ECLI:NL:RBSGR:2007:BA7632

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 06/33165 en Awb 06/33167
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. Keuzenkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers uit Armenië

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 februari 2007 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eisers, een moeder en haar zoon van Armeense afkomst, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben aangevraagd. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vernietigd, omdat de IND onvoldoende had onderbouwd dat het asielrelaas van eisers ongeloofwaardig was. De rechtbank oordeelde dat de IND ten onrechte had nagelaten om het individueel ambtsbericht, dat als deskundigenadvies gold, nader te onderzoeken. Dit ambtsbericht bevatte relevante vragen die onbeantwoord waren gebleven, wat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in twijfel trok. De rechtbank benadrukte dat van de IND verwacht mag worden dat zij informatie met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behandelt, vooral wanneer deze informatie van invloed is op de status van de eisers.

Eisers hadden in hun asielaanvraag gesteld dat zij vervolgd werden in Armenië vanwege hun politieke achtergrond en dat zij geen documenten konden overleggen ter ondersteuning van hun identiteit en reisroute, omdat deze door de autoriteiten in Armenië waren ingenomen. De rechtbank vond dat de IND onvoldoende had aangetoond dat het ontbreken van deze documenten aan eisers kon worden toegerekend. De rechtbank concludeerde dat de IND niet in redelijkheid kon besluiten dat het relaas van eisers ongeloofwaardig was, en verklaarde de beroepen gegrond. De rechtbank heeft de IND opgedragen om opnieuw te beslissen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak en heeft de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
vreemdelingenkamer
nevenzittingsplaats Almelo
regnr.: Awb 06/33165 BEPTDN/BE en Awb 06/33167 BEPTDN/BE
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiseres],
geboren op [geboortedaum] 1947,
eiseres,
IND dossiernummer 0203.25.8081,
en haar zoon
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1980,
eiser,
IND dossiernummer 0203.25.8082,
nationaliteit: burgers van Armenië,
tezamen te noemen eisers,
gemachtigde: mr. J.G. Wiebes, advocaat te Dronten;
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
(voorheen de minister voor vreemdelingenzaken en integratie)
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M. van der Salm, ambtenaar ten departemente.
1. Procesverloop
Op 25 maart 2002 hebben eisers aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning zoals bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Op 20 juni 2002 heeft verweerder het voornemen tot afwijzing van de aanvragen bekend gemaakt. Bij brief van 9 september 2002 hebben eisers hierop gereageerd met een zienswijze. Op 25 september 2002 zijn de aanvragen afgewezen. Bij brief van 22 oktober 2002 is hiertegen beroep ingesteld. Bij brief van 19 oktober 2004 zijn de besluiten ingetrokken.
Op 18 mei 2005 is een onderzoek gestart door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De resultaten zijn neergelegd in een individueel ambtsbericht van 25 oktober 2005 (kenmerk DPV/AM-U050531. 0121/888360). Op 14 maart 2006 is naar aanleiding van deze aanvraag opnieuw een voornemen tot afwijzing kenbaar gemaakt. Eisers hebben hierop bij brieven van 21 april 2006 en 16 mei 2006 hun zienswijze kenbaar gemaakt. Bij besluiten van 13 juni 2006 heeft verweerder de aanvragen opnieuw afgewezen. Bij brieven van 10 juli 2006, aangevuld bij schrijven van 5 en 20 september 2006, zijn daartegen beroepen ingesteld.
Op 3 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn ter zitting van 30 januari 2007 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Standpunten
Het asielrelaas van eisers komt op het volgende neer. Eisers zijn afkomstig uit Armenië en zijn Armeens Christen. De man van eiseres werkte bij de overheid als majoor bij de geheime afdeling, de zogenaamde KGB. Op 25 juni 2001 kwamen twee politieagenten en drie soldaten aan de deur. Ze zochten op brute wijze naar geheime documenten, die ze echter niet konden vinden. Wel namen ze de echtgenoot van eiseres en de paspoorten van eisers mee. Eiseres heeft diverse instanties, waaronder het Rode Kruis, geschreven sinds de verdwijning van haar echtgenoot. Op 25 december 2001 heeft eiseres het lijk van haar echtgenoot in de tuin aangetroffen. Eiseres vermoedt dat haar echtgenoot door de autoriteiten bij welke hij tot die tijd in dienst was, vermoord is. Vervolgens zijn eisers in maart 2002 opgepakt en mishandeld, waarbij eiseres is verkracht. Nadat ze waren vrijgelaten, zijn ze een korte tijd ondergedoken in Argawand, een klein dorpje. Vandaar zijn eisers gevlucht naar Nederland.
