ECLI:NL:RBSGR:2007:BA8790

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/36683 & 05/36684
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrisch-Orthodoxe gelovigen uit Turkije met betrekking tot discriminatie en vervolging

In deze zaak hebben eisers, aanhangers van het Syrisch-Orthodoxe geloof, asiel aangevraagd in Nederland. Zij hebben jarenlang te maken gehad met discriminatie en geweld in Turkije vanwege hun geloof. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers systematisch zijn lastiggevallen, waaronder mishandeling, bedreigingen en zelfs marteling. De eisers hebben in 2000 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die in 2001 werden afgewezen. Na meerdere rechtszaken en afwijzingen, heeft de rechtbank in deze uitspraak geoordeeld dat de beoordeling van de verweerder niet op een deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de verweerder de incidenten niet in onderlinge samenhang heeft beoordeeld, wat essentieel is om te bepalen of er sprake is van vervolging. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd, met de opdracht aan de verweerder om nieuwe besluiten te nemen op basis van deze uitspraak. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 05/36683 & 05/36684
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 april 2007
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1968,
eiser,
en
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1966,
eiseres,
mede ten behoeve van hun vier kinderen [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1988, [betrokkene 2], geboren [geboortedatum] 1992, [betrokkene 3], geboren [geboortedatum] 1991 en [betrokkene 4], geboren [geboortedatum] 1996,
allen van Turkse nationaliteit,
gemachtigde: mr. M. Woudwijk, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. L.R. Reesink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eisers hebben op 10 september 2000 aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 26 juli 2001 afgewezen. Eisers hebben tegen de besluiten op 31 juli 2001 beroep ingesteld. Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Alkmaar heeft bij uitspraak van 18 november 2004 (AWB 01/35725 & 01/47661) het beroep gegrond verklaard.
1.2 Op 19 juli 2005 zijn de aanvragen wederom afgewezen. Tegen deze besluiten hebben eisers op 12 augustus 2005 beroep ingesteld.
1.3 Verweerder heeft op 22 november 2006 een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 28 november 2006. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden. 2.3 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.4 Eisers hebben ter onderbouwing van hun aanvragen het volgende aangevoerd. Zij zijn aanhangers van het Syrisch-Orthodoxe geloof. Vanwege deze religie zijn eisers jarenlang lastig gevallen in Turkije. Eisers hebben verteld over de volgende incidenten.
1) Na de kerkelijke huwelijksceremonie in 1987 werd door omstanders tegen eisers geschreeuwd dat ze heidenen waren, hier niet hoorden en dat de kerk dicht moest.
Thuis ontvingen ze telefoontjes in de trant van “ik kom naar jou toe. Christenen zijn toch smerige mensen”. Eiseres is naar de politie gegaan die adviseerden de man te verzoeken inderdaad langs te komen en de politie te waarschuwen als hij er echt was. Dit is gebeurd en de politie heeft toegezegd de zaak te onderzoeken.
De volgende dag belde de persoon weer. Uiteindelijk zijn eisers verhuisd.
2) Eiser is tijdens de militaire dienst (periode 1988 - 1991) mishandeld, onder meer gestoken in zijn been in het badhuis. Hij heeft dit gemeld bij de dienstdoende officier. Hij is door een sergeant naar het militaire ziekenhuis gebracht waar hij gedwongen besneden is.
3) Eiser is naar eigen zeggen ongeveer tien keer mishandeld, onder meer in 1988, 1989, 1992.
4) In 1997 is op de markt het kruisbeeld aan de ketting van eiseres van haar nek afgerukt en op de grond gegooid. Er werden beledigingen geuit ten aanzien van de religie van eisers. Toen eiseres de ketting wilde pakken, heeft een man haar hand verdraaid. Eiser is op de grond gegooid en zijn broek is naar beneden getrokken. Er was een man met een mes die zei dat eiser besneden zou worden. Eiser werd mishandeld. De politie is erbij gekomen en ze zijn naar het bureau gegaan. Dader en politieman bleken elkaar te kennen en de dader beweerde dat hij slachtoffer was. De politieambtenaar beweerde dat eiseres de man had uitgedaagd met het kruis. De politieambtenaar zei: "Schaam je je niet dat je in een islamitisch land een kruis draagt en ons geloof belachelijk maakt". Eiser wilde een en ander uitleggen maar moest zijn mond houden, kreeg een harde klap en werd weggestuurd.
