RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 60392
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 april 2007
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1976, van Kameroense nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. J. Groen, advocaat te ’s-Gravenhage,
de staatssecretaris van Justitie, voorheen de minister van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. B. Klaus, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 10 mei 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘medische behandeling’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 4 december 2006 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 22 december 2006 bezwaar gemaakt.
1.2 Verweerder heeft medegedeeld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 7 december 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om de voorlopige voorziening wordt, ter wille van de eis van formele connexiteit en met instemming van de gemachtigde van verzoeker, aangemerkt als te zijn ingediend op 22 december 2006, zijnde de dag waarop de nadere gronden van het verzoek zijn ingediend. Verzoeker verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat op het bezwaar is beslist.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 19 maart 2007. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, Vreemdelingenbesluit (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Het geschil spitst zich toe op de vraag of vrijstelling van het mvv-vereiste had moeten worden verleend op grond van artikel 3.71, vierde lid, Vb. Ingevolge dit artikel kan verweerder het eerste lid van artikel 3.71 Vb buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zogenaamde hardheidsclausule).
2.2 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. Blijkens B1/2.2.1 Vc wordt van de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule alleen gebruik gemaakt in zeer bijzondere gevallen.
2.3 In B8/3.3 Vc is bepaald dat involge artikel 3.71, vierde lid, Vb vrijstelling van het mvv-vereiste kan worden verleend indien de terugkeer van de vreemdeling in verband met de medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Onder medische noodsituatie wordt involge B8/3.2 Vc verstaan: de situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal lijden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstig geestelijke of lichamelijke schade.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.4 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij is van belang of het bestreden besluit in stand zal kunnen blijven.
2.5 Niet in geschil is dat verzoekster niet in het bezit is van een geldige mvv, die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Het geding spitst zich toe op de vraag of verweerder heeft kunnen afzien van toepassing van de hardheidsclausule.
2.6 Verweerder heeft zich bij de beoordeling van de aanvraag van verzoeker gebaseerd op het advies van Bureau Medische Advisering (BMA) van 28 november 2006. In het BMA-advies staat: ‘uitgaande van de beschikbare informatie met betrekking tot de therapiemogelijkheden in Kameroen, concludeer ik dat behandeling van een hiv-infectie aldaar mogelijk is. In het verleden werd nog door International SOS aangegeven dat er problemen konden zijn met de medicatievoorziening. Uit recent verkregen informatie van International SOS blijkt dat de bevoorrading verbeterd is waarbij de medicatie over het algemeen voorradig is met soms een levertijd van 1-2 weken. Controle door een internist is beschikbaar evenals de bloedcontroles en de medicatie.’
2.7 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat uit het BMA-advies niet blijkt dat de combinatie van medicijnen die verzoeker gebruikt aanwezig is in Kameroen. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een brief van de heer dr. F.J.F. Jeurissen van 11 januari 2007 overlegd. Dr. Jeurissen heeft zich in deze brief op het volgende standpunt gesteld: ‘patiënt wordt inderdaad op dit moment behandeld met de combinatie Epivir, Stocrin en Viread. Uw tweede vraag over de beschikbaarheid kan ik maar moeilijk beantwoorden. Mij is ter ore gekomen, dat de beschikbaarheid van medicatie in Kameroen moeizaam verloopt en dat alleen de combinatie Combivir/Stocrin voorhanden zou zijn. Dit is dus een andere combinatie dan de heer [verzoeker] op dit moment gebruikt.’ Verzoeker stelt dat het belangrijk is dat de combinatie van medicijnen die hij gebruikt, aanwezig is in Kameroen. Het duurt lang om te onderzoeken of door verzoeker ook andere medicijnen gebruikt kunnen worden. Andere medicijnen veroorzaken mogelijk allergische reacties.
2.8 Verweerder heeft ter zitting niet betwist dat de behandeling van een hiv-infectie op verschillende wijzen kan plaatsvinden en dat verzoeker dezelfde combinatie medicijnen als in Nederland moet gebruiken. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij er van uit gaat dat, nu uit het BMA-advies blijkt dat er contact tussen de medische adviseur en dr. Jeurissen is geweest, de medische adviseur met de opmerking in zijn advies dat behandeling van een hiv-infectie mogelijk is in Kameroen, ook heeft bedoeld te zeggen dat de medicijnen die verzoeker gebruikt aanwezig zijn in Kameroen.
2.9 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet op basis van een dergelijke aanname heeft kunnen concluderen dat voor verzoeker een adequate hiv-infectie behandeling in Kameroen aanwezig is. Het BMA-advies is op dit punt niet inzichtelijk.
2.10 Concluderend is de voorzieningenrechter van oordeel dat het op het BMA-advies van 28 november 2006 gebaseerde bestreden besluit niet in stand zal kunnen blijven. Het belang van verzoeker, om in Nederland de behandeling van zijn bezwaarschrift af te mogen wachten, dient dan ook te prevaleren boven het belang van verweerder bij onmiddellijk vertrek van verzoeker dan wel uitzetting. Er is mitsdien aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
2.11 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de door verzoeker gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.12 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2 verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaarschrift van 22 december 2006 zal hebben beslist;
3.3 veroordeelt verweerder in de ad € 644,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan verzoeker te voldoen;
3.4 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 141,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem , voorzieningenrechter, en op 2 april 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.