Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 07/2760 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[A.], h.o.d.n. [B.], wonende te [woonplaats], verzoeker,
ter zake van het besluit van 4 april 2007 van de burgemeester van Den Haag, verweerder, waarbij is besloten:
- de vergunning ex artikel 57 van de Algemene Politieverordening voor 's-Gravenhage 1992 (hierna: APV), verleend bij besluit van 27 juli 2000, met toepassing van artikel 64, eerste lid, aanhef en onder b, e en f, van de APV in te trekken en
- met toepassing van artikel 5:21 van de Awb juncto artikel 65 van de APV het strijdig inrichten en drijven zo nodig van gemeentewege - doch voor rekening van de overtreder - te beletten, indien mocht blijken, dat twee weken na dagtekening van dit besluit in het perceel [a-straat] een recreatie-inrichting wordt geëxploiteerd.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Bij besluit van 27 juli 2000 is aan verzoeker vergunning verleend ex artikel 57 van de APV voor het oprichten, uitbreiden, wijzigen of drijven van een alcoholhoudende recreatie-inrichting (café) in het perceel [a-straat] te [plaats].
2. Bij besluit van 25 mei 2005 heeft verweerder bevolen dat voornoemde recreatie-inrichting ingaande 27 mei 2005 voor de periode van twaalf maanden wordt gesloten in verband met verstoring van de openbare orde, onder meer door het aantreffen van soft- en harddrugs, een vuurwapen en een mes in het café en het handelen in strijd met artikel 62 van de APV. Het ter zake van dit besluit gedane verzoek om een voorlopige voorziening is bij uitspraak van 10 juni 2005 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank afgewezen (AWB 05/3565 VEROR).
3. Bij brief van 24 mei 2006 heeft verweerder verzoeker gewaarschuwd dat hij na heropening van het café diende toe te zien op een ordelijk verloop in de recreatie-inrichting en dat, indien wederom sprake is van strijd met artikel 62 van de APV, een bestuurlijke maatregel, mogelijk inhoudende de intrekking van de verleende exploitatievergunning, kan worden getroffen.
4. Bij besluit van 4 april 2007 heeft verweerder de aan verzoeker verleende exploitatievergunning ingetrokken.
5. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij verweerder bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft bij brief van 16 april 2007 de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
6. Bij faxbericht van 18 april 2007 heeft verweerder de effectuering van het besluit van 4 april 2007 opgeschort in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
7. Het verzoek is op 14 mei 2007 ter zitting behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Cantarella als zijn raadsman.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [...].
II. Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Aan het besluit tot intrekking van de aan verzoeker verleende exploitatievergunning voor diens recreatie-inrichting in het perceel [a-straat] te [plaats] heeft verweerder ten grondslag gelegd dat voldoende aannemelijk is geworden dat, na ommekomst van de eerdere sluiting voor de duur van twaalf maanden, wederom een bezoeker kans heeft gezien het café binnen te komen terwijl hij in het bezit was van een vuurwapen, zijnde een (geladen) machinegeweer. Derhalve is sprake van een ernstige verstoring van de openbare orde. Verzoeker is te kort is geschoten in zijn zorgplicht ex artikel 62 van de APV. Na een tijdelijke sluiting en waarschuwend optreden bestaat geen vertrouwen meer dat verzoeker alsnog in staat is zorg te dragen voor een ordelijk verloop van de exploitatie van het café, aldus verweerder.
3. Verzoeker heeft onder meer het volgende aangevoerd.
Verzoeker betwist dat een bezoeker met een vuurwapen in zijn bezit zijn onderneming heeft bezocht. Hij acht de verstrekte politie-informatie in dit kader onvoldoende. De verklaringen van de diverse personen zijn geanonimiseerd en derhalve onaanvaardbaar. Verzoeker stelt dat slechts één persoon heeft gesteld dat hij een vuurwapen naar binnen heeft genomen. Die verklaring is, gelet op de inhoud daarvan en omdat het een verklaring van een verdachte van een schietpartij betreft, niet erg betrouwbaar te achten.
Verzoeker meent dat hij niet tekort is geschoten in zijn zorgplicht, nu hij al het mogelijke heeft gedaan om eventuele ordeverstoringen te voorkomen.
Tenslotte stelt verzoeker dat niet is voldaan aan artikel 5:24, vierde lid, van de Awb. Hij dient in de gelegenheid te worden gesteld om zelf maatregelen te treffen om tenuitvoerlegging te voorkomen.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1 Aanleiding voor verweerders besluit is een schietincident dat op 31 december 2006 heeft plaatsgevonden in de nabijheid van café [B.] in de [a-straat] te [plaats], waarbij bezoekers van voornoemd café betrokken zijn geweest. Verweerder heeft zich bij zijn besluitvorming gebaseerd op geanonimiseerde afschriften van de ter zake opgemaakte processen-verbaal van Politie Haaglanden, waarin verklaringen van verschillende personen vastgelegd. De voorzieningenrechter overweegt dat geen grond kan worden gevonden voor het oordeel dat verweerder deze geanonimiseerde verklaringen niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen.
4.2.1 Uit voornoemde processen-verbaal is gebleken dat een bij het schietincident betrokken verdachte heeft verklaard dat hij de eigenaar is van een Scorpion, type baby-Uzi, zijnde een klein type machinegeweer. Deze verdachte heeft voorts verklaard dat hij dit (geladen) vuurwapen bij zich had bij zijn bezoek aan café [B.] op 31 december 2006. Hij had het vuurwapen tussen zijn broeksband en onder zijn trui gestopt. Bij het betreden van het café is hij niet gefouilleerd en er werd geen controle uitgeoefend. Wel bekijkt de eigenaar of bezoekers geen caps of ongepaste kleding dragen, aldus deze verdachte.
4.2.2 Hoewel de aanwezigheid van het vuurwapen in het café alleen volgt uit voornoemde verklaring van deze verdachte, valt voorshands niet in te zien welk belang deze verdachte zou hebben bij het geven van een onjuiste verklaring op dit punt. De voorzieningenrechter ziet derhalve geen redenen om te twijfelen aan deze verklaring. Verweerder mocht dan ook uitgaan van de verklaring van deze verdachte, hetgeen verweerder terecht tot de conclusie heeft geleid dat moet worden aangenomen dat op 31 december 2006 in café [B.] een (geladen) vuurwapen aanwezig is geweest en dat aldus sprake is van een ernstige inbreuk op de openbare orde.
4.3.1 Verweerder heeft verzoeker in dit kader verweten dat hij aanmerkelijk te kort is geschoten in zijn zorgplicht, zoals neergelegd in artikel 62 van de APV. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij persoonlijk bezoekers bij het binnentreden van zijn café onderzoekt met een handscan. In het geval de handscan een signaal afgeeft wordt de betreffende bezoeker gefouilleerd. Voorts wordt gebruik gemaakt van camera's, aldus verzoeker.
4.3.2 Uit de verklaring van eerdergenoemde verdachte is evenwel op te maken dat hij bij zijn bezoek aan het café op 31 december 2006 niet is gecontroleerd. Deze verklaring wordt bevestigd met een gelijkluidende verklaring van een andere verdachte. Een andere getuige heeft verklaard dat bekenden af en toe worden gecontroleerd. Niet betwist is voorts dat verzoeker bij het zienswijzegesprek op 28 februari 2007 heeft verklaard dat vrouwelijke bezoekers niet gefouilleerd kunnen worden omdat er geen vrouwelijke portier aanwezig is.
Gelet op voornoemde verklaringen kan niet worden volgehouden dat alle bezoekers op de bewuste avond bij het binnentreden van het café werden gecontroleerd en dat dit op adequate wijze geschiedde.
Voor zover verzoeker heeft gesteld dat hij ook gebruik maakt van camera's, wordt overwogen dat in de brief van 11 januari 2007 van de Commissaris van Politie Haaglanden aan verweerder is vermeld dat de camera bij de ingang van het café niet goed was gericht omdat op de filmbeelden van de betreffende avond alleen de kruinen van bezoekers te zien waren. Verzoeker heeft ter zitting bevestigd dat hij zich bewust was van de verkeerde stand van deze camera. Van de camera boven de bar zijn bovendien geen filmbeelden voorhanden omdat die camera, naar verzoeker ter zitting heeft verklaard, op de bewuste avond uit stond dan wel niet heeft gefunctioneerd.
Gelet hierop kan niet worden volgehouden dat de camera's, nu deze niet naar behoren werden gebruikt, bijdroegen aan het toezicht op een ordelijk verloop in het café.
4.3.3 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder verzoeker terecht heeft verweten dat hij, gelet op de aanwezigheid van het vuurwapen in het café, aanmerkelijk te kort is geschoten in zijn zorgplicht, zoals neergelegd in artikel 62 van de APV. Verweerder was dan ook bevoegd om over te gaan tot intrekking van de exploitatievergunning.
Verweerder dient bij de totstandkoming van het besluit tot intrekking van de exploitatievergunning alle omstandigheden te betrekken en een zorgvuldige belangenafweging te maken. In het licht van de omstandigheid dat verzoeker na de eerdere periode van sluiting en bovendien na verweerders waarschuwing op 24 mei 2006 onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen en er niet in is geslaagd om een nieuwe verstoring van de openbare orde tegen te gaan, acht de voorzieningenrechter voorshands de intrekking van de exploitatievergunning niet onevenredig. Ook voor het overige is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot intrekking van de exploitatievergunning heeft kunnen besluiten.
5. Voor zover verzoeker heeft gesteld dat niet is voldaan aan artikel 5:24, vierde lid, van de Awb, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Aan de intrekking van de exploitatievergunning is inherent dat aan verzoeker niet meer de gelegenheid kan worden gegeven om maatregelen te treffen teneinde de tenuitvoerlegging te kunnen voorkomen. Een verbetertermijn past immers niet bij de reden van deze maatregel. Van strijd met artikel 5:24, vierde lid, van de Awb is derhalve geen sprake.
6. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb komt mitsdien
niet voor inwilliging in aanmerking.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. C.C. Dedel - van Walbeek, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2007, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse - van Rossum.