het door hem gehanteerde bedrijfsprocessensysteem stonden.
2. Een schriftelijke verklaring van de door de gemachtigde van verweerder benaderde medewerker van de LP-kamer, waarin wordt aangegeven wat zijn of haar naam en functie is, of en zo ja, wanneer de door hem/haar aangevulde gegevens zijn verstrekt en of deze reeds in een van de bedrijfsprocessensystemen waren opgenomen en zo nee, waarom niet.
Bij faxbericht van 19 april 2007 heeft verweerder deze vragen als volgt beantwoord.
1. Verweerder kan de rechtbank over de toedracht van dit misverstand binnen de door de rechtbank gestelde termijn geen uitsluitsel geven. Verder blijkt uit het systeem van de DT&V onvoldoende op basis waarvan de regievoerder bij DT&V, de heer Hermus, zijn conclusies zoals neergelegd in de M120 en later bevestigd aan de gemachtigde van eiser heeft kunnen ontlenen.
2. Verweerder betreurt dit zeer maar wil er graag op wijzen dat de informatie die al voor de zitting verstrekt was en later ter zitting nog eens bevestigd door de LP-kamer van DT&V middels bijgevoegd schrijven wordt bevestigd. Het stuk is anders dan het verzoek van de rechtbank niet ondertekend. De oorzaak ligt in het feit dat de medewerkers van de afdeling LP van de DT&V niet met hun naam in de openbaarheid treden. Dit vanwege ervaringen in het verleden dat medewerkers van LP-kamer persoonlijk op hun handelingen zijn aangesproken en zelfs bedreigd.
Bij deze beantwoording is gevoegd een memo van 19 april 2007. Hierop staan vermeld de Afdeling Laissez-Passer Dienst Terugkeer en Vertrek als opsteller/afzender en de persoonsgegevens eiser als onderwerp. De memo heeft volgende inhoud: “Hierbij bericht ik u dat voor bovengenoemde vreemdeling er op 9 maart 2007 en 6 april 2007 mondeling is gerappelleerd bij het Marokkaanse consulaat te Amsterdam. Het betrof hier een algemeen rappel. Naar aanleiding van het onderzoek van beide rappels is door de consul medegedeeld dat de aanvraag nog in onderzoek is.”
De gemachtigde van eiser heeft bij faxbericht van 19 april 2007 als volgt op de antwoorden van verweerder gereageerd. Eiser heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan de bewijsopdracht van de rechtbank. Nu verweerder geen verklaring heeft overgelegd van de heer [naam] moet definitief ervan worden uitgegaan dat de versie van eiser juist is. Nu geen ondertekende verklaringen zijn overgelegd kan niet anders dan worden afgegaan op het M120 formulier. Verder heeft verweerder de stelling dat er mondeling is gerappelleerd onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank stelt vast dat haar vragen niet volledig zijn beantwoord. Er is weliswaar geen aanleiding om te twijfelen aan de gestelde vakantie van de heer [naam], maar niet valt in te zien waarom een andere medewerker van DT&V geen verklaring had kunnen geven ten aanzien van de gegevens en of en zo ja, waarom zij ontbraken uit het door hen gebruikte bedrijfsprocessensysteem. Uit de vraagstellingen van de rechtbank volgde immers dat dit een belangrijk punt was. Met de mededelingen van de gemachtigde van verweerder ter zitting, dat heer Hermus de recente informatie niet kon bevestigen omdat de systemen niet waren bijgewerkt, laat zich voorts niet rijmen dat thans wordt gesteld dat niet is na te gaan waarom de heer [naam] die informatie niet kon bevestigen en waarom die informatie niet in de voortgangsgegevens was vermeld. Het klemt dan ook des te meer dat er geen verklaring van de medewerker van de LP-kamer is gegeven op juist dit punt, hoewel daarom expliciet was gevraagd. Aan de niet ondertekende, ongeparafeerde mededelingen van een niet nader geduide functionaris die bij de beantwoording is gevoegd kan overigens hoe dan ook geen verklarende betekenis worden toegekend.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat haar vragen niet naar behoren zijn beantwoord. De door het handelen van verweerder gerezen en niet weggenomen twijfel ten aanzien van de juistheid van de verstrekte gegevens en de voortvarendheid dient in het voordeel van eiser uit te vallen. De rechtbank verbindt daarom aan het onvolledig en niet tijdig informeren aan de rechtbank de gevolgen die haar geraden voorkomen. De rechtbank concludeert dat van voldoende voortvarendheid van de zijde van verweerder niet is gebleken. Reeds daarom is de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in het onderhavige geval in strijd met de wet en is onrechtmatig en is bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 23 april 2007.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eiser op de detentieboot Reno aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 1890,--.
Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 810,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor schriftelijke inlichtingen; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 23 april 2007 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1890,-- (zegge: achttienhonderd en negentig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 810,-- (zegge: achthonderd en tien euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 23 april 2007 door mr. K. Mans, voorzitter, in tegenwoordigheid van
H.C. Hagen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.