ECLI:NL:RBSGR:2007:BA5942

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/13925 en AWB 07/13928
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en bodemzaak inzake administratieve plaatsing asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Pakistaanse asielzoekster, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Eiseres had een verzoek ingediend voor administratieve plaatsing in het asielzoekerscentrum (Azc) Alkmaar, nadat haar verzoek was afgewezen op basis van niet gepubliceerde criteria uit een handboek overplaatsen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing onzorgvuldig was voorbereid, omdat verweerder geen deskundige had ingeschakeld om de medische stukken van eiseres te beoordelen. Bovendien was het afwijzingscriterium dat eiseres uitgeprocedeerd was, niet voldoende toegelicht in het besluit. De rechtbank benadrukte dat een bestuursorgaan altijd een individuele afweging van relevante belangen moet maken, wat in dit geval ontbrak.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd bepaald dat verweerder eiseres ontheft van de meldplicht tot vier weken na het nemen van een nieuw besluit op het verzoek om administratieve overplaatsing. De rechtbank oordeelde dat de medische noodsituatie van eiseres en haar kinderen niet voldoende was meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er onvoldoende zorgvuldigheid was betracht in de voorbereiding van het besluit. De rechtbank gaf aan dat er een nieuwe zorgvuldige afweging gemaakt moest worden, waarbij ook medische deskundigheid betrokken zou moeten worden.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 3a van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet Coa)
reg. nr.: AWB 07/13925 (beroep) AWB 07/13928 (voorlopige voorziening)
inzake: [eiseres], geboren op [geboortedatum] 1970, van Pakistaanse nationaliteit, wonende te [woonplaats], eiseres/verzoekster, hierna te noemen: eiseres,
gemachtigde: mr. L.B. Vellenga-Van Nieuwkerk, advocaat te Alkmaar,
tegen: het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder,
gemachtigde: mr. G. Turksema.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij besluit van 29 maart 2007 heeft verweerder het door eiseres bij brieven van 9 en 15 maart 2007 ingediende verzoek om - voor zover van belang - administratieve plaatsing naar Asielzoekerscentrum Alkmaar (Azc) afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 29 maart 2007 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep schort de rechtsgevolgen van het besluit niet op. Bij brief van 29 maart 2007 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt het COA te gebieden in Alkmaar voorzieningen aan eiseres te verstrekken. De gronden van het beroep en het verzoek zijn ingediend bij brief van 30 maart 2007 en aangevuld bij brieven van 4 en 5 april 2007.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2007. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. G. Turksema. Tevens was ter zitting aanwezig A. Baksoellah, tolk in de taal Urdu.
4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of de bestreden besluiten, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kunnen houden.
2. Verweerder heeft zich in het besluit op het volgende standpunt gesteld. Voor een administratieve plaatsing gelden de volgende criteria: eerste graadsgezinshereniging, hereniging met echtgenoot/partner en medische noodsituatie. Voorwaarde is verder dat de asielzoeker tenminste dertig dagen in de centrale opvang heeft verbleven, niet in het bezit is van een verblijfsvergunning, niet is uitgeprocedeerd en akkoord heeft van de Medische Opvang Asielzoekers en de Vreemdelingenpolitie. Eiseres is uitgeprocedeerd en kan derhalve niet administratief worden geplaatst. Eiseres is zonder voorafgaande toestemming van verweerder in [plaatsnaam] bij een vriend gaan wonen. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt niet van bijzonder zwaarwegende omstandigheden die overplaatsing noodzakelijk maken. Niet is aangetoond dat de medische behandelingen die in [plaatsnaam] kunnen plaatsvinden niet overgedragen kunnen worden aan behandelaars elders, bijvoorbeeld in [plaatsnaam]. Ten aanzien van de dochter van eiseres wordt erop gewezen dat de klachten pas zijn ontstaan nadat eiseres in [plaatsnaam] bij haar vriend ging wonen. Dat eiseres een vriend heeft die haar steunt en helpt is geen omstandigheid waarmee het COA rekening houdt, nu hij partner noch eerstegraads familie van eiseres is. Voorts is onderwijs volgen voor de kinderen ook mogelijk vanuit Azc [plaatsnaam].
