RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie Leiden
PB
rep.nr. 637241/07.143
datum: 21 februari 2007
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. E. Meems
de besloten vennootschap [X..] Installaties B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. R.G. Verheij,
Partijen worden aangeduid als "[verzoeker]" en "[verweerder]".
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 16 januari 2007, heeft [verzoeker] de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerder] ex art. 7:685 BW te ontbinden.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Op 8 februari 2007 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gevonden. Daarbij zijn door [verzoeker] pleitaantekeningen overgelegd. Voorafgaande aan en ter voorbereiding van de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] nog diverse producties overgelegd.
De kantonrechter gaat op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van het volgende uit.
1. [verzoeker], thans 49 jaar, is op 3 januari 2006 bij [verweerder] in dienst getreden als 1e monteur utiliteitsbouw, voor de duur van 6 maanden, tot en met 30 juni 2006. Per 1 juli 2006 is deze arbeidsovereenkomst met een jaar verlengd, tot en met 29 juni 2007. Het salaris van [verzoeker] bedroeg laatstelijk € 2.691,= bruto per maand (inclusief 8% vakantiegeld).
2. Bij brief van 19 september 2006 heeft [verzoeker] een officiële waarschuwing ontvangen omdat hij op 13 september 2006 om half vier 's middags niet meer op het project (de nieuwbouw van basisschool [Q.]) aanwezig was, terwijl de werkdag officieel eindigde om 16.00 uur.
3. Op 23 oktober 2006 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld. Hij was de voorgaande nacht op een fietspad aangereden door een bromfiets.
4. Op 30 oktober 2006 heeft ArboNed telefonisch contact gehad met [verzoeker], waarna zij [verweerder] heeft geadviseerd om [verzoeker] vervangend werk te bieden, waarbij rekening kan worden gehouden met zijn beperkingen voor langdurig zitten, staan, bukken, hurken, kruipen en tillen.
5. Bij brief van 31 oktober 2006 heeft [verweerder] [verzoeker] opgeroepen om zich op 1 november 2006 te melden op kantoor om vervangende werkzaamheden te verrichten, te beginnen met vier uur per dag. [verzoeker] heeft daar bij brief van 1 november 2006 op gereageerd, stellende dat hij nog niet in staat was om welke werkzaamheden dan ook te verrichten, aangezien tillen, lopen en zitten hem erg veel problemen opleverden en hij na anderhalf à twee uur alweer genoodzaakt was op bed te gaan liggen.
6. [verweerder] heeft [verzoeker] daarop te kennen gegeven dat zij uitging van de juistheid van de berichtgeving van ArboNed. Zij beschouwde het niet verschijnen van [verzoeker] dan ook als werkweigering c.q. ongeoorloofd verzuim. [verzoeker] heeft daarvoor een officiële waarschuwing ontvangen. [verzoeker] heeft daar bij brief van 2 november 2006 op gereageerd.
7. De probleemanalyse welke [verweerder] op 7 november 2006 heeft ontvangen, geeft aan dat [verzoeker] in staat geacht moet worden (vervangend) rugsparend werk te verrichten.
Op 7 november 2006 heeft [verzoeker] zich om 12.30 uur gemeld bij [verweerder] om voor vier uur vervangende werkzaamheden te verrichten. Deze werkzaamheden bestonden uit het inpakken van relatiegeschenken.
8. Diezelfde dag heeft [verweerder] [verzoeker] geconfronteerd met een aantal problemen die zij had geconstateerd. Op het project van de [bedrijf P.] te [A.] bleek de maatvoering van de riolering onjuist en ontbraken er aansluitpunten. Bij het project Schoolgebouw [Q.] waren een achttal inbouwreservoirs voor de kindertoiletten te laag ingebouwd. [verweerder] achtte [verzoeker] hiervoor aansprakelijk en heeft daarom besloten [verzoeker] de (lagere) functie van 2e monteur te geven met een daarbij behorend salarisniveau. [verzoeker] is vervolgens om 15.30 uur van het werk vertrokken.
9. [verweerder] heeft bij brief van 8 november 2006 het gesprek van de dag ervoor bevestigd en [verzoeker] daarnaast medegedeeld dat zij op basis van de met hem besproken gebeurtenissen, het feit dat hij op zijn werkzaamheden vervolgens vroegtijdig had gestaakt en is weggegaan zonder zich bij de directie af te melden, hetwelk [verweerder] beschouwt als werkweigering, niet verwachtte dat partijen nog tot een goede samenwerking in staat zouden zijn. Zij heeft aangekondigd een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te zullen indienen.
10. [verzoeker] heeft bij brief van diezelfde datum op het gesprek van 7 november 2006 gereageerd.
