ECLI:NL:RBSGR:2007:BA5362

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
262978 / HA ZA 06-1168
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekeningsbevoegdheid in faillissement en de rol van de curator

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 mei 2007 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de curator van een failliete vennootschap, [de b.v.], een vordering heeft ingesteld tegen de Stichting beheer derdengelden Z. De curator vorderde een verklaring voor recht dat de Stichting niet gerechtigd was tot verrekening van derdengelden die zij had ontvangen ten behoeve van de gefailleerde vennootschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de [naam] B.V. op 11 juni 2003 in staat van faillissement is verklaard, met benoeming van mr. [X.] als curator. Na de faillietverklaring heeft de curator geconstateerd dat er derdengelden op de rekening van de Stichting stonden, die bestemd waren voor de gefailleerde vennootschap. De curator heeft de Stichting aangesproken op haar verplichting om deze gelden aan hem af te dragen, maar de Stichting heeft zich op verrekening beroepen met openstaande declaraties van het kantoor van mr. [Y.].

De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat de Stichting niet aan de voorwaarden voor verrekening voldoet zoals gesteld in artikel 53 van de Faillissementswet. De Stichting is weliswaar schuldenaar van de gefailleerde vennootschap, maar mr. [Y.] of zijn kantoor is de schuldeiser. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Stichting de ontvangen gelden aan de curator moet afdragen, omdat de verrekening niet rechtsgeldig kan plaatsvinden na de faillietverklaring. De rechtbank heeft de vordering van de curator toegewezen en de Stichting veroordeeld tot betaling van € 17.637,47, vermeerderd met rente, en in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de strikte scheiding tussen de vermogens van de Stichting en de advocaat, en bevestigt dat de curator recht heeft op de derdengelden die voor de gefailleerde vennootschap zijn ontvangen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 262978 / HA ZA 06-1168
Vonnis van 16 mei 2007
in de zaak van
[curator], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de [naam] B.V., en in die hoedanigheid opvolgend mr. [X.],
kantoorhoudende te [plaats],
eiser,
procureur mr. E. Grabandt,
tegen
De Stichting [Stichting beheer derdengelden Z.],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. J.C. Dorrepaal.
Partijen zullen hierna de curator en de Stichting genoemd worden.
1. De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit het griffiedossier waartoe behoort het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 16 april 2007 en de daarin genoemde stukken. Mr. Dorrepaal heeft de rechtbank bij brief van 16 april 2007 voorts nog toegezonden een vonnis van de rechtbank Maastricht van 16 februari 2005.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 11 juni 2003 is de [naam] B.V. - hierna ook: [de b.v.] - in staat van faillissement verklaard, met benoeming van [mr. X.] tot curator. Bij beschikking van deze rechtbank van 13 februari 2007 is [curator] in plaats van mr. [X.] tot curator in het faillissement benoemd.
2.2. Mr. [Y.] heeft als advocaat verbonden aan het kantoor [Z.] te [plaats], werkzaamheden voor [de b.v.] verricht. Voortvloeiend uit die werkzaamheden zijn gelden bestemd voor [de b.v.] ontvangen op de bankrekening van de Stichting. Op 21 juli 2003 schreef mr. [Y.] aan [de b.v.] onder meer:
"Onder verwijzing naar ons telefoongesprek van 16 juli jl. doe ik u hierbij mijn declaraties terzake van mijn werkzaamheden over het tweede kwartaal 2003 ten behoeve van [de b.v.]., alsmede een overzicht van de declaraties, toekomen. Tevens sluit ik de declaratie inzake [bedrijf A.] bij. Behoudens uw tegenbericht vertrouw ik u met de declaraties akkoord.
Voor wat de betaling betreft deel ik u mede dat deze zouden kunnen worden voldaan middels verrekening met de zich onder mijn berusting bevindende derdengelden. Gelet op het faillissement van [de b.v.]. kan er echter vanaf de datum van faillietverklaring niet meer rechtsgeldig en bevrijdend worden betaald aan de gefailleerde vennootschap. In feite zou ik - om ieder risico uit te sluiten - de na verrekening van mijn declaraties resterende derdengelden dienen over te maken aan de curator.
