RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE ECONOMISCHE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/994673-05
's-Gravenhage, 25 mei 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in economische strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [gemeente A] op [datum] 1967,
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 mei 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. Theelen, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Bonsel heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem onder 1, 2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van de onder verdachte blijkens het proces-verbaal inbeslaggenomen goederen, te weten 1 computer/systeemkast, merk Compaq Deskpro en de huissleutels heeft de officier van justitie gevorderd dat deze kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat hij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 is telastegelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Op 29 november 2005 is op een parkeerterrein aan de [adres] in Den Haag de broer van verdachte aangehouden in een busje met een hoeveelheid illegaal vuurwerk. Verdachte kwam net op dat moment het parkeerterrein oprijden en maakte direct rechtsomkeert toen hij zag wat er gaande was. Verdachte heeft hierover later verklaard dat hij wist dat zijn broer een partij illegaal vuurwerk in zijn busje had.
Telastgelegd is dat verdachte deze partij vuurwerk samen met zijn broer voorhanden had. Voor het medeplegen van voorhanden hebben is vereist dat verdachte de beschikkingsmacht had over de aangetroffen partij. De broer van verdachte had - blijkens zijn eigen verklaring - deze partij in zijn bus en de verdachte wilde daar wat van hebben om te verkopen. Verdachte zelf wist niet precies wat voor vuurwerk er in de bus lag. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden geen sprake is van medeplegen, nu verdachte op het moment dat de partij in beslag werd genomen, niet de beschikkingsmacht had over het vuurwerk. De partij was op dat moment in het bezit van zijn broer en verdachte kon daarover nog niet beschikken. Derhalve zal de rechtbank de verdachte van dit feit vrijspreken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 overweegt de rechtbank het volgende. In de dagvaarding is onder meer - kort gezegd - opgenomen dat verdachte Chinese vlinders en/of flowerbeds, zijnde illegaal vuurwerk, voorhanden heeft gehad. Echter is in de dagvaarding niet nader uitgewerkt waaruit deze blijkt dat dit vuurwerk niet aan de gestelde eisen voldoet en zal de rechtbank verdachte voor wat betreft het voorhanden hebben van flowerbeds en Chinese vlinders, vrijspreken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een ander vuurwerk voorhanden gehad, dat niet voldeed aan de Nederlandse voorschriften. Dit vuurwerk was door zijn grote vuurkracht en omvang gevaarlijk van aard. Vervolgens verkocht verdachte dit vuurwerk samen met zijn medeverdachte, door aan particulieren. Door illegaal en gevaarlijk vuurwerk te verspreiden onder personen heeft verdachte een onaanvaardbaar risico in het leven geroepen voor de veiligheid van deze personen en hun omgeving. Van dit risico moet hij, gelet op de jaarlijkse berichtgeving van overheidswege over het gevaar van vuurwerk in het algemeen, als elk ander op de hoogte zijn geweest. Verdachte is hier uit winstbejag aan voorbij gegaan. Dat er geen ongelukken zijn gebeurd ten gevolge van door hem verhandeld vuurwerk, is een gelukkige omstandigheid, die niet aan verdachte te danken is.
De rechtbank heeft acht geslagen op het op naam van verdachte staand uittreksel uit het justitieel documentatieregister, d.d. 7 februari 2007, waaruit blijkt dat verdachte wel eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, doch niet voor soortgelijke feiten.
In beginsel hoort op dergelijke ernstige feiten gereageerd te worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Echter, de rechtbank heeft gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze op zitting naar voren zijn gekomen, alsmede op het feit dat de rechtbank verdachte van (onderdelen) van een aantal feiten zal vrijspreken. Anderzijds ziet de rechtbank geen aanleiding verdachte in mindere mate te straffen dan zijn medeverdachte. De rechtbank zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest opleggen. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijk deel - als zogeheten stok achter de deur - en een forse werkstraf passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de inbeslaggenomen voorwerpen te weten 1 computer/systeemkast, merk Compaq Deskpro, de huissleutels en een bestelauto, merk [auto], voorzien van kenteken [nummer].
Ten aanzien van de [auto] overweegt de rechtbank dat de officier van justitie in het midden heeft gelaten wat er dient te gebeuren met de bestelbus. De rechtbank acht de teruggave aan verdachte op zijn plaats, nu uit niets blijkt wat de waarde is van deze bestelbus. De rechtbank acht verbeurdverklaring van de auto naast de andere op te leggen straffen, een te zware straf.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen;
- 1.2.2, 2.1.3 van het Vuurwerkbesluit;
- Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
t.a.v. feit 1 en 2:
medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, meermalen gepleegd
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 136 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 29 november 2005,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 2 december 2005,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van: 12 januari 2006,
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 180 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 90 DAGEN;
gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: 1 computer/systeemkast, merk Compaq Deskpro, de huissleutels en een bestelauto, merk [auto], voorzien van kenteken [nummer];
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Bergman, voorzitter,
Mink en Bosman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Mijnders, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 mei 2007.