RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 05/56901
uitspraak van de meervoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. drs. J.M. Walls, advocaat te Dordrecht,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, thans de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. C.R. Vink, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 24 mei 2005 ambtshalve besloten eiser niet op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten schuld niet uit Nederland kan vertrekken.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 24 mei 2005 beroep ingesteld. Bij faxbericht van dezelfde datum heeft eiser een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Bij uitspraak van 17 juni 2005 (procedurenummer AWB 05/27490 en 05/23407) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, onder toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit van 24 mei 2005 vernietigd en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen het uitblijven van een beslissing omtrent de hiervoor genoemde verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft eiser bij faxbericht van 19 december 2005 beroep ingesteld.
De zaak is op 14 februari 2007 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2.1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk gesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Deze bepaling is volgens bestendige jurisprudentie niet van toepassing op het uitblijven van een ambtshalve beslissing inzake verlening van een verblijfsvergunning regulier op de voet van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, omdat daarvoor geen termijn geldt (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 december 2003, gepubliceerd in JV 2004, 65).
Verweerders opvatting dat artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb evenmin geldt voor het uitblijven van zo’n ambtshalve beslissing nadat hem daartoe een rechterlijk bevel is gegeven, acht de rechtbank onjuist. Deze opvatting miskent het gezag van de rechterlijke uitspraak, waartegen geen rechtsmiddel is of kon worden ingesteld. De rechtszekerheid brengt met zich dat een bestuursorgaan uitvoering geeft aan een daarin uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven rechterlijk bevel. Daarmee is onverenigbaar verweerders kennelijke opvatting dat het hem gedurende een onbepaalde en onbepaalbare termijn vrij zou staan (nog) geen gevolg te geven aan een rechterlijk bevel tot het nemen van een nieuw besluit ex artikel 14, tweede lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Indien de rechter geen termijn voor de voldoening aan zijn bevel heeft gesteld, brengt de rechtszekerheid met zich dat een bestuursorgaan aan het bevel voldoet binnen een redelijke termijn.
Bij uitspraak van 17 juni 2005, met kenmerk AWB 05/27490, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, het beroep van eiser tegen verweerders ambtshalve weigering hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen onder de beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, gegrond verklaard en bepaald dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Naar het oordeel van de rechtbank was ten tijde van het instellen van beroep door eiser tegen het uitblijven van een nieuw besluit, te weten op 19 december 2005, de redelijke termijn als vorenbedoeld verstreken. Derhalve is er sprake van het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb en is het beroep daartegen ontvankelijk en gegrond.
Het bestreden besluit komt in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met het beginsel van de rechtszekerheid. Verweerder dient binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van voormelde uitspraak van 17 juni 2005. Voor oplegging van een dwangsom ziet de rechtbank thans nog geen aanleiding.
2.2. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 161,- ( 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 0,25). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank ziet tevens aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,- vergoedt.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een beslissing neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van deze beroepszaak redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 161,- ter zake van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eiser moet vergoeden.
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mrs. M.A.C. Prins en M.G.L. de Vette, leden, en door de voorzitter en mr. C. Willemsen, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.