ECLI:NL:RBSGR:2007:BA6121

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-1692
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek om verblijfsvergunning op basis van vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft een medewerker van de Stichting Vluchtelingenwerk Haarlem op 18 augustus 2003 een verzoek ingediend voor een verblijfsvergunning voor eiser, die op basis van schrijnende omstandigheden een 14/1-verzoek deed. Eiser heeft op 20 september 2005 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie op dit verzoek. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar bij besluit van 7 december 2005 niet-ontvankelijk. Eiser heeft hiertegen op 3 januari 2006 beroep ingesteld. Tijdens de openbare behandeling op 14 februari 2007 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank toetst het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden en de voorschriften van openbare orde. De staatssecretaris had de brief van 18 augustus 2003 niet als aanvraag aangemerkt, omdat de indiener, de medewerker van Vluchtelingenwerk, geen belanghebbende zou zijn. Eiser heeft echter aangevoerd dat het de bedoeling van de medewerker was om namens hem te handelen. De rechtbank oordeelt dat eiser erop mocht vertrouwen dat het verzoek als een aanvraag zou worden behandeld, gezien de eerdere inhoudelijke reacties van de staatssecretaris op verzoeken van dezelfde medewerker.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel door het 14/1-verzoek niet als aanvraag te beschouwen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- worden vastgesteld, en moet de Staat der Nederlanden het betaalde griffierecht van € 138,- aan eiser vergoeden. Partijen hebben het recht om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06/1692
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 maart 2007
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1976, van Liberiaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. F.K.H. Blom, advocaat te Utrecht,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. I.M. Bijvank, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Een medewerker van de Stichting Vluchtelingenwerk Haarlem en omstreken (hierna: Vluchtelingenwerk) heeft op 18 augustus 2003 een verzoek ingediend om eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen op grond van zijn schrijnende omstandigheden (zogenaamd 14/1-verzoek). Op 20 september 2005 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op het verzoek van 18 augustus 2003. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 7 december 2005 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 3 januari 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 2 februari 2007 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 14 februari 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Verweerder heeft de brief van 18 augustus 2003 niet aangemerkt als een aanvraag, omdat de indiener - de medewerker van Vluchtelingenwerk - geen belanghebbende is. Verweerder heeft in het verweerschrift verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 26 januari 2007 (200607014/1).
2.3 Eiser heeft hiertegen - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het is overduidelijk dat het de bedoeling van de medewerker van Vluchtelingenwerk is geweest om de brief niet op eigen titel te schrijven, maar namens en op verzoek van eiser. Indien de medewerker van Vluchtelingenwerk zich als bepaaldelijk gevolmachtigde had moeten stellen, had haar hiertoe een herstel-verzuim termijn geboden moeten worden.
2.4 Ter zitting heeft eiser nog een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan, nu verweerder op de brieven van 10 juli 2003 en 31 juli 2003, geschreven door dezelfde medewerker van Vluchtelingenwerk, wel inhoudelijk heeft gereageerd. Derhalve mocht eiser erop vertrouwen dat het verzoek inhoudelijk beoordeeld zou worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Ingevolge artikel 1:3, derde lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
2.6 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken.
2.7 Vastgesteld wordt dat verweerder bij brief van 18 juli 2003 inhoudelijk heeft gereageerd op het schriftelijke verzoek van dezelfde medewerker van Vluchtelingenwerk om een nieuw verblijfsdocument voor eiser te maken, omdat er een onjuiste tekst op stond. Verweerder heeft dit vervolgens aangepast. Voorts wordt vastgesteld dat verweerder bij brief van 4 augustus 2003 inhoudelijk heeft gereageerd op de vraag van deze medewerker van Vluchtelingenwerk, of eiser recht heeft op een uitkering.
2.8 De rechtbank is van oordeel dat eiser er, gelet op het bovenstaande, op mocht vertrouwen dat verweerder het door de medewerker van Vluchtelingenwerk ingediende 14/1-verzoek inhoudelijk als aanvraag zou aanmerken, nu verweerder ook inhoudelijk heeft gereageerd op de hierboven weergegeven verzoeken van de medewerker van Vluchtelingenwerk en haar daarbij niet heeft tegengeworpen dat zij daartoe niet gemachtigd was. Nu verweerder het 14/1-verzoek niet als een aanvraag heeft aangemerkt, omdat de indiener geen belanghebbende zou zijn, dan wel niet zou zijn gebleken dat zij tot het indienen van het verzoek gemachtigde was, heeft verweerder gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel.
2.9 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De overige aangevoerde gronden behoeven derhalve geen bespreking meer.
2.10 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.11 Verweerder zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb worden veroordeeld in de kosten die eiser heeft gemaakt en met toepassing van artikel 8:75, derde lid, zal de rechtspersoon worden aangewezen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
2.12 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, respectievelijk 8:82, vierde lid, Awb zal de Staat der Nederlanden worden aangewezen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de kosten ad € 644,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 138,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, en op 29 maart 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van J.M. Mills, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.