ECLI:NL:RBSGR:2007:BA7461

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/21175 en AWB 07/21182
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van Oekraïense vreemdelingen door de Nederlandse autoriteiten

In deze zaak gaat het om de onrechtmatige inbewaringstelling van twee Oekraïense vreemdelingen, eiser en eiseres, die op 22 mei 2007 in bewaring zijn gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De eisers hebben beroep ingesteld tegen deze vrijheidsontnemende maatregel, waarbij zij tevens schadevergoeding hebben gevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet correct zijn voorgelicht over hun recht op rechtsbijstand tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling. De advocaat van eisers was onderweg naar het politiebureau, maar het gehoor is toch doorgegaan zonder te wachten op haar komst. De verbalisant heeft onjuiste informatie verstrekt over de rol van de advocaat, wat heeft geleid tot onduidelijkheid bij de eisers over hun recht op rechtsbijstand. De rechtbank oordeelt dat de aanwezigheid van een advocaat bij het gehoor voor de inbewaringstelling een hoofdregel is, en dat de autoriteiten niet voldoende inspanningen hebben geleverd om deze rechtsbijstand mogelijk te maken. Hierdoor is de inbewaringstelling onrechtmatig verklaard, en zijn de beroepen van eisers gegrond verklaard. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregelen van bewaring en kent schadevergoeding toe voor de dagen dat eisers onterecht in bewaring zijn gehouden.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/21175 en AWB 07/21182
V-nr.: [nummers]
inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum] 1979, eiser, en [eiseres], geboren op [geboortedaum] 1981, eiseres, beiden van Oekraïense nationaliteit, beiden verblijvende in het Uitzetcentrum Zestienhoven te Rotterdam, hierna: eisers,
gemachtigde: mr. W.M. Blaauw, advocaat te Haarlem,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.L. van Riel, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie .
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Op 22 mei 2007 zijn eisers op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
2. Bij beroepschriften van 22 mei 2007 hebben eisers beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregelen.
3. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houden de beroepen mede in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
4. De beroepen zijn, met toepassing van artikel 8:14, eerste lid, van de Awb, gevoegd behandeld ter openbare zitting van 29 mei 2007. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun vorige gemachtigde, mr. L.B. Vellenga-van Nieuwkerk. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw M. Snoek-Gorclik als tolk in de Oekraïense taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
5. Bij beslissing van 1 juni 2007 heeft de rechtbank het onderzoek in de zaken heropend.
6. Ter zitting van 6 juni 2007 zijn eisers, alsmede verbalisant R.C.M. van Houten, onder ede als getuigen gehoord op grond van de artikelen 8:60 juncto 8:63 van de Awb. Ter zitting was aanwezig mr. W.M. Blaauw als opvolgend rechtshulpverlener van eisers. Eveneens ter zitting aanwezig was verweerder, in de persoon van voornoemde gemachtigde. Tot slot was ter zitting aanwezig M. Snoek-Gorclik als tolk in de Oekraïense taal.
7. De rechtbank heeft op 6 juni 2007, direct nadat de getuigenverhoren hadden plaatsgevonden, aan partijen het proces-verbaal van het verhoor van de getuigen doen toekomen, teneinde hen in de gelegenheid te stellen desgewenst nog een nadere schriftelijke reactie in te dienen.