11. Op 21 november 2006 heeft het UWV in een second opinion geoordeeld dat het werk dat [verweerder] [verzoeker] op 31 oktober 2006 had aangeboden niet passend was aangezien hij herstellende was van de gevolgen van een ongeval.
12. Bij verzoekschrift d.d. 14 november 2006 heft [verweerder] verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden. Op dit verzoek is bij beschikking van 20 december 2006 beslist. De kantonrechter heeft bepaald voornemens te zijn de arbeidsovereenkomst per 1 januari 1007 te ontbinden onder toekenning van een vergoeding aan [verzoeker], ten laste van [verweerder], van
€ 19.000,=.
13. Bij brief van 27 december 2006 heeft [verweerder] het verzoek ingetrokken.
14. [verweerder] heeft [verzoeker] uitgenodigd voor een bespreking op 8 januari 2007.
15. [verweerder] heeft van het gesprek op 8 januari 2007 een verslag opgesteld. [verzoeker] heeft een schriftelijke reactie op dit verslag gegeven.
16. [verzoeker] heeft het UWV op 25 januari 2007 om een deskundigenoordeel verzocht over zijn ongeschiktheid tot werken op 24 januari 2007. Het UWV heeft geoordeeld dat [verzoeker] op 24 januari 2007 geschikt was tot het verrichten van eigen werk maar dat het door inadequate reïntegratieinspaningen van de werkgever daar niet van gekomen is, met de toevoeging dat mediation op zijn plaats zou zijn geweest.
17. [verzoeker] verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden. Onder verwijzing naar de ontbindingsbeschikking van 20 december 2006 stelt [verzoeker] dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig is verstoord dat een verdere vruchtbare samenwerking niet meer te verwachten is. Anders dan [verweerder] wil doen voorkomen heeft [verzoeker] dat al tijdens de behandeling van het vorige verzoek laten weten en niet pas nadat de hoogte van de toe te kennen vergoeding bekend geworden was.
18. [verzoeker] stelt dat [verweerder] de indruk wil wekken alsof haar er alles aan gelegen zou zijn om het dienstverband met [verzoeker] op vruchtbare wijze voort te zetten. [verzoeker] heeft de overtuiging dat dit een schijnvertoning is, gericht op het ontlopen van betaling van enige vergoeding. [verweerder] heeft niets ondernomen om het vertrouwen te herstellen, zij heeft in de vorige procedure immers met klem aangedrongen op ontbinding waardoor de verhouding nog verder verstoord geraakt is. Ook het gesprek wekte geen vertrouwen. Er zaten geen onafhankelijke derden bij en het gesprek werd gevoerd door de medewerkers die steeds hebben benadrukt dat [verzoeker] niet deugde. [verzoeker] vreest dat hij de nog resterende duur van de arbeidsovereenkomst als derderangsmedewerker zal worden behandeld, [verweerder] wil hem ook alleen terugnemen in een meer ondergeschikte positie.
19. Omdat de situatie niet fundamenteel gewijzigd is en [verweerder] geen substantiële en geloofwaardige poging heeft gedaan om [verzoeker] een zinvolle kans te bieden zijn werkzaamheden voort te zetten verzoekt [verzoeker] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Op grond van dezelfde feiten en omstandigheden moet, gelet op de aanbevelingen, voor de hoogte van de in verband daarmee toe te kennen vergoeding aansluiting worden gezocht bij de hoogte van de eerder toegekende vergoeding. Omdat de loonbetaling in januari 2007 is stopgezet verzoekt [verzoeker] dit mee te nemen en niet, zoals bij inleidende verzoekschrift verzocht een vergoeding van € 16.309,= toe te kennen, maar een vergoeding van € 19.000,=, omdat anders nog een loonvorderingsprocedure zou moeten worden gevoerd.
20. [verzoeker] stelt ten slotte nog dat hij op zoek is naar ander werk maar dat zijn zoektocht nog geen resultaat opgeleverd heeft.
21. [verweerder] voert verweer. Voor wat betreft de gevorderde ontbinding refereert zij zich aan het oordeel van de kantonrechter. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden verzoekt zij te bepalen dat aan [verzoeker] geen vergoeding naar billijkheid toekomt.
22. [verweerder] stelt voorop dat zij daags na de intrekking, derhalve voordat er überhaupt een gesprek kon plaatsvinden, al een brief van de gemachtigde van [verzoeker] ontving waarin een ontbindingsverzoek zijdens [verzoeker] werd aangekondigd.
23. [verweerder] stelt verder dat [verzoeker] in de procedure die heeft geleid tot de beschikking van 20 december 2006 uitdrukkelijk heeft gesteld dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden die een ontbinding rechtvaardigen. Pas nadat de kantonrechter ter zitting had aangegeven voornemens te zijn de arbeidsovereenkomst te ontbinden en een vergoeding aan [verzoeker] toe te kennen heeft [verzoeker] afgezien van zijn primaire verweer tot afwijzing van het verzoek.