Verweerder heeft de aanvragen afgewezen en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Eisers hebben toerekenbaar geen identiteits- en nationaliteitspapieren overgelegd. Verweerder stelt dat het bevreemdingwekkend is dat eiseres geen nieuw paspoort heeft aangevraagd nu in Armenië een identificatieplicht geldt voor personen van 16 jaar en ouder. Ook hebben eisers volgens verweerder onvoldoende meegewerkt aan de vaststelling van de reisroute. Niet aannemelijk is dat zij geen enkel indicatief bewijs van de reis kunnen overleggen, noch in staat zijn om gedetailleerde coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute te geven.
Verweerder stelt voorts dat de door eisers gegeven verklaringen voor het ontbreken van documenten die het asielrelaas ondersteunen bevreemdingwekkend zijn, met name wat betreft de overlijdensakte van de echtgenoot van eiseres. Verweerder stelt dat van het relaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat en acht het relaas van eisers ongeloofwaardig. Verweerder wijst op het feit dat uit onderzoek door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is gebleken dat eisers niet woonachtig zijn geweest op het door hen opgegeven adres. De resultaten zijn neergelegd in het individueel ambtsbericht van 25 oktober 2005. Verweerder concludeert dat eiseres een valse verklaring heeft afgelegd. Verweerder stelt voorts dat een ambtsbericht aangemerkt kan worden als een deskundigenadvies. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 12 oktober 2001 (JV 2001, 325). Gelet hierop stelt verweerder zich op het standpunt dat het asielrelaas op essentiële onderdelen ongeloofwaardig is. Het asielrelaas bevat volgens verweerder teveel ongerijmdheden en onverklaarbare wendingen om het als geloofwaardig aan te merken.
De stelling van eisers dat er stukken ontbreken in de beantwoording van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en dat daardoor de zogenoemde REK-check ondeugdelijk is geweest, wordt volgens verweerder onderschreven noch betwist, nu dit een interne aangelegenheid is waar alleen het Ministerie van Buitenlandse Zaken verantwoordelijk voor is. Tot slot concludeert verweerder dat eisers geen reactie hebben gegeven op de overige aspecten die zien op de geloofwaardigheid, waardoor de overwegingen uit het voornemen in stand blijven.
Eisers stellen zich in beroep op het standpunt dat hun asielrelaas als consistent en geloofwaardig dient te worden aangemerkt en dat er een positieve overtuigingskracht uitgaat van hun verklaringen. Voorts stellen eisers dat verweerder er volledig aan voorbij gaat dat hun paspoorten van overheidswege zijn ingenomen. Door problemen met de overheid, konden ze geen nieuwe paspoorten aanvragen. Eiser stelt dat hij wel de originele geboorteakte heeft overgelegd, die een indicatie geeft omtrent zijn identiteit. Eisers menen dat zij voldoende duidelijk hebben gemaakt dat zij ten gevolge van de problemen die zij naar voren hebben gebracht, niet in het bezit zijn van documenten ter staving van de verklaringen omtrent hun asielrelaas. Verweerder had volgens eisers niet voorbij mogen gaan aan hetgeen zij ten grondslag hebben gelegd aan hun asielaanvragen.
Met betrekking tot het individueel ambtsbericht stellen eisers het volgende. Eisers constateren dat er een aantal onderliggende stukken ontbreekt. Hieromtrent is inmiddels een bezwaarschriftprocedure aanhangig. Verweerder is hierop gewezen en is tevergeefs tevens verzocht om aanhouding van de zaak in afwachting van de besluitvorming van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Immers, indien onderliggende stukken ontbreken, is ook de REK-check niet zorgvuldig geweest. Verweerder neemt niet eens de moeite om nogmaals de onderliggende stukken in te zien teneinde een en ander te verifiëren. Eisers stellen dat de onderliggende stukken niet kompleet zijn. Verweerder had dit dienen te controleren. Nu dit niet gebeurd is, heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld. Eisers stellen voorts dat zij voldoende gegevens hebben aangeleverd waaruit blijkt dat het onderzoek ter plaatse door het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet zorgvuldig is geweest. Eisers stellen dat verweerder ten onrechte de door hen aangeleverde informatie niet voldoende concreet acht. De naamswijziging van de [straatnaam 1] was eisers niet bekend. Verweerder heeft niet de moeite genomen om te bezien of de [straatnaam 2] inmiddels ook is hernoemd, hetgeen wel degelijk het geval is. Eisers concluderen dat verweerder evenmin tot de conclusie kon komen dat het niet geloofwaardig zou zijn dat zij vanaf de poort leidend naar hun woning in de [straatnaam 1], zicht zouden hebben op de gebouwen gelegen in de [straatnaam 2], zijnde de overzijde. Voorts menen eisers dat verweerder ten onrechte concludeert dat zij geen reactie hebben gegeven op de overige aspecten die zien op de geloofwaardigheid. Verweerder kan er evenmin aan voorbij gaan dat in de zienswijze d.d. 9 september 2002 reeds is ingegaan op deze onderdelen. Bovendien is een aantal vragen met betrekking tot het adres niet beantwoord door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Nu eisers van mening zijn dat deze eerste resultaten niet in stand kunnen blijven, achten zij nader onderzoek noodzakelijk.
