RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/925082-07
's-Gravenhage, 23 mei 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, PCS JHvB De Sprang Unit 3 te 's-Gravenhage.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 mei 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr A.B. Baumgarten, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr H.A.C. Banning heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem onder 2 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem onder 1 1e tot en met het 4e cumulatief/alternatief, 2 subsidiair en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 1e tot en met 4e cumulatief/alternatief en 2 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het hem onder feit 1 1e tot en met het 4e cumulatief/alternatief telastgelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Aan verdachte is telastgelegd dat hij één of meer van de in het 1e tot en met het 4e cumulatief/alternatief genoemde middelen van druk of beïnvloeding heeft toegepast waardoor hij [X] heeft gestimuleerd om in de prostitutie te gaan werken en haar heeft gedwongen om in de prostitutie te blijven werken.
Ter terechtzitting heeft [X] een verklaring afgelegd, inhoudende - kort gezegd - dat verdachte haar niet heeft gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling. Ook nadat verdachte in verzekering was gesteld heeft zij als prostituee gewerkt. Daaruit blijkt, zo heeft [X] verklaard, dat zij deze werkzaamheden vrijwillig heeft verricht. Daarnaast heeft zij verklaard dat het door verdachte uitgeoefende geweld geen verband hield met (de voortzetting van) de werkzaamheden van [X] als prostituee maar dat dit voortkwam uit jaloezie en boosheid binnen de relatiesfeer. Tot slot heeft zij verklaard dat verdachte haar nooit geld heeft laten afdragen.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie ter terechtzitting aangehaalde bewijsmiddelen niet opwegen tegen de afgelegde verklaring van [X], welke verklaring de rechtbank niet onbetrouwbaar acht. De officier van justitie heeft nog wel betoogd dat de verklaring van [X] zou zijn afgelegd onder invloed van een psychische stoornis genaamd "Stockholm-syndroom", doch die stelling is door de officier van justitie op geen enkele wijze geconcretiseerd en/of onderbouwd.
Aldus is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem onder feit 1 1e tot en met het 4e cumulatief/alternatief telastgelegde.
De rechtbank heeft reeds bij beslissing d.d. 9 mei 2007 het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de onder 2 subsidiair en 3 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op meerdere tijdstippen in de periode van 1 juli 2003 tot en met 23 januari 2007 zijn vriendin, [X], mishandeld door haar met een riem en een telefoonadapter op het lichaam te slaan, haar te bijten in haar wang en door haar meermalen op haar lichaam te slaan. Door zijn handelen heeft verdachte pijn en letsel bij het slachtoffer veroorzaakt.
Daarnaast heeft verdachte zich tezamen met een ander schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak. Bedrijfsinbraken zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven.
De rechtbank heeft acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van GGZ Reclassering Parnassia, psycho-medisch centrum, d.d. 3 mei 2007, ondertekend door [Y], reclasseringswerker, en [Z], unitmanager. In dit rapport komt naar voren dat veroordeelde inziet dat hij een agressieprobleem heeft en dat hij zich hiervoor intensief wil laten begeleiden door het Jeugd Interventie Team (JIT). De rapporteur acht het van belang, gezien het gegeven dat hij samen met zijn vriendin verder gaat en zij samen een kind verwachten, dat hij intensief begeleid gaat worden door de hulpverlening. Indien verdachte na detentie geen begeleiding krijgt, is de kans op recidive aanwezig. Verdachte is inmiddels aangemeld bij het JIT. De rapporteur acht het van belang dat verdachte naast de begeleiding van het JIT een verplicht reclasseringstoezicht krijgt opgelegd. Verdachte zal in het kader van zijn agressieproblemen worden aangemeld bij de Forensische Polikliniek van Parnassia. De rapporteur adviseert naast een onvoorwaardelijk strafdeel een fors strafdeel voorwaardelijk op te leggen met de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringstoezicht.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en zal bij de stafmaat rekening houden met deze conclusie.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de navolgende straf passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 300, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 eerste tot en met de vierde cumulatief/alternatief en 2 primair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2 subsidiair en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
mishandeling, meermalen gepleegd;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 94 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, ook indien zulks inhoudt begeleiding door het Jeugd Interventie Team en ook indien dit inhoudt begeleiding van de Forensische Polikliniek van Parnassia, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 23 januari 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 26 januari 2007,
ambtshalve bevel invrijheidstelling op : 9 mei 2007;
(apart geminuteerd)
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Du Pon, voorzitter,
Van der Poort-Schoenmakers en Teerds, rechters,
in tegenwoordigheid van mr De Vroom, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 mei 2007.
Mr Teerds is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.