ECLI:NL:RBSGR:2007:BA8784

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/950
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van het Associatiebesluit 1/80

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Turkse nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, welke door verweerder op 22 mei 2006 was afgewezen. Eiseres stelde dat verweerder onvoldoende gegevens had verzameld om haar aanvraag te toetsen aan het Associatiebesluit 1/80, dat rechten verleent aan Turkse onderdanen die in Nederland verblijven. De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de aanvraag niet onredelijk was, omdat eiseres niet de benodigde gegevens had overgelegd die noodzakelijk waren voor de beoordeling van haar verblijfsrecht. De rechtbank verwees naar jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, waarin werd gesteld dat lidstaten geen onevenredige sancties mogen opleggen voor het niet-naleven van formaliteiten met betrekking tot verblijfsrecht. De rechtbank concludeerde dat eiseres de verplichting had om de noodzakelijke gegevens te verschaffen, wat zij niet had gedaan. Hierdoor was de afwijzing van haar aanvraag terecht en werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres behoudt echter de mogelijkheid om opnieuw een aanvraag in te dienen onder verwijzing naar het Associatiebesluit 1/80.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/950
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2007 inzake
[eiseres],
geboren op [geboortedatum], nationaliteit Turkse,
verblijvende te Tilburg,
eiseres,
gemachtigde mr. P.H. Hillen,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. L.M.A. Hansen.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 juli 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 mei 2007, waar eiseres is verschenen in persoon. bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit van 12 juli 2006 in rechte stand kan houden.
2. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft het geschil zich toegespitst op de vraag of verweerder al dan niet terecht heeft nagelaten de aanvraag van eiseres te toetsen aan tot het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije (hierna: Associatiebesluit 1/80).
3. Zich beperkend tot dit punt van geschil overweegt de rechtbank het volgende.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar een mogelijk verblijfsrecht van eiseres in haar hoedanigheid van gezinslid van een Turkse werknemer op grond van artikel 7 van het Associatiebesluit 1/80. Het was verweerder bekend dat eiseres de Turkse nationaliteit heeft, dat zij al ruim elf jaar in Nederland verblijft en gedurende dit verblijf lange tijd in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning. Deze gegevens hadden voor verweerder voldoende aanleiding moeten zijn om de aanvraag van eiseres te toetsen aan artikel 7 van het Associatiebesluit 1/80. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is eiseres van mening dat verweerder ten onrechte het door haar ingediende bezwaar kennelijk ongegrond heeft verklaard. Dit brengt met zich dat verweerder eiseres had moeten horen op haar bezwaar. Door dit na te laten, heeft verweerder volgens eiseres de hoorplicht geschonden.
5. Verweerder heeft zich bij verweerschrift op het standpunt gesteld dat eiseres niet voor verblijf in aanmerking komt op grond van het Associatiebesluit 1/80. Verweerder stelt dat het niet mogelijk was te toetsen of eiseres voldeed aan de daartoe gestelde voorwaarden, nu eiseres niet de daarvoor benodigde en door verweerder gevraagde gegevens heeft overgelegd. Gelet hierop faalt volgens verweerder het beroep op het gelijkheidsbeginsel en is geen sprake van schending van de hoorplicht.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het thans bestreden besluit niet heeft getoetst of eiseres rechten kan ontlenen aan artikel 7 van het Associatiebesluit 1/80. Voorts staat vast dat eiseres zich eerst bij beroepschrift op het standpunt heeft gesteld dat zij aan dit artikel rechten kan ontlenen. De rechtbank ziet zich dan ook gesteld voor de vraag of verweerder ambtshalve had moeten toetsen of eiseres aan artikel 7 van het Associatiebesluit 1/80 recht op verblijf kan ontlenen.
7. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (onder meer het arrest van 16 maart 2000 in de zaak Ergat, nr. C-329/97) met betrekking tot de niet-inachtneming van de formaliteiten ter vaststelling van het verblijfsrecht van een door het gemeenschapsrecht beschermde persoon, de lidstaten op de niet-naleving van dergelijke verplichtingen weliswaar sancties mogen stellen die vergelijkbaar zijn met die bij lichte overtredingen door eigen onderdanen, maar mogen zij daarop geen onevenredige sanctie stellen, die tot een belemmering van dit verblijfsrecht zou leiden. Tot de genoemde formaliteiten kan naar het oordeel van de rechtbank worden gerekend de door een lidstaat aan een Turkse vreemdeling, die zich op het Associatiebesluit 1/80 beroept, opgelegde verplichting om concreet aangeduide gegevens te verschaffen die noodzakelijk zijn om de gestelde aanspraak op verblijfsrecht op grond van het Associatiebesluit 1/80 te verifiëren.
8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval terecht heeft geconcludeerd dat - ook indien het gaat om verblijfsaanspraken op grond van het Associatiebesluit 1/80 - op eiseres de verplichting rustte om de noodzakelijke gegevens te verschaffen teneinde te kunnen nagaan of aan alle gestelde voorwaarden voor een verblijfsrecht was voldaan en dat eiseres die verplichting niet is nagekomen. Vaststaat dat eiseres ter onderbouwing van haar aanvraag gedurende de gehele procedure geen stukken heeft ingebracht, ook niet nadat zij daartoe door verweerder alsnog in de gelegenheid was gesteld bij brieven van 9 februari 2006 en 23 maart 2006. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat hetgeen omtrent haar persoon bekend was bij verweerder voldoende had moeten zijn om te kunnen toetsen of voldaan is aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht op grond van artikel 7 van het Associatiebesluit 1/80. Genoemd verblijfsrecht hangt samen met het recht om arbeid in de lidstaat van ontvangst te verrichten. Uit hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, blijkt niets van arbeid die ofwel eiseres zelf ofwel haar echtgenoot verricht of heeft verricht. Blijft over het gegeven dat eiseres de Turkse nationaliteit bezit, dat zij gehuwd is met een in Nederland verblijvende Turkse onderdaan en dat zij eerder verblijf in Nederland heeft gehad. Dit gegeven op zich is onvoldoende om een aanspraak op verblijfsrecht op grond van het Associatiebesluit 1/80 te kunnen beoordelen. Verweerder was tot een dergelijke beoordeling dan ook niet gehouden. Het beroep van eiseres op dit artikel faalt derhalve.
9. Zoals hiervoor is overwogen mogen op niet naleving van de gestelde formaliteiten door de lidstaten geen sancties worden gesteld die een belemmering van het verblijfsrecht vormen. Daarbij gaat het om verblijfsrecht dat voortvloeit uit het Associatiebesluit 1/80, nadat is vastgesteld dat aan de daartoe gestelde voorwaarden is voldaan. Dat is in casu niet het geval. Afgezien daarvan heeft het niet nakomen van de verplichting tot het verschaffen van gegevens er in het onderhavige geval toe geleid dat de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning is afgewezen. Die afwijzing kan niet onevenredig worden geacht. Eiseres behoudt immers de mogelijkheid opnieuw een aanvraag in te dienen onder verwijzing naar het Associatiebesluit 1/80. Het gaat dan om de beoordeling van rechtstreeks uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende verblijfsaanspraken, waarbij het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet kan worden tegengeworpen.
10. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bezwaarschrift terecht als kennelijk ongegrond is aangemerkt. Er bestond derhalve geen plicht om eiseres op haar bezwaar te horen.
11. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
12. Het beroep is derhalve ongegrond.
13. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.
14. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.B.M. Hent als rechter in tegenwoordigheid van
mr. B.J. Groothedde als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2007.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschriften verzonden: 0 7 JUNI 2007