3. Overwegingen
Op grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van verweerder op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van verweerder van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar;
e. (…)
f. (…).
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting spitst het geschil zich toe op de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op basis van de inhoud van het individuele ambtsbericht tot algehele ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers kan worden geconcludeerd en dat eisers dientengevolge niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw 2000.
Artikel 31, eerste lid, Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 1, onder l, Vw 2000 wordt onder verdragsvluchteling verstaan: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag). Ingevolge artikel 1(A)-2 Vluchtelingenverdrag worden als vluchteling aangemerkt vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
Vooropgesteld wordt dat de algehele situatie in Armenië niet zodanig is dat asielzoekers afkomstig uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Beslissend is derhalve de individuele situatie van eisers, bezien in het licht van de algemene situatie in het land van herkomst. In dat licht zal aannemelijk moeten worden dat er met betrekking tot eisers persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die de vrees voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin rechtvaardigen.
Met betrekking tot de toepassing van het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onderdeel f, Vw 2000 is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eisers onvoldoende documenten hebben overgelegd om hun identiteit, nationaliteit en reisroute vast te stellen en hun asielrelaas te onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet dat en waarom het niet overleggen van reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden, die voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk zijn, aan eisers kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank is de stelling van eisers dat hun paspoorten in beslag zijn genomen door de Armeense autoriteiten, onvoldoende om aan te nemen dat het ontbreken van identiteitsdocumenten hen niet is toe te rekenen. Dit geldt des te meer nu in Armenië een identificatieplicht geldt. Voorts is de overgelegde geboorteakte van eiser geen identiteits- of nationaliteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), zodat deze niet als ondersteuning voor eisers identiteit kan gelden.
Verweerder heeft voorts in redelijkheid kunnen concluderen dat het niet aannemelijk is dat eisers geen enkel indicatief bewijs van de reis kunnen overleggen noch in staat zijn om gedetailleerde, coherente en verifieerbare informatie te verschaffen over de reis die volgens eisers tien dagen heeft geduurd. De enkele verklaring van eiseres dat zij tijdens de reis in slaap is gevallen, is hiervoor geen afdoende verklaring. Ook de stelling van eiser dat hij door onbekend gebied reed en daardoor niet veel kon vertellen over de reis, moet eveneens als onvoldoende van de hand gewezen worden. Immers, een en ander ontslaat hen niet van de verantwoordelijkheid om mee te werken aan de vaststelling van hun reisroute.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid aan eisers heeft kunnen tegenwerpen dat zij geen documenten hebben overgelegd die hun asielrelaas onderbouwen.
Nu eisers voor het ontbreken van voornoemde documenten geen afdoende verklaring hebben gegeven, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen concluderen dat daarmee afbreuk is gedaan aan de geloofwaardigheid van het relaas.
Zoals blijkt uit onder meer de uitspraak van de ABRS van 27 januari 2003, JV 2003, 103, mag verweerder in die omstandigheden in redelijkheid tot ongeloofwaardigheid van het asielrelaas concluderen indien in de verklaringen van eisers hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante feiten voorkomen of indien van het relaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat.
Verweerder heeft zijn conclusie ten aanzien van de (on)geloofwaardigheid van het relaas van eisers aldus gebaseerd op het individueel ambtsbericht, uitgebracht door het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 25 oktober 2005. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerders op voornoemd ambtsbericht gebaseerde conclusie dat het relaas van eisers voor ongeloofwaardig moet worden gehouden, de rechterlijke toets kan doorstaan.
Verweerder heeft aan eisers tegengeworpen dat zij blijkens voornoemd individueel ambtsbericht niet stonden geregistreerd op het adres [adres] te [woonplaats] in de periode van 1976 tot 11 maart 2002. Volgens het ambtsbericht is in het pand op het adres [adres] een bank gevestigd. Aangezochte buurtbewoners van dit adres gaven aan dat voorheen in dit pand een regeringsinstituut gevestigd was. Zij herinneren zich niet dat het adres [adres] een woonhuis is geweest.
Volgens vaste jurisprudentie van de ABRS (onder meer de uitspraak van 12 oktober 2001 (geregistreerd onder nummer 200103977/1)) dient een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken in beginsel te worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Hetgeen eisers in beroep als nadere informatie hebben aangevoerd, kan naar het oordeel van de rechtbank beschouwd worden als aanknopingspunt in vorenbedoelde zin.