8. Op 7 juni 2007 hebben eisers en verweerder deze nadere schriftelijke reactie naar aanleiding van de getuigenverhoren ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten nadat beide partijen toestemming hadden gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
II. OVERWEGINGEN
Standpunten partijen
1. Eisers hebben het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De maatregelen van bewaring zijn onrechtmatig. In de gronden van beroep en ter zitting van de rechtbank van 29 mei 2007 is door de vorige gemachtigde van eisers de grief naar voren gebracht dat het er de schijn van heeft dat de rechtshulp buiten de deur is gehouden bij de inbewaringstelling van eisers. Het ging hier om een geplande en goed voorbereide actie van de Vreemdelingendienst (VD). De piketcentrale is evenwel over deze actie niet ingelicht. Als dat wel was gebeurd, had de vorige gemachtigde van eisers kunnen zorgen voor rechtshulp in de vroege ochtend. De gemachtigde heeft zich op de desbetreffende ochtend toen er piketmeldingen waren binnengekomen waarop aangekruist stond dat de betrokkenen rechtsbijstand wensten, direct gespoed naar het politiebureau. Toen zij daar arriveerde, waren eisers echter reeds gehoord en in bewaring gesteld. Volgens de processen-verbaal van gehoor voor de inbewaringstelling zouden eisers afstand hebben gedaan van hun recht op rechtsbijstand. Eisers ontkennen dit. Eisers hebben de gemachtigde verteld dat zij weliswaar gewezen zijn op de mogelijkheid van een advocaat, maar dat er niet is bijgezegd dat dit geen kosten mee zou brengen. Wel werd er gezegd dat een advocaat niets zou kunnen doen, dat ze toch in bewaring zouden gaan en Nederland zouden worden uitgezet en dat het wachten op een advocaat de zaak nodeloos zou vertragen en zij daardoor langer zouden moeten zitten. Eisers hebben uit die opmerkingen begrepen dat de kosten die zij voor een advocaat moesten maken weggegooid geld zouden zijn en zij daardoor bovendien nog langer vast zouden blijven zitten. Nadat zij dit hadden geconcludeerd, hebben zij gezegd dat zij in dat geval geen rechtsbijstand wilden. De gemachtigde meent dat eisers volstrekt verkeerd zijn voorgelicht over hun recht op gratis rechtsbijstand. Door de actie niet van tevoren te melden en het artikel 59-gehoor te laten plaatsvinden zonder te wachten op de aanwezigheid van de gemachtigde is er een ernstig gebrek ontstaan, waardoor opheffing van de maatregel gerechtvaardigd is, aldus nog steeds eisers.
2. Verweerder heeft het volgende meegedeeld. De maatregelen van bewaring zijn rechtmatig opgelegd. Uit de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van het gehoor op grond van artikel 59 van de Vw 2000 (gedingstuk 4 in beide zaken) blijkt voldoende duidelijk dat er geen sprake van is geweest dat verweerder bewust heeft gepoogd aan eisers rechtshulp te onthouden. Het is een vrije keuze van eisers geweest om geen advocaat bij hun artikel 59-gehoor aanwezig te laten zijn. De getuigenverklaringen van eisers noch die van de verbalisant die eisers heeft gehoord bieden enig aanknopingspunt om te twijfelen aan het voorgaande. Voorts blijkt uit de wet noch uit het beleid dat verweerder gehouden is de piketcentrale te waarschuwen van een op handen zijnde (grootschalige) actie. Dat verweerder dit in het verleden wel eens heeft gedaan, betekent niet dat dit in het onderhavige geval ook had dienen te geschieden.
Regelgevend kader.
3.1 Op grond van artikel 5.2, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de vreemdeling, voordat hij op grond van artikel 59 van de Wet in bewaring wordt gesteld, gehoord.
Op grond van artikel 5.2, vijfde lid, van het Vb 2000 wordt aan de vreemdeling tijdig mededeling gedaan van de hem toekomende bevoegdheid zich bij het gehoor te doen bijstaan door zijn raadsman.
3.2 Ingevolge hoofdstuk A6/5.3.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt de vreemdeling in beginsel gehoord in het bijzijn van een advocaat. Van dit recht moet door de bevoegde ambtenaar aan de vreemdeling tijdig mededeling gedaan worden (zie artikel 5.2, vijfde lid, Vb). ‘Tijdig’ betekent in dit verband dat, als de vreemdeling rechtsbijstand bij het gehoor wil, de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zich zodanig dient in te spannen dat die bijstand in redelijkheid gerealiseerd kan worden.
Ten aanzien van deze vorm van rechtsbijstand kunnen zich de volgende situaties voordoen:
a. de vreemdeling wenst geen advocaat bij het gehoor. Met het gehoor kan begonnen worden en de advocatenpiketdienst dient alsnog bij voorkeur per fax ingelicht te worden;
b. de vreemdeling wenst geen advocaat bij het gehoor, maar wel na het gehoor in de verdere procedure. Met het gehoor kan begonnen worden en de advocatenpiketdienst dient alsnog bij voorkeur per fax ingelicht te worden;
c. de vreemdeling wenst wel een advocaat bij het gehoor. Zo spoedig als mogelijk wordt de advocatenpiketdienst bij voorkeur per fax ingelicht. Indien binnen twee uur na de verzending van het bericht geen advocaat aanwezig is, kan met het gehoor begonnen worden. Geeft de advocatenpiketdienst of de dienstdoende advocaat aan dat hij (de advocaat) niet bij het gehoor aanwezig wil zijn, dan kan met het gehoor begonnen worden. Als de piketcentrale gesloten is, kan het gehoor na de inbewaringstelling plaatsvinden. In dat geval vangt de wachttijd van twee uur aan op het tijdstip van opening van de advocatenpiketcentrale;
d. De vreemdeling wenst zijn (met naam genoemde) advocaat bij het gehoor. Zo spoedig als mogelijk dient deze advocaat (ook `s nachts) eerst telefonisch en vervolgens per fax ingelicht te worden. Indien deze advocaat niet bij het gehoor aanwezig wil zijn of niet binnen twee uur na het verzonden bericht aanwezig is, kan met het gehoor begonnen worden.
Getuigenverklaringen afgelegd onder ede ter zitting bij de rechtbank op 6 juni 2007
4.1 Eiseres heeft ter zitting van de rechtbank op 6 juni 2007 onder ede het volgende verklaard. Op de haar bij aanvang van het gehoor in het kader van artikel 59 van de Vw 2000 gestelde vraag of zij rechtsbijstand wenste heeft zij in bevestigende zin geantwoord. Daarop heeft verbalisant gezegd dat een advocaat gebeld zou worden en dat er gewacht zou worden met horen totdat de advocaat er is. Eiseres zou dan opnieuw worden opgehaald voor continuering van het gehoor. Het gehoor ging verder. Eiseres vroeg aan verbalisant wat een advocaat voor haar zou kunnen betekenen. Verbalisant antwoordde daarop dat de advocaat niets zou kunnen betekenen behalve dat zij langer in bewaring zou blijven. Hierop heeft eiseres geantwoord dat zij in dat geval geen advocaat wilde, omdat deze toch niets zou kunnen betekenen voor haar. Voorts zei eiseres dat zij zo spoedig mogelijk naar Oekraïne wilde terugkeren.
4.2 Eiser heeft ter zitting van de rechtbank op 6 juni 2007 onder ede het volgende verklaard. Bij aanvang van het gehoor voor de inbewaringstelling is gevraagd of eiser behoefte had aan een advocaat. Aan eiser is toen meegedeeld dat er een advocaat onderweg was. Eiser heeft gevraagd wat een advocaat zou kunnen betekenen voor hem en of de advocaat kon helpen eisers verblijf hier te lande te legaliseren. Verbalisant zei dat dat niet mogelijk was. Wel kon de advocaat een rechtszaak aanhangig maken, maar dat zou nog niet betekenen dat die zaak ook zou worden gewonnen. Eiser verklaarde hierop dat hij het nut van een advocaat niet inzag en dat hij van juridische bijstand afzag. Eiser kan zich niet herinneren of aan hem de vraag is gesteld of hij een advocaat bij het gehoor voor de inbewaringstelling wilde. Verbalisant zei wel dat een advocaat onderweg was. Eiser dacht wel dat een advocaat bij het gehoor aanwezig kon zijn, maar hij wist niet precies wat deze zou kunnen betekenen. Eiser dacht dit omdat hij dat in films had gezien; hij meende dat een advocaat mogelijk zou kunnen helpen met het aankaarten van onrechtmatigheden in, bijvoorbeeld, de aanhouding. Eiser dacht dit omdat hij meende dat het er in Nederland wat dit betreft anders aan toe gaat dan in Oekraïne. Toen eiser vernam dat de advocaat hem niet kon helpen bij het legaliseren van zijn verblijf in Nederland, heeft eiser het daarbij gelaten. Eiser heeft met de horende verbalisant niet expliciet gesproken over het punt dat een advocaat wellicht onrechtmatigheden in de aanwending van dwangmiddelen zou kunnen aankaarten. Het gesprek ging hoofdzakelijk over de hulp die een advocaat zou kunnen bieden bij het legaliseren van zijn verblijf in Nederland.
