Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum] 1947, van Iraanse nationaliteit, wonende te Amsterdam, eiser, mede namens zijn echtgenote en kinderen,
gemachtigde: mr. M. Gavami, advocaat te Amsterdam,
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder.
1. Bij brief van 3 mei 2005 heeft eiser het COA verzocht om vergoeding van de door hem verschuldigde legeskosten in verband met een door hem ingediende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Bij brief van 22 augustus 2005 heeft verweerder het verzoek afgewezen. Dit besluit is door verweerder ingetrokken en op 11 oktober 2006 is een nieuw -afwijzend- besluit genomen.
2. Bij beroepschrift van 8 november 2006 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 11 december 2006. Op 26 januari 2007 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich niet ter zitting laten vertegenwoordigen.
4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat legeskosten niet als buitengewone kosten worden vergoed. Hiertoe is redengevend dat de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie met de invoering van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) het oogmerk had om, overeenkomstig het beleid, legeskosten niet langer als buitengewone kosten te vergoeden. Het uitgangspunt is dat voor on- en minvermogenden geen apart tarief zal gelden en evenmin in een hardheidsclausule zal worden voorzien. Tevens is de vreemdeling zelf verantwoordelijk voor het nakomen van zijn (financiële) verplichtingen. Eiser verblijft niet in een opvangcentrum. Voorts valt eiser niet onder de uitzonderingen van het zesde lid van artikel 17 van de Rva 2005.
3. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. Het is onduidelijk of de bevoegdheid om een besluit te nemen als hier bedoeld aan de manager opvang is geattribueerd of is gedelegeerd. Uit de motivering blijkt dat de legeskosten per definitie niet onder buitengewone kosten vallen. De legeskosten zijn wel degelijk noodzakelijke kosten. Onvoldoende gemotiveerd is waarom dit thans niet meer het geval is. Voorts rijst de vraag of er bij de wijziging van de Rva een beleidswijziging werd beoogd. Ook anderzins is niet gebleken van een expliciete wijziging en daarbij is onduidelijk of dit beleid ooit op een deugdelijke officiële wijze is bekend gemaakt.
Ter zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat verweerder tot 1 juli 2005 de legeskosten wel heeft vergoed en dat omdat de onderhavige aanvraag dateert van voor deze datum verweerder op grond van het gelijkheidsbeginsel gehouden is de aanvraag te honoreren. Daarbij heeft eiser een beroep gedaan op de bij de stukken gevoegde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 30 november 2006 (AWB 05/55940).
4. Ingevolge artikel 3a, eerste lid, van de Wet COA zijn, in afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 de afdelingen 1,3 en 4 van hoofdstuk 7 van die wet, van toepassing op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens de Wet COA.
5. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet COA, is het COA onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers. Ingevolge het tweede lid kan de minister het COA taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
6. Ingevolge artikel 12 van de Wet COA kan de minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid van de Wet. Krachtens artikel 12 van de wet COA heeft de minister de Rva 2005 vastgesteld.
7. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005 omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval betaling van buitengewone kosten.
8. In artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005 wordt bepaald dat een asielzoeker een vergoeding kan ontvangen voor buitengewone kosten die hij heeft gemaakt, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005. Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
9. Bij besluit van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 7 september 2006 (5441048/06/DVB) tot wijziging van de Rva 2005 heeft de minister de Rva 2005, voor zover hier van belang, als volgt gewijzigd:
Artikel 17, vijfde lid, komt te luiden:
Kosten die samenhangen met een door de asielzoeker ingediende aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dan wel met een door de asielzoeker gepleegde onrechtmatige daad, gepleegd misdrijf of begane overtreding zijn in ieder geval geen buitengewone kosten, als bedoeld in het eerste lid.
Het besluit is in werking getreden op de dag na dagtekening van de Staatscourant (12 september 2006) waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2006.
10. Het bestreden besluit is genomen door [betrokkene], manager opvang, namens de algemeen directeur, namens het Bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Ten aanzien van eisers stelling dat niet duidelijk is of de bevoegdheid tot het nemen van het besluit tot afwijzing van vergoeding van de legeskosten van de manager opvang aan hem is geattribueerd of is gedelegeerd verwijst de rechtbank naar het Bestuursreglement COA van 13 december 1994 en het ondermandaatbesluit van het COA van 6 februari 2005. Op grond van artikel 15 van het Bestuursreglement COA kan het dagelijks bestuur namens het algemeen bestuur besluiten nemen. Op grond van artikel 19, eerste en derde lid, van het Bestuursreglement COA kan de algemeen directeur namens het bestuur beschikkingen geven en ondermandaat verlenen aan de regiomanagers noodopvang.
Bij het ondermandaatbesluit van het COA van 6 februari 2005 heeft de algemeen directeur van het COA, met inachtneming van artikel 19, eerste lid juncto artikel 19, derde lid van het Bestuursreglement COA van 13 december 1994, ondermandaat verleend aan de managers opvang tot het geven van beschikkingen op grond van artikel 17 van de Rva 2005. Uit het bovenstaande volgt dat noch sprake is van attributie noch van delegatie, doch van mandaatverlening. De onderhavige manager opvang was op grond van voornoemde besluiten bevoegd namens verweerder tot het nemen van het bestreden besluit. Voor zover eiser heeft bedoeld dat het besluit onbevoegd is genomen, slaagt de beroepsgrond niet.
11 Nu het bestreden besluit dateert van 1 oktober 2006 en daarmee van na de datum van de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit heeft verweerder terecht op basis van artikel 17 van de Rva 2005 de door eiser ten behoeve van de ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning verschuldigde legeskosten, niet aangemerkt als buitengewone kosten. Gelet hierop heeft verweerder terecht besloten dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
12. Ten aanzien van eisers ter zitting gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank allereerst dat zij dit - nu dit een nadere onderbouwing van een eerder ingenomen stelling betreft - betrekt in haar beoordeling. Weliswaar is door verweerder niet weersproken dat tot 1 juli 2005 wel legeskosten werden vergoed, echter dit dient te worden geduid als het vergoeden van kosten in strijd met de Rva 2005. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, onder meer in door eiser aangehaalde uitspraak van 30 november 2006, vallen legeskosten immers niet onder de buitengewone kosten die op grond van de Rva 2005 moeten worden vergoed, waarbij is gewezen op de uitleg die door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie is gegeven op het Rva 2005 in de brieven van 8 maart 2005 en 6 juli 2005. Ook vóór de inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2006, konden legeskosten derhalve niet als buitengewone kosten worden aangemerkt. Hetgeen hiertegen door eiser in beroep is aangevoerd omtrent de motivering van de wijziging van deze regelgeving en de bekendmaking daarvan, kan daar niet aan afdoen. Niet in geschil is immers dat de Rva 2005 overeenkomstig wet en regelgeving is bekendgemaakt.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet leiden tot een ander oordeel nu dit beginsel niet zover strekt dat verweerder hierdoor gehouden is om na 1 juli 2005 de praktijk waarbij legeskosten - in strijd is met de regelgeving - wel als buitengewone kosten werden vergoed, voort te zetten. Ook de meergenoemde uitspraak van deze rechtbank van 30 november 2006 kan niet tot een ander oordeel leiden, nu daarin niet is geoordeeld dat aanvragen tot vergoeding van legeskosten als buitengewone kosten van vóór 1 juli 2005 wel zouden moeten worden gehonoreerd.
13. De conclusie is dan ook dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
14. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
15. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 mei 2007 door mr. S.M. Schorhorst, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Aar, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.