24. [verweerder] heeft na de zitting de tijd willen nemen om de ontstane plooien glad te strijken. De heer [B.] is daartoe in de pen geklommen en heeft [verzoeker] uitgenodigd voor een gesprek. In dat gesprek zijn excuses gemaakt in de richting van [verzoeker] en is aangegeven dat [verweerder] een situatie wil creëren waarin [verzoeker] op een goede en prettige manier zijn werkzaamheden wil voortzetten. [verweerder] heeft daartoe verscheidene voorstellen gedaan en afgesproken dat eerst een Arbo-beoordeling en vervolgens een tweede gesprek zou plaatsvinden. [verweerder] had na afloop van het gesprek het gevoel dat ook [verzoeker] een serieuze poging wilde ondernemen om weer tot een vruchtbare samenwerking te komen. [verzoeker] liet echter ongeveer een uur na afloop van het gesprek al weten dat een ontbindingsverzoek zou worden ingediend. [verweerder] leidt hieruit af dat [verzoeker] nimmer de intentie heeft gehad te reïntegreren. [verweerder] stelt verder dat [verzoeker] ondanks de bevindingen van de bedrijfsarts heeft geweigerd de werkzaamheden te hervatten. Hij is echter arbeidsgeschikt.
25. [verweerder] stelt dat niet anders kan worden geconcludeerd dat het [verzoeker] om geld te doen is. Hij mag in die opzet niet slagen. Omstandigheden die hebben geleid tot een verdere verstoring hebben zich niet voorgedaan. Indien [verzoeker] echter een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wenst zal [verweerder] zich daaraan refereren.
26. [verweerder] stelt voorts dat alleen aansluiting bij de beschikking van 20 december 2006 zou kunnen worden gezocht als zij na intrekking van haar verzoek geen serieuze poging zou hebben gedaan om de werknemer een zinvolle kans te bieden om zijn werkzaamheden voort te zetten. [verweerder] heeft [verzoeker] echter wel de kans geboden zijn werkzaamheden voort te zetten.
27. Een andere omstandigheid die het weigeren althans het toekennen van een lagere vergoeding rechtvaardigt, is de huidige situatie op de arbeidsmarkt. Voor de functie van [verzoeker] telt de website van het CWI maar liefst 2.633 vacatures zodat [verweerder] er van overtuigd is dat [verzoeker] vrijwel direct elders in dienst kan treden. In die omstandigheden is het niet billijk [verzoeker] een substantiële vergoeding toe te kennen.
28. [verweerder] stelt ten slotte dat in ieder geval geen vergoeding moet worden toegekend die meer zou bedragen dan waarop [verzoeker] tot aan het einde van zijn dienstverband op 29 juni 2007 aan salaris zou ontvangen. In dat verband stelt zij ook nog dat [verzoeker] zijn salaris over de maand januari 2007 gewoon heeft ontvangen en dat een component achterstallig loon niet in een ontbindingsvergoeding thuis hoort.
29. Niet is gebleken dat het verzoek verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod.
30. Hier is sprake van een situatie waarin de werknemer na eerdere intrekking door de werkgever een eigen verzoek indient. Uitgangspunt van Aanbeveling 3.4 van de Kring van Kantonrechters is dat de situatie dan in beginsel niet fundamenteel gewijzigd is, tenzij de werkgever een substantiële en geloofwaardige poging heeft gedaan de werknemer opnieuw een zinvolle kans te bieden. In dat geval zal een andere vergoeding kunnen worden toegekend. Datzelfde geldt voor de situatie waarin de werknemer aanvankelijk met klem heeft volgehouden verder te kunnen en willen werken bij de werkgever.
31. In deze zaak zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Uit de aantekeningen van het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het vorige verzoek heeft [verzoeker] pas op het allerlaatste moment, nadat partijen al in overweging was gegeven de zaak onderling te regelen en de behandeling daarvoor was onderbroken geweest, gesteld dat ook hij inmiddels van mening was dat de verhoudingen verstoord waren. Tot dat moment heeft hij steeds benadrukt graag bij zijn werkgever te willen blijven werken.
32. [verzoeker] betwist niet dat hij direct na intrekking een eigen ontbindingsverzoek heeft aangekondigd. Hij heeft [verweerder] aldus geen gelegenheid willen bieden om een substantiële en geloofwaardige poging te ondernemen om hem opnieuw een zinvolle kans te bieden zijn werkzaamheden voort te zetten. Dat kan [verzoeker] worden tegengeworpen.
