RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer: 09/665025-07
's-Gravenhage, 19 juni 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 juni 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr M.J. Boers, advocaat te 's-Gravenzande, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Banning heeft gevorderd dat verdachte terzake van het onder 2 primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 uren te vervangen door 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. tot een bedrag van € 18986,28 en vordert voorts dat de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van de staat van een bedrag groot € 18986,28 subsidiair 124 dagen hechtenis ten behoeve van uitzendbureau [uitzendbureau].
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd. Naast het wegnemen van de pinpas en het overhandigen van de bankpas en de pincode door verdachte aan zijn medeverdachten bieden het dossier en de het onderzoek ter terechtzitting verder geen aanknopingspunten om uit te gaan van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, zodat hij van het onder 2 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Verweer Ontslag van alle rechtsvervolging.
De verdediging heeft een beroep gedaan op psychische overmacht en ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de bankpas van Uitzendbureau [uitzendbureau] heeft gestolen omdat hij en ook zijn moeder en zus door medeverdachte [A] ernstig zijn bedreigd. Zij zou hem hebben gedreigd met mishandeling en een zwarte auto achter hem aan hebben gestuurd met de opmerking: "De volgende keer zit je er in."
De rechtbank verwerpt dit verweer aangezien zij van oordeel is dat voor de aangevoerde bedreigingen, noch in het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting, voldoende grondslag is gebleken. De e-mails in het dossier van medeverdachte [A] aan het adres van verdachte, hebben geen betrekking op het onder 1 bewezenverklaarde feit omdat zij van een datum ná het tenlastegelegde feit dateren. Bovendien is verdachte na de door de door hem gestelde bedreigingen door medeverdachte [A] niet naar de politie gegaan om aangifte te doen en evenmin heeft verdachte tijdens zijn eerste verhoor bij de politie reeds dit verweer gevoerd. De rechtbank acht het gelet op het voorgaande niet aannemelijk dat verdachte onder hevige psychische druk het tenlastegelegde heeft begaan, zodat zijn handelen als strafrechtelijk verwijtbaar moet worden beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder dit deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tijdens zijn werk de bankpas van zijn werkgever gestolen en deze met de bijbehorende pincode aan zijn medeverdachte gegeven. Door zijn handelen heeft hij het voor zijn medeverdachten mogelijk gemaakt om wederrechtelijk zeer hoge geldbedragen van de rekening van zijn werkgever weg te nemen. Los van de materiële schade die hij hiermee heeft berokkend, heeft hij ook het vertrouwen dat zijn werkgever in hem had gesteld ernstig geschonden. De rechtbank rekent dit verdachte dan ook ernstig aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister betreffende verdachte d.d. 19 januari 2007.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank de straf, zoals door de officier van justitie geëist, passend en geboden.
Vordering benadeelde partij.
[Uitzendbureau], gevestigd te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 19820,71.
Deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op het wederrechtelijk opgenomen en/of overgeboekte bedrag van € 42.000, is tot een bedrag van € 18.987 (te weten € 42.000 minus het gerestitueerde bedrag van € 23.013) door de bij het Voegingsformulier overgelegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering tot dat bedrag eenvoudig van aard is en rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding aan verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit.
Voor zover de vordering betrekking heeft op renteschade verstaat de rechtbank de vordering aldus dat vergoeding van de wettelijke rente wordt gevorderd vanaf de dag waarop de schade is ontstaan. Deze vordering is eveneens eenvoudig van aard en vindt rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in het bij dagvaarding aan verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering deels toewijzen, met dien verstande dat de wettelijke rente toewijsbaar is met ingang van 30 mei 2006 tot aan de dag van voldoening van de vordering.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens de aangever naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 18.987,-- ten behoeve van Uitzendbureau [uitzendbureau].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 48, 57, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal;
ten aanzien van feit 2:
medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen geld onder haar bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 200 (tweehonderd) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 100 (honderd) DAGEN;
een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde,
dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 18.987,-- plus de wettelijke rente over dat bedrag, te berekenen vanaf 30 mei 2006 tot aan de dag van voldoening van de vordering en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [adres], bankrekeningnummer [nummer], een bedrag van € 18.987, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 18.987,-- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [uitzendbureau].
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 124 dagen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader(s) opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Quadekker, voorzitter,
Veldt-Foglia en Steenhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hamelink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2007.