Eiser kan zich, na een aantal vragen van de rechtbank, nog altijd niet herinneren of hem nu wel of niet de vraag is gesteld of hij een advocaat bij het gehoor wilde. Op de vraag of eiser heeft gezegd dat hij geen advocaat wilde heeft eiser geantwoord dat hij daar het nut niet van inzag. Of hij dit heeft gezegd voor of na het gesprek over de hulp van een advocaat bij eventuele legalisering van verblijf in Nederland weet eiser niet meer, omdat hij geagiteerd was door de situatie.
4.3 De verbalisant die eiseres heeft gehoord voor de inbewaringstelling heeft ter zitting van de rechtbank op 6 juni 2007 onder ede het volgende verklaard. Verbalisant heeft aan eiseres meegedeeld dat een advocaat bij het gehoor aanwezig kon zijn. Eiseres antwoordde daarop dat zij een advocaat wenste bij het gehoor. Verbalisant heeft daarop tegen eiseres gezegd dat een advocaat reeds was gewaarschuwd. Eiseres heeft gevraagd wat een advocaat kon doen. Daarop heeft verbalisant geantwoord dat een advocaat beroep zou kunnen instellen tegen de maatregel van bewaring. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat eiseres langer in Nederland zou zijn, maar wel in detentie zou verblijven. Verbalisant heeft voorts gezegd dat een advocaat zich niet met het gehoor mag bemoeien. Ook heeft hij eiseres meegedeeld dat maximaal twee uur zou worden gewacht op de advocaat alvorens gehoord zou worden. Verbalisant heeft niet gezegd dat een advocaat de zaak nodeloos zou vertragen. Eiseres heeft vervolgens aan verbalisant meegedeeld dat zij geen advocaat wilde, omdat zij zo spoedig mogelijk naar Oekraïne wilde terugkeren. Voorafgaand aan het gehoor is de rechtshulp in kennis gesteld. Verbalisant heeft zeker niet moedwillig rechtshulp van eisers weggehouden. Aan verbalisant is doorgegeven dat de vorige gemachtigde van eisers heeft gebeld, maar dat ging over andere Oekraïners. In die zaken werd door de vorige gemachtigde van eisers verzocht of kon worden gewacht met het gehoor. Toen de vorige gemachtigde voor een tweede keer belde, was verbalisant al bezig met het horen van eiseres. De mededeling van de vorige gemachtigde dat zij onderweg was naar Den Helder vormde voor verbalisant geen aanleiding om te stoppen met het horen van eiseres, omdat eiseres zelf reeds had gezegd dat niet op de advocaat hoefde te worden gewacht.
Beoordeling van het geschil door de rechtbank
5.1 De rechtbank leidt uit artikel 5.2, eerste juncto vijfde lid, van het Vb 2000, bezien in samenhang met bovengenoemd beleid, af dat het horen voor de inbewaringstelling in beginsel dient plaats te vinden in aanwezigheid van een raadsman. Het beleid formuleert de aanwezigheid van een raadsman bij het gehoor als hoofdregel. De uitzondering op deze hoofdregel is de situatie waarin de vreemdeling zelf aangeeft geen advocaat bij het gehoor te wensen.
5.2 Uit het bovengenoemde beleid leidt de rechtbank daarnaast af dat op de vreemdelingendienst een verplichting rust om, als de vreemdeling aangeeft rechtsbijstand bij het gehoor te wensen, zich zodanig in te spannen dat die bijstand in redelijkheid gerealiseerd kan worden.
6.1 De rechtbank leidt uit de gedingstukken en het verhandelde ter eerste zitting af dat eisers in bewaring zijn gesteld in het kader van een van te voren geplande actie van de VD waarbij een aanzienlijk aantal (vermoedelijk) illegaal hier te lande verblijvende personen van Oekraiense nationaliteit is opgepakt en in bewaring gesteld. Uit de gedingstukken, de beroepsgronden en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de VD de rechtshulp niet van te voren op de hoogte heeft gesteld van de op handen zijnde actie.
6.2 De rechtbank leidt uit de gedingstukken nummer 7 in beide zaken, bezien in samenhang met de gronden van beroep, af dat er, vóór de gehoren voor de inbewaringstelling, door de VD piketformulieren zijn verzonden. Op die formulieren stond aangekruist dat eisers een raadsman wilden spreken. Deze piketformulieren zijn tussen 9.15 en 9.25 bij de vorige gemachtigde van eisers per fax binnengekomen.
6.3 Uit de gronden van beroep, de getuigenverklaring van de verbalisant en de tijdstippen genoemd in de processen-verbaal van gehoor voor de inbewaringstelling en de bevelen tot inbewaringstelling, in samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat de vorige gemachtigde direct na de ontvangst van de piketformulieren met de VD heeft gebeld en meegedeeld dat zij naar Den Helder zou rijden. Zij is ongeveer 9.30 begonnen met de rit per auto naar Den Helder. Vanuit de auto heeft zij gebeld met arrestantenbewaking om te zeggen dat ze eraan zou komen. Dit is rond 9.45 uur geweest. Vervolgens is zij rond 10.00 uur gearriveerd in Den Helder. Haar werd toen meegedeeld dat eisers reeds waren gehoord. Het gehoor van eiseres voor de inbewaringstelling vond plaats om 9.45 uur. Eiseres is om 11.15 uur in bewaring gesteld. Eiser is om 10.00 uur gehoord en om 11.30 uur in bewaring gesteld.
6.4 Uit de zich onder de gedingstukken bevindende processen-verbaal van gehoor voor de inbewaringstelling en de afgelegde getuigenverklaringen valt eenduidig af te leiden dat door de horende verbalisant bij aanvang van de gehoren aan eisers heeft meegedeeld dat zij zich zouden kunnen laten bijstaan door een advocaat.
6.5 Uit de getuigenverklaring van eiseres en de getuigenverklaring van de verbalisant, bezien in onderling verband en samenhang, leidt de rechtbank af dat eiseres in antwoord op de vraag van de verbalisant of zij een advocaat bij het gehoor voor de inbewaringstelling wenste, heeft geantwoord dat zij inderdaad de aanwezigheid van rechtsbijstand wilde. Uit de beide getuigenverklaringen leidt de rechtbank verder af dat vervolgens ook besloten werd om maximaal twee uur te wachten met het horen van eiseres.
6.6 Uit de getuigenverklaring van de verbalisant, hetgeen de vorige gemachtigde in de gronden van beroep heeft aangedragen, waaronder de door haar genoemde tijdstippen, en de tijdstippen vermeld in de verschillende in het dossier aanwezige processen- verbaal, wederom bezien in onderling verband en samenhang, leidt de rechtbank af dat de mededeling dat er een tweede telefoontje van de eerste gemachtigde bij de VD, afdeling arrestantenbewaking, was binnengekomen, in welk telefoongesprek deze advocaat meedeelde dat zij onderweg was vanuit Alkmaar naar het politiebureau in Den Helder, de verbalisant heeft bereikt terwijl hij eiseres aan het horen was.