(...) "
2.3. Bij brief van 28 mei 2004 schreef mr. [Y.] aan de curator onder meer:
"Voorts deel ik u mede dat ons kantoor ten tijde van de faillietverklaring van [de b.v.]. een bedrag van € 16.837,47 aan derdengeld onder zich had. Dit betrof ontvangen betalingen in drie incassoprocedures, te weten (...).
Gelet op het faillissement heb ik mijn openstaande declaraties d.d. 7 april 2003 met betrekking tot mijn werkzaamheden in het eerste kwartaal 2003 ad € 14.468,89 met dit derdengeld verrekend.(...) De werkzaamheden over het gehele tweede kwartaal van 2003 heb ik gedeclareerd op 14 juli 2003 en hebben in totaal € 8.016,45 belopen. Deze declaratie heb ik zover mogelijk verrekend met het resterende saldo ad € 2.368,58.
(...) "
2.4. Tussen de curator en mr. [Y.] heeft zich vervolgens een discussie ontsponnen over de vraag of mr. [Y.] bevoegd was zijn declaraties te verrekenen met de op rekening van de Stichting ontvangen gelden. De curator en mr. [Y.] hebben daarover geen overeenstemming bereikt. De Stichting heeft deze derdengelden niet aan de curator afgedragen.
2.5. Het kantoor [Z.] hanteert algemene voorwaarden, waarvan art. 4, voor zover relevant, luidt:
"(...) [Z.] wordt door cliënt onherroepelijk gemachtigd om tot verrekening van de bij de Stichting ten gunste van cliënt (...) beschikbare saldi en haar ten laste van cliënt (...) openstaande declaraties over te gaan."
2.6. In een ongedateerde brief van[B.] aan mr. [Y.] is onder meer opgenomen:
"Naar aanleiding daarvan bevestig ik (…) dat wij ( "[bedrijf B.]") al zeker vijftien jaar geleden (en misschien nog wel langer) geleden hebben afgesproken dat jij jouw declaraties zou verrekenen met de door jou voor ons geïncasseerde bedragen. (...) Zolang als ik mij kan herinneren is het dan ook altijd op die manier gegaan, zonder dat daarover ooit enig probleem tussen ons is ontstaan.
Van [(...)] heb ik vernomen dat dit ook na mijn terugtreden als directeur zo is blijven gaan. Ook zij hebben er altijd mee ingestemd dat jij jouw declaraties verrekende met de voor ons ontvangen betalingen.
(...) "
2.7. De inhoud van deze brief is bevestigd in een brief van [E.B.] aan mr. [Y.] van 19 augustus 2005, in een ongedateerde brief van [J.B.] aan mr. [Y.], in een brief van [C.] van 16 augustus 2005 aan mr. [Y.] en in een brief van [D.] van 16 augustus 2005 aan mr. [Y.].
2.8. In een overname-overeenkomst die op 13 december 2001 is gesloten tussen de besloten vennootschap [B.] Groep B.V., mede in hoedanigheid van bestuurder van de in die overeenkomst genoemde dochtervennootschappen enerzijds en de besloten vennootschap [bedrijf B.] B.V. anderzijds, is onder meer de volgende bepaling opgenomen:
"Artikel 3
(...)
Verkoper verkoopt hierbij aan Koper, gelijk Koper hierbij van Verkoper koopt, de navolgende activa:
(...)
(d) de gehele orderportefeuille (derhalve alle daartoe behorende rechten en plichten, welke rechten Koper met ingang van heden als eigen rechten uitoefent en welke plichten Koper met ingang van heden als eigen plichten vervult, dit laatste onder vrijwaring van Verkoper voor alle aanspraken van derden jegens Verkoper).
(...) ".
2.9. In een brief aan mr. [Y.] van [Incassokantoor] van 1 augustus 2003 is onder meer opgenomen:
"(...)
Betreft: Onze cliënte [B.] Groep
(...)
Ter uitvoering van deze verpanding heeft cliënte al haar vorderingen op derden aan ons in pand gegeven, welke vorderingen staan vermeld en/of zijn omschreven op de verpandingsborderellen, welke verpandingsborderellen door [incassokantoor] N.V. op een microfilm worden opgenomen.
(...)
Cliënte, te weten de [B.] Groep BV 'oud', waaronder [de b.v.], heeft onder meer begin april 2003 haar volledige debiteurenlijst aan ons verpand.