Eisers hebben in beroep een situatieschets overgelegd van de omgeving van [adres] waar zij stellen te hebben gewoond. Tevens hebben zij in beroep plattegronden van [woonplaats] overgelegd, evenals een overzicht van de inmiddels gewijzigde straatnamen.
De rechtbank merkt op dat verweerder de bestreden besluiten weliswaar heeft gebaseerd op de inhoud van het individueel ambtsbericht, doch dat gelet op de door eisers aangedragen informatie, twijfel kan bestaan aan de juistheid van dit ambtsbericht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De plattegrond die door eiser getekend is van [woonplaats] correspondeert in grote mate met de plattegronden van [woonplaats] die uit algemene bronnen beschikbaar en derhalve objectief verifieerbaar zijn. Eiser heeft aangevoerd dat vele straatnamen in [woonplaats] inmiddels zijn gewijzigd. Zo is de [staartnaam 1] hernoemd tot [straatnaam 3] en de [straatnaam 2] is hernoemd tot [straatnaam 4]. Verweerder heeft dit noch in het verweerschrift noch ter zitting betwist. Niet gebleken is dat bij het opstellen van het individueel ambtsbericht rekening is gehouden met de wijziging van de straatnamen. Niet uitgesloten is derhalve dat verweerder in de bestreden besluiten uitgegaan is van onjuiste straatnamen. Ter zitting is deze mogelijkheid ook door verweerder erkend. De rechtbank is van oordeel dat niet zonder nader onderzoek kan worden uitgegaan van hetgeen in het individueel ambtsbericht is opgenomen, mede gelet op de door eisers overgelegde informatie met betrekking tot de straten in hun directe leefomgeving in [woonplaats]. Gezien de concrete informatie die eisers gegeven hebben, had het op de weg van verweerder gelegen om nader onderzoek te doen naar het gestelde adres van eisers, [adres], te meer nu de door eiser getekende situatieschets in grote mate overeenkomt met de algemeen beschikbare plattegronden van Jerevan. De stelling van verweerder dat eisers de resultaten van het onderzoek betwisten zonder verifieerbare, objectieve informatie in te brengen, wordt dan ook door de rechtbank, gelet op het vorenoverwogene, niet gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers voldoende verifieerbare informatie overgelegd met betrekking tot hun leefomgeving in [woonplaats], om het individuele ambtsbericht aan een nader onderzoek te onderwerpen.
De rechtbank komt, gelet op het bovenstaande tot het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten voornoemd individueel ambtsbericht nader te (doen) onderzoeken alvorens dit ten grondslag te leggen aan voornoemde bestreden besluiten. Dit geldt des te meer nu in het individueel ambtsbericht relevante vragen onbeantwoord zijn gebleven. Verweerders standpunt dat ten aanzien van het ambtsbericht zoals naar voren komt uit de brief van 27 oktober 2005 van de IND aan de Minister van Buitenlandse Zaken de zogenaamde REK-check heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank gezien het vorenoverwogene onvoldoende. Van verweerder mag als overheidsorgaan verwacht worden dat hij informatie die bij goedbevinden de status heeft van deskundigenbericht en waartegen eisers zich moeilijk kunnen verdedigen, met de grootst mogelijke zorgvuldigheid beschouwt. Verweerder heeft deze zorgvuldigheid naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betracht.
De rechtbank is van oordeel dat de bestreden besluiten er onvoldoende blijk van geven dat verweerder zich bewust was van zijn uit artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) voortvloeiende verantwoordelijkheid, die in elk geval inhoudt dat verweerder zich ervan dient te vergewissen dat het verrichte onderzoek, gerelateerd aan de van verweerder uitgegane inleidende vraagstelling, de in het individuele ambtsbericht opgenomen conclusies kan dragen. De besluiten worden derhalve strijdig geacht met het bepaalde in artikel 3:2 Awb. Verweerder heeft gezien het vorenoverwogene derhalve niet in redelijkheid kunnen besluiten dat het relaas van eisers om redenen als in het individueel ambtsbericht genoemd, als ongeloofwaardig dient te worden aangemerkt. Reeds hierom zijn de beroepen van eisers tegen de niet verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, gegrond.
Gelet op het vorenstaande, behoeft hetgeen overigens in de beroepen is aangevoerd thans geen bespreking meer.
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,- als kosten van verleende rechtsbijstand (2 punten voor de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
4. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 13 juni 2006;
- bepaalt dat verweerder opnieuw beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Keuzenkamp en in tegenwoordigheid van mr. A. Akfidan - Turan als griffier in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: