ECLI:NL:RBSGR:2007:BA5949

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/15060
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.I.H. Fockens
  • C.J. Ullersma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting in het geval van een Ethiopische eiser

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 25 april 2007 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vreemdelingenbewaring van een Ethiopische eiser. De eiser was op 9 februari 2007 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting was, omdat het Ethiopische consulaat naar Brussel was verhuisd en er geen presentaties in persoon meer plaatsvonden. Hij verwees naar een eerdere uitspraak van de rechtbank van 17 januari 2007, waarin was geoordeeld dat het zicht op uitzetting ontbrak. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, meldde echter ter zitting dat eiser op 18 april 2007 in persoon was gepresenteerd bij de Ethiopische autoriteiten en dat de aanvraag voor een laissez passer in behandeling was genomen. De rechtbank oordeelde dat, gezien deze presentatie, er wel degelijk zicht op uitzetting bestond. De rechtbank overwoog dat de presentaties in persoon bij de Ethiopische autoriteiten sinds de eerdere uitspraak van 17 januari 2007 waren hervat, waardoor het beroep van eiser op het ontbreken van zicht op uitzetting niet kon slagen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van vrijheidsontneming rechtmatig was en dat de belangen van de verweerder bij voortduring van de maatregel zwaarder wogen dan die van eiser. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/15060
V-nr.: [nummer]
inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum] 1974, van (gestelde) Ethiopische nationaliteit, verblijvende op de detentieboot ‘Reno’ te Rotterdam, eiser,
gemachtigde: mr. K.E. Geertsema, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Kras, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1 Op 9 februari 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 februari 2007 is het beroep van eiser gericht tegen deze maatregel ongegrond verklaard.
1.2 Bij beroepschrift van 6 april 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
1.3 Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 19 april 2007. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. S.D. Lugt, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
2.1 Eiser heeft aangevoerd dat de inbewaringstelling onrechtmatig voortduurt, nu het zicht op uitzetting ontbreekt. Verweerder heeft de aanvraag om een laissez passer (lp) ten behoeve van eiser nog niet aan de Ethiopische autoriteiten doorgezonden. Daarbij komt dat sinds het Ethiopische consulaat is verhuisd naar Brussel, geen presentaties in persoon meer plaatsvinden en er verschillende strubbelingen bestaan, waardoor van het Ethiopische consulaat niet verwacht wordt dat een lp zal worden verstrekt. Hierbij heeft eiser verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 januari 2007, inzake AWB 06/62217. Aan de omstandigheden dat eiser ongewenst is verklaard en aliassen gebruikt, dient voorts minder gewicht toe te komen, nu eiser niet langer een gevaar vormt voor de openbare orde. Bovendien kan eiser, gezien de situatie in Ethiopië, niet terug naar zijn land van herkomst.
2.2 Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat eiser op 18 april 2007 in persoon is gepresenteerd bij de Ethiopische autoriteiten en dat de lp-aanvraag in behandeling is genomen. De maatregel duurt rechtmatig voort, daarbij in aanmerking genomen dat eiser ongewenst is verklaard en aliassen gebruikt.
De rechtbank overweegt het volgende.
2.3 Gelet op het feit dat eiser op 18 april 2007 in persoon is gepresenteerd bij de autoriteiten van Ethiopië, oordeelt de rechtbank dat zicht op uitzetting bestaat. De presentaties in persoon bij de Ethiopische autoriteiten zijn kennelijk sinds voornoemde uitspraak van 17 januari 2007 hervat, zodat een beroep op het ontbreken van het zicht op uitzetting omdat eiser niet in persoon kan worden gepresenteerd en derhalve geen lp ten behoeve van hem zal worden verstrekt, in dit geval niet kan slagen.
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder niet gehouden is enig bewijs van deze presentatie in persoon over te leggen, zoals door eiser ter zitting is verzocht, nu eiser niet gemotiveerd heeft betwist dat eiser op genoemde datum in persoon is gepresenteerd.
De omstandigheid dat de presentatie in persoon niet in de voortgangsrapportage is opgenomen, kan verweerder niet worden tegengeworpen nu de presentatie op het moment van opmaken van de voortgangsrapportage nog niet had plaatsgevonden.
2.4 Voor zover eiser heeft willen betogen dat zijn belangen zwaarder dienen te wegen nu de ongewenstverklaring en het gebruik van aliassen zien op gebeurtenissen in het verleden en eiser geen gevaar meer vormt voor de openbare orde en daarbij gelet op de situatie in Ethiopië, overweegt de rechtbank dat mede gelet op de korte duur van de bewaring de belangen van verweerder bij voortduring van de maatregel vooralsnog dienen te prevaleren.
2.5 Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel of de wijze van tenuitvoerlegging niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
2.6 Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 25 april 2007 door mr. C.I.H. Fockens, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Ullersma, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.