(...) "
3. De vordering
3.1. De curator vordert een verklaring voor recht dat [Z.] niet gerechtigd was tot verrekening van de derdengelden over te gaan, althans dat deze verrekening paulianeus, althans onrechtmatig was, en vordert voorts veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van de Stichting tot betaling van € 17.637,47, vermeerderd met rente. Voorts vordert hij - samengevat - veroordeling van de Stichting tot openlegging van haar boeken, een en ander onder veroordeling van de Stichting in de kosten van het geding.
3.2. Aan die vordering legt hij - samengevat - ten grondslag dat de Stichting gelden heeft ontvangen ten behoeve van [de b.v.]. Nu [de b.v.] is gefailleerd, dienen die gelden aan hem te worden afgedragen.
3.3. De Stichting voert gemotiveerd verweer. Op stellingen en weren van partijen wordt hierna, waar nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Bij beoordeling van de vordering stelt de rechtbank voorop dat de gevraagde verklaring voor recht niet kan worden toegewezen nu deze zich richt tot het kantoor [Z.] en niet tot de Stichting. Nu het kantoor [Z.] geen partij is in deze procedure, kan tegen haar ook geen veroordeling worden uitgesproken.
4.2. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat de curator niet (langer) de juistheid van de door mr. [Y.] gedane opgave van de ontvangen gelden betwist en dat hij ter comparitie heeft aangegeven dat de vordering tot openlegging van de boeken verder kan blijven rusten. De rechtbank zal die vordering dan ook verder onbesproken laten en in het navolgende tot uitgangspunt nemen dat de Stichting vóór het faillissement van [de b.v.] ten behoeve van [de b.v.] een bedrag van € 16.837,47 op haar rekening heeft ontvangen.
4.3. Waar tussen partijen vaststaat dat dit bedrag in beginsel [de b.v.] toekwam, moet worden geoordeeld dat de Stichting dit bedrag na het faillissement als schuld van de Stichting aan [de b.v.] in beginsel aan de curator diende af te dragen. In deze procedure staat aldus de vraag centraal of de Stichting op grond van een haar toekomende bevoegdheid die afdracht mocht weigeren. De Stichting heeft in de eerste plaats betoogd dat die bevoegdheid haar toekwam omdat de door haar ontvangen gelden zijn verrekend met een vordering van het kantoor [Z.] op [de b.v.] ter zake van door mr. [Y.] voor [de b.v.] verrichte werkzaamheden.
4.4. Bij beoordeling van dat verweer neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat uit de brief van mr. [Y.] van 21 juli 2003 moet worden afgeleid dat de verrekening tussen zijn declaraties en de gelden op de derdenrekening toen nog niet had plaatsgevonden. Dat betekent dat de vraag moet worden beantwoord of die verrekening na het intreden van het faillissement op 11 juni 2003 nog kon worden uitgevoerd. Die vraag wordt bestreken door het bepaalde in art. 53 Fw.
4.5. Art. 53 Fw roept een verrekeningsbevoegdheid in het leven voor diegene die zowel schuldenaar als schuldeiser van de gefailleerde is. De Stichting voldoet niet aan die beide kwalificaties. Zij is, zoals hierboven is overwogen, schuldenaar van [de b.v.], terwijl mr. [Y.] (of zijn kantoor) schuldeiser van [de b.v.] is. Stichtingen als de Stichting zijn in het leven geroepen om vermenging van gelden die voor cliënten van een advocaat zijn bestemd enerzijds en het vermogen van een advocaat anderzijds, te voorkomen. Aldus bestaat er een nadrukkelijk onderscheid tussen het vermogen van de Stichting enerzijds en het vermogen van mr. [Y.] of zijn kantoor anderzijds. Datzelfde onderscheid bestaat tussen de tot die vermogens behorende schulden en vorderingen van de Stichting enerzijds en mr. [Y.] of zijn kantoor anderzijds. Dat betekent dat aan het essentiële vereiste van art. 53 Fw dat de schuldenaar tevens schuldeiser van de gefailleerde moet zijn om zich na faillissement op verrekening te kunnen beroepen, niet is voldaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat mr. [Y.] (of zijn kantoor) ook niet als materiële schuldenaar van [de b.v.] kan worden beschouwd: de gelden op de rekening van de Stichting zijn afkomstig van derden die daarmee hun schulden aan [de b.v.] hebben voldaan. Ook daarin kan derhalve geen rechtvaardiging voor de door de Stichting voorgestane verrekening worden gevonden.