5) De kinderen gingen met tegenzin naar school omdat ze gepest werden vanwege het geloof. Eiseres is met de directeur van de school gaan praten. Hij beloofde er wat aan te doen, maar bij het volgende incident heeft hij tegen de zoon van eisers gezegd dat hij moest doen of er niets gezegd werd en dat hij dit thuis niet mocht vertellen.
6) Op 18 november 1999 is eiser aangehouden, gevraagd om identiteitspapieren en meegenomen naar het politiebureau. Aldaar is hij met een wapen op het hoofd geslagen en is gezegd “vertel maar, ongelovige van God, bij welke groepering hoor je?” Vervolgens is hij twee dagen vastgehouden en gemarteld. Eiser heeft gepoogd een medisch rapport te krijgen dat nodig is om iemand aan te kunnen klagen. Dat werd geweigerd waarop eiser naar een ziekenhuis is gegaan waar hij is behandeld en een rapport heeft gekregen. Daarbij is hem medegedeeld dat dat rapport niet zou worden beschouwd als een echt rapport. De advocaten die eiser heeft benaderd met het rapport hebben verteld dat het nergens toe zou leiden.
7) De vader van eiser had een restaurant in Istanbul waar eiser en zijn broers werkten. Er kwam op 21 april 2000 een onbekende man (later bleek hij [betrokkene 5] te heten) naar het restaurant die spullen vernielde en beledigende en bedreigende opmerkingen maakte, zoals "Godsdienstlozen, ik zal er voor zorgen dat jullie niet verder kunnen leven". Eiser en zijn broer hebben de man naar buiten geleid, maar hij kwam een uur later terug met een mes. De man is overmeesterd en de politie is ingeschakeld. Op het bureau is aangifte gedaan. De politie vertelde dat de dader de volgende dag voor de officier zou moeten verschijnen. De volgende dag werd eiser gebeld door deze [betrokkene 5] die hem met de dood bedreigde. Eiser is verhaal gaan halen bij de politie. [betrokkene 5] bleek te zijn vrijgelaten. Eiser heeft verteld van de telefonische doodsbedreiging. De politie zei dat hij wel voor de rechter zou komen. Dat is niet gebeurd. De broer van eiser heeft een proces aangespannen tegen de politie, omdat iemand die wordt beschuldigd van poging tot doodslag, tenminste voor de rechter moet zijn geweest om vrijgelaten te kunnen worden en dat is bij [betrokkene 5] niet gebeurd.
8) Op 25 april 2000 heeft [betrokkene 5] de broer van eiser in het restaurant neergeschoten met een pistool. Toen eiser naar beneden ging werd ook op hem gericht maar er was geen munitie meer. Tegen eiser is gezegd: “Denk erom, ik zal geen familielid van jullie met rust laten”. Het restaurant is daarna gesloten. Op het moment van vertrek van eisers op 18 augustus 2000 was [betrokkene 5] nog niet gearresteerd. Er is geen bescherming gezocht bij de hogere autoriteiten. Een dergelijk verzoek moet normaal gesproken gericht worden tot de Officier van Justitie maar eisers zijn ervan uitgegaan dat zij voor bescherming niet in aanmerking komen.
9) Vervolgens werden eisers telefonisch bedreigd met teksten als “ik zal jullie niet met rust laten”. De politie heeft niets aan de situatie gedaan. Er is geen instantie voor minderheden als eisers beschikbaar waar ze een klacht kunnen indienen tegen de politie.
2.5 Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten, waarin de voornemens zijn ingelast, - samengevat - op de volgende standpunten gesteld. Eisers komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op één van de gronden van artikel 29, eerste lid, Vw. Ten aanzien van de verschillende incidenten heeft verweerder het volgende overwogen.
Ad 1) Eiseres heeft van de beledigingen in 1987 melding gemaakt bij de politie, zij hebben een en ander onderzocht en niet is gebleken dat zij niet beschermd kon worden.
Ad 2) Eiser heeft zich met betrekking tot het incident in het badhuis beperkt tot het melden bij een dienstdoende officier. Niet is gebleken dat hij ontevreden was over de afhandeling daarvan. Hardhandig optreden komt in het Turkse leger volgens het ambtsbericht algemeen voor, ongeacht geloofsovertuiging of afkomst van de dienstplichtige. Dit incident in de periode 1988 tot 1991 is geen aanleiding geweest tot vertrek. Niet is aannemelijk gemaakt dat eiser tijdens het vervullen van zijn militaire dienst gegronde redenen heeft gehad te vrezen voor vervolging op grond van zijn geloofsovertuiging.
