ILB/II
rolnummer 05/2001 (245297)
9 mei 2007
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - afdeling II (onteigeningen)
De Gemeente Den Haag,
zetelend te 's-Gravenhage,
eiseres,
procureur: mr. P.S. Kamminga,
De Gemeente 's-Gravenhage L,
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur: mr. K.T.B. Salomons,
[gedaagde 2],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
afgewezen verzoeker tot interventie,
procureur: mr. A.P. van Delden).
Partijen worden hierna genoemd 'de Gemeente 's-Gravenhage', 'de Gemeente 's-Gravenhage L' en '[gedaagde 2]'.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken en van hetgeen ten pleidooie van 11 december 2006 is verhandeld.
1. Bij vonnis van 24 augustus 2005 heeft de rechtbank vervroegd de onteigening uitgesproken ten name en ten behoeve van de Gemeente van de onroerende zaak gelegen aan de [A straat 1-2], zoals nader in dat vonnis omschreven.
2. Bij voormeld vonnis is de schadeloosstelling voor de Gemeente 's-Gravenhage L vastgesteld op € 1,00 en is de door [gedaagde 2] verzochte tussenkomst in de procedure afgewezen.
3. Het vonnis houdende vervroegde onteigening is op 26 oktober 2005 ingeschreven in de openbare registers.
4. De opneming door de deskundigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 54j lid 1 van de Onteigeningswet (Ow) heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2005.
5. Het onteigende bestaat blijkens het deskundigenrapport uit een benedenwoning (A straat 1) en een bovenwoning (A straat 2). De benedenwoning is ingericht als (gedeeltelijk) winkel, kantoor en opslagruimte en de scheidingsmuur met de winkelruimte aan het [B plein] is doorgebroken, teneinde één geheel te vormen. Ook de scheidingsmuur met de belendende benedenwoning [A straat 4] is doorgebroken. Van enig overblijvende is de deskundigen niet gebleken. De deskundigen hebben gerapporteerd dat de bovenwoning [A straat 2] ten tijde van de descente onbewoond was met tal van (kennelijk) afgedankte materialen en dat voorts sprake was van een grote hoeveelheid uitwerpselen van duiven in de woning. De begane grond is als opslagruimte in gebruik ten behoeve van de door [gedaagde 2] in het pand aan het [B plein] gedreven winkel in tropische groenten en levensmiddelen onder de naam '[naam winkel].
6. De deskundigen hebben de schadeloosstelling als volgt begroot:
A. de waarde n.v.t.
B. de bijkomende schaden van de Gemeente 's-Gravenhage L n.v.t.
C. de schaden van andere derde-belanghebbenden/huurder geen
___________
Totaal € 0,00
7. Deze begroting is, behoudens hetgeen hierna wordt besproken, niet bestreden.
DE SCHADEN VAN DERDE-BELANGHEBBENDEN/HUURDER
8. De deskundigen hebben gerapporteerd dat bij gelegenheid van de descente is gebleken dat de benedenwoning [A straat 1] feitelijk in gebruik is bij de aan het [B plein] gevestigde winkel in tropische groenten en levensmiddelen, die wordt gedreven door [gedaagde 2]. Die winkelruimte is verbonden met de benedenwoningen [A straat 1] en [A straat 4] door middel van het doorbreken van de betreffende scheidingsmuren. [gedaagde 2] is de voormalig eigenaar van het toen bestaande appartementsrecht met betrekking tot de benedenwoning [A straat 1]. Volgens opgaaf van de Gemeente 's-Gravenhage is dit appartementsrecht bij vonnis van 13 november 1990 onteigend. Bij akte van 13 september 1994 heeft [gedaagde 2] het appartementsrecht verkocht en geleverd aan de Gemeente 's-Gravenhage tezamen met een ander appartementsrecht. [gedaagde 2] heeft met de Gemeente 's-Gravenhage een tijdelijke huurovereenkomst met betrekking tot de onteigende benedenwoning gesloten ingaande 1 februari 1993 voor de bepaalde tijd van vier jaar en elf maanden en onder de bepaling dat de overeenkomst kan worden opgezegd en dat de artikelen 7A:1625 tot en met 1627 B.W. niet van toepassing zullen zijn. Bij beschikking van 27 april 1995 is deze huurovereenkomst, althans de bepalingen die van de wet afwijken, door de kantonrechter te 's-Gravenhage goedgekeurd. De kantonrechter heeft daarbij in zijn beschikking verwezen naar een schriftelijke toezegging van de Gemeente 's-Gravenhage van 22 februari 1994 aan [gedaagde 2], dat hij schadeloos zou worden gesteld voor de beëindiging van het in de [A straat 1]/[A straat 4] uitgeoefende bedrijf. Met het oog op de stadsvernieuwing