3. Eiseres heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Verweerder is niet medisch onderlegd. Onduidelijk is derhalve hoe verweerder tot een zorgvuldige afweging van belangen kon komen bij de afweging van de medische belangen. Uit de overgelegde medische stukken blijkt duidelijk de noodzaak tot overplaatsing. De weigering staat haaks op het bij eiseres opgewekte vertrouwen, gelet op de uitlatingen van de procesvertegenwoordiger ter zitting op 9 maart jongstleden in een aan de onderhavige zaak gerelateerde procedure onder AWB-nummers 07/8098; 07/8404; 07/11276 07/11591 en daarna. Verweerder laat zich niet uit over de per 12 maart jongstleden door verweerder aan eiseres schriftelijk verleende vrijstelling van de meldplicht. Wel is dezerzijds bekend dat verweerder voornemens is eiseres uit te sluiten van voorzieningen, waarbij de gemachtigde verwijst naar haar brief van 15 maart jongstleden. Telefonische navraag leert dat die meldplicht nog geldt de komende drie weken. Het besluit tot afwijzing van het verzoek is gebaseerd, zo blijkt uit hetgeen is verklaard ter zitting van 9 maart 2007, op ongepubliceerd beleid. Het, niet gepubliceerde, Handboek Overplaatsen (hierna: handboek) valt niet onder de definitie van beleidsregels als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. Dat eiseres voor de duur van de strafrechtprocedure opvang wordt geboden is een bijzondere omstandigheid die verweerder niet heeft meegewogen. De afwikkeling daarvan zal nog minstens een jaar duren. Ten slotte is van belang dat toezicht op vreemdelingen ook in [plaatsnaam] kan worden uitgeoefend.
Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren, zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat eiseres in aanmerking komt voor administratieve overplaatsing.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Ingevolge artikel 3 van de Wet COA is het Centraal Orgaan opvang asielzoekers belast met:
a. de materiële en immateriële opvang van asielzoekers;
b. het plaatsen van asielzoekers in een opvangvoorziening;
c. het plaatsen van asielzoekers op gemeentelijke opvangplaatsen, alsmede het betalen van bijdragen aan de desbetreffende gemeente ten behoeve van de kosten van deze opvang;
d. werkzaamheden met betrekking tot de bemiddeling bij de uitstroom van verblijfsgerechtigden als bedoeld in artikel 60a, onderdeel a, van de Huisvestingswet naar door burgemeester en wethouders beschikbaar gestelde huisvesting. Onze Minister van Binnenlandse Zaken kan terzake beleidsregels vaststellen;
e. door Onze Minister aan het orgaan op te dragen andere taken die samenhangen met de opvang van asielzoekers.
5. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) bepaalt het Centraal Orgaan opvang asielzoekers in welke opvangvoorziening een asielzoeker wordt geplaatst en is het Orgaan bevoegd een asielzoeker naar een andere voorziening over te plaatsen.
6. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Rva 2005 vinden verstrekkingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b tot en met g van deze regeling, niet plaats indien de bewoner van de opvangvoorziening geen gebruik maakt van het in de desbetreffende voorziening geboden onderdak.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers in bijzondere gevallen afwijken van de bepaling in het eerste lid.
7. Door eiseres wordt, zoals toegelicht ter zitting, een zogenoemde administratieve overplaatsing beoogd. Eiseres woont reeds met haar kinderen bij een vriend in [plaatsnaam] en staat daar ook ingeschreven. Zij en haar schoolgaande kinderen zijn in behandeling binnen de geestelijke gezondheidszorg in [plaatsnaam]. Eiseres heeft nog altijd een kamer in asielzoekerscentrum (Azc) [plaatsnaam], alwaar zij nog meldplichtig is. Het verzoek om een administratieve overplaatsing is niet gericht op een daadwerkelijke verhuizing van de ene opvanglocatie (Azc [plaatsnaam]) naar de andere (Azc [plaatsnaam] of Azc [plaatsnaam]). Eiseres wenst in feite geen woonruimte op een Azc te handhaven maar wil wel verstrekkingen blijven ontvangen. Haar bedoeling is derhalve administratief te worden gekoppeld aan een Azc in de nabijheid van [plaatsnaam], zodat haar meldplicht kan worden vervuld binnen bereikbare afstand. Het geschilpunt is derhalve of verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het Rva 2005, geen sprake is.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder de afwijzing van het verzoek om administratieve overplaatsing heeft onderbouwd door te verwijzen naar het in beroep aan de rechtbank en aan eiseres overgelegde handboek. Dit handboek is niet gepubliceerd en in het bestreden besluit van 29 maart 2007 heeft verweerder niet verwezen naar dit handboek. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder ook overigens niet op de voet van het bepaalde in de artikelen 1:3, vierde lid en 3:42 van de Awb beleid heeft vastgesteld dat betrekking heeft op verzoeken om administratieve overplaatsing. Dat verweerder daartoe niet is overgegaan is tussen partijen ook niet in geschil.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bij de beoordeling of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan betrekken of en zo ja hoe, de ter zitting onder verwijzing naar het handboek gegeven nadere toelichting op dat besluit, zich verhoudt tot de motivering in dat besluit. De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
9. In het bestreden besluit is gesteld, alsmede ter zitting onder verwijzing naar het handboek toegelicht, dat een voorwaarde voor administratieve overplaatsing is dat de betreffende asielzoeker niet is uitgeprocedeerd. In het geval van eiseres is daaraan niet voldaan. Eiseres is een uitgeprocedeerde asielzoeker aan wie op grond van een toezegging bij uitzondering de verstrekkingen worden gecontinueerd. Eiseres is immers als getuige/aangever betrokken in een strafzaak. Verweerder zal de verstrekkingen in beginsel voortzetten zolang deze strafzaak niet onherroepelijk is afgedaan. Administratieve overplaatsing is echter niet mogelijk omdat eiseres is uitgeprocedeerd. Door eiseres is dit standpunt bestreden.