6.7 Uit de getuigenverklaring van eiseres en de getuigenverklaring van de verbalisant, wederom in samenhang bezien, blijkt dat nadat eiseres had gezegd dat zij een advocaat bij het gehoor wenste en er was besloten om dan te wachten, het gehoor toch is doorgegaan. Eiseres gaf aan dat het voor haar onduidelijk was wat een advocaat zou kunnen doen. Uit de getuigenverklaring van de verbalisant blijkt dat hij toen heeft gezegd dat een advocaat beroep zou kunnen instellen tegen de maatregel van bewaring. Uit de beide getuigenverklaringen komt naar voren dat er ook gezegd is door verbalisant dat eiseres wel in detentie zou moeten verblijven.
6.8 De rechtbank leidt uit de getuigenverklaringen voorts af dat, nadat genoemde vraag bij eiseres was gerezen, verbalisant niet heeft uitgelegd wat een advocaat bij het gehoor voor de inbewaringstelling voor eiseres zou kunnen betekenen. Verbalisant heeft slechts meegedeeld dat een advocaat zich niet met het gehoor mag bemoeien. Vervolgens is het gesprek gegaan over wat een advocaat zou kunnen betekenen in de verdere procedure na de inbewaringstelling.
7. 1 Nu de norm van artikel 5.2, vijfde lid, van het Vb 2000, en de normen vervat in bovengenoemd beleid juist betrekking hebben op rechtsbijstand bij het gehoor voor de inbewaringstelling, had het naar het oordeel van de rechtbank voor de hand gelegen dat ofwel zou zijn gestopt met het horen nadat de onduidelijkheid was gerezen en zou zijn gewacht op de reeds onderweg zijnde advocaat, zodat de advocaat zelf zou hebben kunnen uitleggen wat de rol van de advocaat bij het gehoor voor de inbewaringstelling is, ofwel dat eiseres uitleg van de verbalisant zou hebben gekregen omtrent de rol van een advocaat bij het gehoor voor de inbewaringstelling, zodat daarna opnieuw een keuze had kunnen worden gemaakt. Het een noch het ander is geschied. In plaats daarvan heeft de verbalisant uitgelegd wat een advocaat in de verdere procedure na de inbewaringstelling zou kunnen doen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat juist de taak van de advocaat.
7.2 Zoals boven vermeld heeft de verbalisant gezegd dat een advocaat zich niet met het gehoor mag bemoeien. Gelet op de tekst van artikel 5.2, vijfde lid, van het Vb 2000, en gezien bovenvermeld beleid, kan de rechtbank deze mededeling niet anders dan als rechtens onjuist kwalificeren. De rechtbank acht het niet onbegrijpelijk dat eiseres uit deze onjuiste mededeling heeft afgeleid dat een advocaat niets voor haar zou kunnen betekenen bij het gehoor. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres niet juist is voorgelicht over het recht op rechtsbijstand bij het gehoor voor de inbewaringstelling, en dat van een vrije keuze van eiseres om af te zien van een advocaat, geen sprake is geweest.
7.3 Daarnaast is in dit geval de inspanningsverplichting die voortvloeit uit het beleid om rechtsbijstand mogelijk te maken jegens eiseres niet, althans onvoldoende, nageleefd. Verweerder heeft ervoor gekozen de ophanden zijnde actie niet te communiceren met de rechtshulp. Er is geen rechtsregel, noch is er jurisprudentie, die verweerder daartoe dwingt. Nu er echter wel vóór het artikel 59-gehoor een piketmelding met verzoek om rechtsbijstand was uitgegaan, de advocaat direct daarop telefonisch meedeelde te zullen komen, eiseres bij aanvang van het gehoor aangaf dat zij een advocaat wilde bij het gehoor, er vervolgens onduidelijkheid rees over wat een advocaat zou kunnen doen, en er, terwijl eiseres werd gehoord, een telefoontje van de advocaat binnen kwam dat zij elk moment kon arriveren, had verweerder, gezien het bepaalde in artikel 5.2, vijfde lid, van het Vb 2000, de in het beleid neergelegde hoofdregel van aanwezigheid van de advocaat bij het gehoor en gezien de op hem rustende inspanningsverplichting, met het verdere gehoor moeten wachten tot de advocaat zou zijn gearriveerd.