is de huurovereenkomst bij brief van 9 november 2001 opgezegd tegen 1 december 2002. Volgens de deskundigen is per die datum de huurovereenkomst geëindigd. Bij die gelegenheid is aan [gedaagde 2] echter geen schadeloosstelling aangeboden. [gedaagde 2] heeft daartegen niet geprotesteerd, maar heeft de ruimten wel in gebruik gehouden. Met betrekking tot de panden [A straat 3] - [A straat 4] en [B plein] lopen eveneens onteigeningsprocedures (rolnummers 05/2003 en 05/2004). De deskundigen zijn van oordeel dat [gedaagde 2] in de onderhavige onteigeningsprocedure niet is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 3 Ow, zodat hij terzake geen schadeloosstelling kan vorderen. Wel achten de deskundigen aannemelijk dat [gedaagde 2] jegens de Gemeente 's-Gravenhage aanspraak kan maken op schadeloosstelling uit hoofde van de destijds, in 1993, gemaakte afspraak omtrent schadeloosstelling bij gedwongen bedrijfsverplaatsing. De vaststelling daarvan valt echter buiten het kader van de onderhavige onteigeningsprocedure. De omstandigheid dat [gedaagde 2] die ruimten moet verlaten zonder aanspraak te kunnen maken op schadeloosstelling wordt veroorzaakt door de opzegging en beëindiging van de huurovereenkomst door de Gemeente 's-Gravenhage per 1 december 2002. De deskundigen zijn daarbij van oordeel dat - de onteigening weggedacht - de Gemeente 's-Gravenhage ontruiming van de zonder recht of titel in gebruik gehouden ruimten zou hebben kunnen vorderen, zij het met inachtneming van de toezegging tot schadeloosstelling van [gedaagde 2] terzake. De schade als gevolg van die ontruiming kan dan ook niet als een noodzakelijk gevolg van de onteigening worden beschouwd.
9. Nu tegen dat oordeel noch door de Gemeente 's-Gravenhage, noch door [gedaagde 2] bezwaar is gemaakt, en niet is gebleken dat de deskundigen overigens verkeerde uitgangspunten hebben gehanteerd of bepaalde relevante factoren over het hoofd hebben gezien, neemt de rechtbank dit oordeel over en maakt het tot het hare. Zij zal dienovereenkomstig beslissen.
10. De kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen bedragen volgens hun opgave in totaal € 3.708,09 (inclusief B.T.W.). De Gemeente 's-Gravenhage heeft zich dienaangaande beroepen op het bepaalde in artikel 50 lid 1 Ow, nu [gedaagde 2] het aanbod van nihil niet heeft aanvaard en hem niet meer wordt toegewezen dan aangeboden. Ook de kosten van het geding ná het vonnis van 24 augustus 2005 dienen daarom haars inziens voor zijn rekening te komen.
11. [gedaagde 2] heeft ter zitting aangevoerd dat hij geen partij meer is bij de onderhavige onteigeningsprocedure, omdat de door hem verzochte interventie bij vonnis van 24 augustus 2005 is afgewezen. Om die reden is een kostenveroordeling ook niet op zijn plaats.
12. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.[gedaagde 2] heeft reeds ter descente aangegeven geen huurder meer te zijn van de panden [A straat 1] - [A straat 4] en heeft ter zake van de vergoeding van de bedrijfsschadeloosstelling verwezen naar de in 1993 met de Gemeente 's-Gravenhage gemaakte afspraak. Door hem is naar aanleiding van het concept-deskundigenrapport ook geen opmerking gemaakt. In dat kader is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van omstandigheden van het geding, die aanleiding geven hem als betrokkene op de voet van het bepaalde in artikel 50 lid 3 Ow te veroordelen in (een gedeelte van) de kosten van het geding. De Gemeente 's-Gravenhage zal dan ook worden verwezen in de kosten van de rechtbank-deskundigen en de door haar gemaakte kosten van juridische bijstand zullen voor haar rekening worden gelaten.
13. Tenslotte zal een nieuws-/advertentieblad worden aangewezen overeenkomstig het in de Onteigeningswet bepaalde.
I stelt vast dat er zich geen schade voor andere derde-belanghebbenden voordoet;
II veroordeelt de Gemeente 's-Gravenhage in de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen, welke tot op heden € 3.708,09 (inclusief B.T.W.) bedragen;
III wijst de 'AD/Haagsche Courant' en de 'Posthoorn' aan als nieuws- en advertentie-blad, waarin de griffier van deze rechtbank dit vonnis bij uittreksel zal plaatsen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Huijgens, Van Dooijeweert en Kroft, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.