33. [verweerder] heeft [verzoeker] desalniettemin uitgenodigd voor een gesprek. Uit het verslag dat daarover is opgesteld kan worden afgeleid dat [verweerder] excuses heeft aangeboden en van [verzoeker] heeft willen vernemen op welke wijze voortzetting van de werkzaamheden mogelijk zou zijn. [verzoeker] is daarbij in de gelegenheid gesteld aan te geven op welke wijze hij terug zou willen keren. Aan het slot van het gesprek zou zijn afgesproken dat partijen, na ontvangst van een Arborapportage, opnieuw bijeen zouden komen, wat door [verzoeker] niet betwist wordt.
[verzoeker] heeft, voor zijn gemachtigde, een reactie op dit gespreksverslag geschreven. Hij blijft ook na het lezen van het verslag van mening dat een vruchtbare samenwerking echt niet meer mogelijk is, onder meer omdat [verweerder] niet heeft laten blijken dat ze hem volledig vertrouwt. Daarnaast kan men hem er niet van overtuigen dat men weer het volste vertrouwen in hem heeft omdat hij twee maanden eerder nog een onverantwoordelijke en incapable monteur genoemd werd. Deze reactie is pas na indiening van het ontbindingsverzoek aan de gemachtigde van [verweerder] toegestuurd.
34. [verzoeker] betwist niet dat er een vervolgafspraak is gemaakt en evenmin dat hij al een uur na afloop van het gesprek bij monde van zijn gemachtigde heeft laten aankondigen een ontbindingsverzoek door te zullen zetten. Met name gelet op het maken van een vervolgafspraak valt niet te begrijpen waarom [verzoeker] aangeeft geen enkel vertrouwen in [verweerder] te hebben. Zowel uit de uitnodiging voor het gesprek als uit het gespreksverslag wordt afgeleid dat [verweerder] serieus heeft willen inzetten op een herstel van de verhoudingen. Dat een eerste gesprek op dat punt wellicht nog geen, volledig, resultaat oplevert is, gelet op hetgeen partijen in de eerdere procedure over en weer gesteld hebben begrijpelijk. [verzoeker] had in het vervolggesprek kunnen aangeven waar het wat hem betreft dan nog aan schortte.
35. Gelet op dit alles kan [verzoeker] de indruk niet wegnemen dat hij bepaald niet open staat voor een (poging tot) herstel van de verhoudingen door [verweerder]. Gelet op deze houding van [verzoeker] en op zijn verzoek is de kantonrechter van oordeel dat een verdere vruchtbare samenwerking niet meer te verwachten is. Dit levert een gewichtige reden op, bestaande uit een verandering in de omstandigheden, die maakt dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve op korte termijn behoort te eindigen. De kantonrechter zal daarom de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2007 ontbinden.
36. Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat thans sprake is van een omgekeerde situatie dan die welke heeft geleid tot de ontbindingsbeschikking van 20 december 2006. Gebleken is dat thans [verzoeker] het nodige te verwijten valt, zij het dat niet kan worden uitgesloten dat de aanzet van de door [verweerder] tegen [verzoeker] aangespannen ontbindingsprocedure daarin natuurlijk wel een rol zal hebben gespeeld. Een en ander afwegend, en rekening houdend met het relatief korte dienstverband dat bovendien voor bepaalde tijd is aangegaan, is het billijk [verzoeker] ten laste van [verweerder] een vergoeding toe te kennen, zij het dat die vergoeding beduidend lager ligt dan de vergoeding die bij beschikking van 20 december 2006 is bepaald. Een vergoeding van € 5.000,= wordt passend geacht.
37. De kantonrechter zal - in geval van ontbinding - de proceskosten compenseren.
Indien [verzoeker] zijn ontbindingsverzoek intrekt, dient hij beschouwd te worden als de in het ongelijk gestelde partij en te worden veroordeeld in de proceskosten.
- stelt partijen in kennis van haar voornemen de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2007 te ontbinden wegens veranderingen in de omstandigheden, onder toekenning van na te melden vergoeding ten laste van [verzoeker];
- stelt [verzoeker] in de gelegenheid vóór 28 februari 2007 gebruik te maken van zijn bevoegdheid het verzoek in te trekken;
- veroordeelt [verzoeker], in geval van intrekking van het ontbindingsverzoek, tot betaling van de proceskosten, tot op deze beslissing aan de zijde van [verweerder] begroot op € 400,--wegens gemachtigdensalaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;
en, voor het geval dat [verzoeker] niet voor 28 februari 2007 tot intrekking van het ontbindingsverzoek zal overgaan:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 maart 2007;
- kent terzake van die ontbinding aan [verzoeker] ten laste van [verweerder] een vergoeding toe van € 5.000,= bruto, zulks als gekapitaliseerde suppletie op de aan [verzoeker] toekomende uitkering krachtens één der sociale verzekeringswetten, en/of lager salaris elders;
- compenseert de proceskosten zodanig, dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. P. de Bruin en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2007.