7.4 De rechtbank komt in het beroep van eiser tot dezelfde conclusies als de hierboven ten aanzien van het beroep van eiseres uiteengezette slotsom. De rechtbank heeft daarbij de eveneens voor eiser geldende feiten en omstandigheden vermeld in overweging 7.3 betrokken. Uit de onder ede afgelegde getuigenverklaring van eiser, die de rechtbank, gelet op het gedetailleerde karakter en de consistentie ervan betrouwbaar acht en welke verklaring ook niet is weersproken door de verbalisant, komt naar voren dat het ook voor eiser niet duidelijk was wat een advocaat zou kunnen betekenen bij het gehoor voor de inbewaringstelling. Gelet op de getuigenverklaringen houdt de rechtbank het ervoor dat ook aan eiser niet is uitgelegd wat een advocaat bij het gehoor voor de inbewaringstelling voor eiser zou kunnen betekenen, maar dat er is gefocust op de mogelijkheid van legalisering van eisers verblijf in Nederland. Ook hier geldt dat, nadat genoemde onduidelijkheid over de rol van de advocaat bij het gehoor was ontstaan, er ofwel had dienen te worden gewacht tot de komst van de reeds onderweg zijnde advocaat, zodat die zelf zijn rol zou kunnen toelichten, ofwel een uitleg had moeten volgen terzake van de rol van de advocaat bij het gehoor voor de inbewaringstelling, waarna opnieuw een keuze had kunnen worden gemaakt. De norm van artikel 5.2, vijfde lid, van het Vb 2000, en de normen vervat in bovengenoemd beleid, brengen dat met zich mee. Legalisering van verblijf hier te lande is daarentegen bij uitstek iets wat aan de advocaat is om te bespreken met zijn/haar cliënt. Bezien in het licht van de regelgeving had dus ook ten aanzien van eiser verwacht mogen worden dat verweerder had gewacht met het (verdere) gehoor totdat de advocaat zou zijn gearriveerd. Dat dat niet is gebeurd acht de rechtbank te meer verontrustend nu eiser om 10.00 uur is gehoord en de advocaat na meerdere telefoontjes met de VD ongeveer om 10.00 uur op het politiebureau is gearriveerd.
8. De slotsom moet zijn dat sprake is van schending van artikel 5.2, vijfde lid, van het Vb 2000, niet naleving van de in bovengenoemd beleid vervatte hoofdregel van aanwezigheid van de advocaat bij het gehoor en schending van de inspanningsverplichting om rechtsbijstand gedurende het gehoor voor de inbewaringstelling mogelijk te maken. Gesteld noch gebleken is van bijzondere omstandigheden die noopten tot afwijking van het beleid.
9. Voornoemde schending maakt de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft geen belangen gesteld op grond waarvan zou moeten worden gezegd dat de schending van genoemd voorschrift niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat. De omstandigheden die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het met de inbewaringstelling gemoeide belang van de openbare orde geven daar evenmin blijk van. Gelet hierop en in aanmerking genomen de belangen ter bescherming waarvan het betrokken voorschrift strekt zijn de maatregelen van bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten.
10. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank de beroepen gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregelen van bewaring met ingang van 8 juni 2007.
11. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eisers ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,-- per dag dat eisers op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen zijn geweest en € 70,-- per dag dat eisers in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen zijn geweest, derhalve in totaal € 2530,--, aan hun beiden uit te keren.
12. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.248,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting waarop de getuigenverhoren hebben plaatsgevonden; 0,5 punt voor het indienen van het nadere stuk na de getuigenverhoren, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- beveelt dat de maatregelen van bewaring ingaande 8 juni 2007 worden opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 2530,-- (zegge: tweeduizend vijfhonderd en dertig euro), te betalen aan eisers;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag groot € 1.248,-- (zegge: een duizend twee honderd en acht en veertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 7 juni 2007 door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, in tegenwoordigheid van P.L. Rempt, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.