4.6. Het bovenstaande brengt voorts mee dat het beroep op de algemene voorwaarden die door het kantoor [Z.] worden gehanteerd de Stichting niet kan baten nu de daarin - overigens voor het kantoor en niet voor de Stichting - neergelegde bevoegdheid tot verrekening over te gaan de grenzen van art. 53 Fw overschrijdt en in een situatie van een faillissement derhalve niet kan worden toegepast. Datzelfde geldt voor het gegeven dat tussen mr. [Y.] en de opvolgend directeuren van [de b.v.] en haar voorgangers de afspraak bestond dat verrekening van de declaraties met de derdengelden kon plaatsvinden. Voor zover het betoog van de Stichting mede inhoudt dat [de b.v.] door in te stemmen met de algemene voorwaarden, aan het kantoor [Z.] een volmacht - het is dit begrip dat in de algemene voorwaarden wordt gehanteerd - heeft gegeven de schulden van [de b.v.] aan het kantoor [Z.] bij de Stichting te incasseren faalt dat betoog nu een dergelijke volmacht door het faillissement eindigt.
4.7. De Stichting heeft voorts betoogd dat zij de door haar ontvangen gelden niet aan de curator kan afdragen omdat [de b.v.] haar orderportefeuille door middel van de hierboven aangehaalde overname-overeenkomst op 13 december 2001 heeft overgedragen aan de besloten vennootschap [bedrijf B.] B.V. terwijl zij bovendien haar vorderingen blijkens de hierboven aangehaalde brief van [incassokantoor] van 1 augustus 2003 aan [incassokantoor] heeft verpand. De curator heeft zowel het een als het ander betwist.
4.8. De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij nu het onvoldoende is gemotiveerd. Los van de vraag of de Stichting zich in deze procedure op de belangen van [bedrijf B.] B.V. en [incassokantoor] kan beroepen, stelt de rechtbank vast dat het betoog met betrekking tot de overname-overeenkomst niet alleen tegenstrijdig is met het betoog met betrekking tot de verpanding (als immers [de b.v.] haar vorderingen heeft overgedragen zoals de Stichting stelt, kan zij niet later diezelfde vorderingen nog eens hebben verpand), maar ook tegenstrijdig is aan de inhoud van de brief van mr. [Y.] van 21 juli 2003, waarin hij immers aan [de b.v.] (en niet aan [bedrijf B.] B.V.) bericht voor haar gelden te hebben ontvangen en hij ook werkzaamheden aan haar (en niet aan [bedrijf B.] B.V.) in rekening brengt. De in het geding gebrachte verpandingsborderellen laten zonder nadere toelichting, die ontbreekt, in vergaande mate onduidelijkheid bestaan over de vraag of zij betrekking hebben op de vorderingen die aan de Stichting zijn voldaan en waarop de vordering van de curator betrekking heeft. De Stichting heeft desgevraagd ook ter comparitie over een en ander geen duidelijkheid kunnen verschaffen, zodat de rechtbank daaraan voorbij moet gaan.
4.9. Het bovenstaande brengt mee dat de vordering zal worden toegewezen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten en rente zijn niet weersproken, zodat de rechtbank ook die zal toewijzen. Dat betekent dat voor toewijzing in aanmerking komt een bedrag van € 16.837,47 + € 800,- = € 17.637,47, vermeerderd met rente over € 16.837,47 vanaf 11 juni 2003.
4.10. De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten worden aan de zijde van de curator begroot op € 461,32,- aan verschotten en € 904,- aan salaris procureur.
5. De beslissing
De rechtbank
- veroordeelt de Stichting om aan de curator te betalen een bedrag van € 17.637,47, vermeerderd met de wettelijke rente over € 16.837,47 vanaf 11 juni 2003 tot aan de dag der algehele voldoening
- veroordeelt de Stichting in de kosten van dit geding, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 461,32 aan verschotten en € 904,- aan salaris procureur, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen indien betaling uitblijft, vanaf het moment gelegen twee dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2007