10. De rechtbank stelt vast dat de door verweerder genoemde voorwaarde niet volgt uit de door verweerder in het bestreden besluit genoemde regelgeving en ook overigens niet is toegelicht in dat besluit. Dat het voorgaande in het handboek als één van de voorwaarden wordt genoemd om tot inwilliging van een verzoek om administratieve overplaatsing te besluiten kan, gelet op het voorgaande, niet dienen als een nadere motivering van het bestreden besluit zelf. De rechtbank betrekt bij dit oordeel tevens dat het handboek een interne, niet gepubliceerde werkwijze behelst en dat daar eerst in beroep naar is verwezen.
Overigens valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat, zoals ter zitting door verweerder is betoogd, op deze voorwaarde geen uitzondering zou kunnen worden gemaakt. Immers een bestuursorgaan is altijd gehouden een op de zaak toegespitste individuele afweging van de relevante belangen te maken. Van een dergelijke afweging geeft het besluit geen blijk. In zoverre lijdt het bestreden besluit dan ook aan motiveringsgebreken.
11. Partijen zijn verdeeld voorts over de vraag of verweerder zich met de vereiste zorgvuldigheid in het bestreden besluit op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een bijzonder geval vanwege de medische omstandigheden van haarzelf en de kinderen. Eiseres heeft verschillende medische stukken overgelegd, zowel betrekking hebbende op haarzelf als op haar kinderen. Deze stukken dienen ter onderbouwing van de door eiseres gestelde wenselijkheid en noodzakelijkheid van een administratieve plaatsing in het Azc [plaatsnaam]. Verweerder heeft kennelijk uit deze stukken afgeleid dat er geen sprake is van zwaarwegende medische omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank behelst dit standpunt een inschatting van de ernst van de medische klachten en de behandelmogelijkheden en daarmee een medisch oordeel. Onweersproken is dat verweerder niet medisch deskundig is en dat verweerder zijn standpunt niet heeft gevormd aan de hand van enig advies van een medisch onderlegd adviseur. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en lijdt aan een motiveringsgebrek.
12. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting in verband met de medische omstandigheden eveneens verwezen naar het handboek, waarin staat vermeld dat één van de voorwaarden voor inwilliging van een verzoek om administratieve overplaatsing is dat sprake is van een “medische noodsituatie (middels een Sociaal Medisch Advies, SMA)”, zoals staat vermeldt in het handboek. De gemachtigde van verweerder heeft er ter zitting gesteld dat eiseres geen SMA heeft overgelegd, terwijl zij dat wel had dienen te doen ter onderbouwing van haar medische omstandigheden. Ter toelichting van deze stelling heeft de gemachtigde van verweerder een blanco zogenaamd B7- formulier overgelegd. Daaruit blijkt dat het de vreemdeling is die dit formulier dient in te vullen en moet zorgdragen voor medische advies ter onderbouwing van het bestaan van een medische noodsituatie, aldus verweerder. Dit eerst ter zitting door verweerder ingenomen standpunt kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin dienen als een nadere motivering van het bestreden besluit. In de motivering van het bestreden besluit is een andere maatstaf is gehanteerd ter duiding van de medische aspecten, te weten zwaarwegende medische omstandigheden, die zich met deze nadere motivering niet zonder meer laat rijmen. De rechtbank wijst voorts op de fase in de procedure waarin dit standpunt is ingenomen, het gegeven dat het handboek niet is gepubliceerd en het feit dat ook deze voorwaarde niet volgt uit de door verweerder in het bestreden besluit genoemde regelgeving. Overigens blijkt uit het formulier noch het handboek dat het aan de vreemdeling is een SMA op te vragen, in te vullen en aan verweerder te overleggen. Ten slotte is onweersproken dat aan eiseres niet een dergelijk formulier is overgelegd. Gelet op het voorgaande lijdt het bestreden besluit ook op dit punt aan een motiveringsgebrek en schiet de voorbereiding op het punt van de zorgvuldigheid tekort.
13. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met 3:2 en 3:46 van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
14. De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat geen sprake is van de situatie dat na vernietiging van het bestreden besluit slechts één rechtens juiste beslissing valt te nemen. Voor het antwoord op de vraag of van een dergelijke situatie sprake is, is immers onder meer relevant hoe de medische stukken die eiseres heeft overgelegd dienen te worden geduid. Dit dient met de geboden zorgvuldigheid te worden beoordeeld, bijvoorbeeld aan de hand van een advies van een medisch deskundige. Ook op de overige door eisers aangevoerde punten dient een zorgvuldige en toegespitste afweging te worden gemaakt. Derhalve ziet de rechtbank geen aanleiding om op de voet van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
15. Ambtshalve ziet de rechtbank aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening op de voet van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb ten aanzien van de op eiseres rustende meldplicht. Bij deze rechtbank en zittingsplaats is tevens aanhangig onder AWB-nummers 07/8098; 07/8404; 07/11276, 07/11591, een procedure betreffende inhoudingen op de verstrekkingen aan eiseres vanwege het niet voldoen aan de meldplicht in Azc [plaatsnaam], in welke zaken reeds uitspraak is gedaan. Deze dossiers zijn aan partijen bekend. In die zaken is bij gelegenheid van de behandeling ter zitting op 9 maart 2007 gesproken over de problematiek van de plicht voor eiseres om zich vanuit [plaatsnaam] wekelijks naar [plaatsnaam] te begeven om aan de meldplicht te voldoen. Het onderhavige verzoek om overplaatsing is in overwegende mate ingegeven door de wens van deze verplichting te worden ontheven. Bij inwilliging van het verzoek om overplaatsing vervalt immers de plicht voor eiseres om zich in Azc [plaatsnaam] te melden. De gemachtigde van verweerder in die zaak heeft ter zitting gezegd dat, indien een verzoek om overplaatsing schriftelijk zou worden ingediend, er welwillend zou worden gekeken naar een verzoek om ontheffing van de meldplicht. Vervolgens heeft verweerder schriftelijk aan eiseres te kennen gegeven dat zij met ingang van 12 maart 2007 van de meldplicht is ontheven. Voorwaarden of beperking in duur zijn daarbij niet gegeven. Ter zitting van 6 april 2007 is gebleken dat partijen van mening verschillen over de vraag wanneer deze ontheffing van de meldplicht vervalt. Uit de mededelingen van de gemachtigde van verweerder leidt de rechtbank af dat verweerder thans, bij niet-melden door eiseres in [plaatsnaam], wederom zal overgaan tot het opleggen van strafmaatregelen betreffende van de verstrekkingen aan eiseres. Gelet op de dringende belangen van eiseres die daarbij op het spel staan en de samenhang van de geschillen ten aanzien van overplaatsing en meldplicht en de achterliggende problematiek ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder aan eiseres ontheffing van de meldplicht verleent tot vier weken nadat een nieuw besluit is genomen op het verzoek om administratieve overplaatsing.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
16. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
17. De gevraagde voorziening strekt er toe het COA te gebieden in [plaatsnaam] voorzieningen aan eiseres te verstrekken. Gelet op het feit dat thans op het connexe beroep is beslist ziet de rechtbank geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening. Overigens ontbreekt een concrete aanwijzing dat verweerder de verstrekkingen aan eiseres thans zal stopzetten.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
18. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 07/13925
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verweerder eiseres ontheft van de meldplicht tot vier weken nadat het nieuwe besluit is genomen.
De voorzieningenrechter
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 07/13928
- wijst het verzoek af;
In alle zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd en zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 9 mei 2007 door mr. K. Mans, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. E.M. de Buur, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc:EB
Coll:
D:C
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.