Ad 4) Van het incident op de markt in 1997 is aangifte gedaan doch eisers hadden het gevoel dat de verdachte bevriend was met de politieagenten in kwestie. Zij hebben zich niet beklaagd over dit gedrag bij de superieuren van deze agenten, dit is hen toe te rekenen.
Ad 5) Wat betreft de pesterijen van de kinderen wordt overwogen dat eiseres wel het schoolhoofd hierop heeft aangesproken maar geen melding heeft gedaan bij de politie. Bovendien heeft ze de kinderen niet op een andere school in Istanbul ondergebracht.
Ad 6) In de mishandelingen door de politie in november 1999 is door eiser geen aanleiding gezien om het land spoedig te verlaten. Bovendien heeft eiser nagelaten zich bij de superieuren van de agenten te beklagen wat hem aan te rekenen is. Dat de advocaten hem hebben afgeraden de zaak aanhangig te maken, doet daar niet aan af.
Ad 7) De gebeurtenissen met [betrokkene 5] hebben, ook al zou worden aangenomen dat het scheldwoord ‘Armeniërs’ een religieuze lading heeft in Turkije, niet plaatsgevonden op instigatie van de Turkse autoriteiten. Bovendien heeft de politie aan het gedrag van [betrokkene 5] aandacht besteed. Er zijn verklaringen van omstanders opgenomen. [betrokkene 5] heeft voor de Officier van Justitie moeten verschijnen in verband met het incident met het mes. Naar aanleiding van het schietincident is onderzoek ingesteld. Ook het feit dat de arts van het openbaar ministerie nog twee maanden na het schietincident een medische verklaring heeft opgesteld, betekent dat de zaak in onderzoek was bij de autoriteiten. Eisers hebben geen aangifte gedaan van de telefonische bedreigingen dus kan het de autoriteiten niet worden aangerekend dat zij niets zouden hebben gedaan. Ook in het incident [betrokkene 5] heeft eiser geen aanleiding gezien om uit het land te vertrekken, terwijl opmerkelijk is dat de broer van eiser wel in Turkije bleef wonen.
Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat uit het ambtsbericht d.d. 4 mei 2001 blijkt dat het weliswaar voor kan komen dat men wegens verschil in religieuze achtergrond wordt geconfronteerd met discriminatoir optreden van de plaatselijke bevolking of overheidsfunctionarissen, maar men kan zich in dergelijke gevallen in het algemeen wenden tot de autoriteiten. Niet kan worden gesteld dat de Turkse autoriteiten niet meer in staat zijn om Syrisch-Orthodoxe christenen bescherming te bieden. Niet is gebleken dat eisers vanwege hun afkomst dusdanige problemen hebben ondervonden in Turkije dat hun leven daardoor onhoudbaar is geworden. Van speciale negatieve belangstelling voor eiseres is niet gebleken.
Voor wat betreft de stelling dat eiser bij terugkeer naar Turkije een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt overwogen dat de politie eiser sinds de mishandeling in november 1999 met rust heeft gelaten. Eiser is uit eigen beweging naar de politie gegaan om aangifte te doen van de incidenten aangaande [betrokkene 5], welke handelswijze niet duidt op angst van betrokkene. Hij is tijdens het doen van aangifte niet gearresteerd, gedetineerd of mishandeld en ook tijdens de latere contacten in verband met de zaak [betrokkene 5] is hij niet incorrect bejegend. Gelet hierop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
Voor wat betreft het traumatabeleid wordt overwogen dat eiser eerst negen maanden na zijn arrestatie en detentie op 18 november 1999 zijn land heeft verlaten. Ingevolge het beleid, C1/4.4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29 eerste lid aanhef en onder c Vw. Evenmin komt hij hiervoor in aanmerking wegens individuele klemmende redenen van humanitaire aard nu dit niet nader onderbouwd is. Wat betreft eiseres wordt overwogen dat de mishandeling in 1997 niet op aanmoediging van de overheid is gebeurd en dat niet is gebleken dat de overheid geen bescherming wilde of kon bieden tegen de verdachte. Bovendien is zij eerst drie jaar na dit incident uit het land vertrokken, zodat niet is voldaan aan de vereisten van C1/4.4.2.1 Vc.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 De rechtbank stelt allereerst vast dat door verweerder niet wordt getwijfeld aan de door eisers gestelde feiten en gebeurtenissen.
2.7 In C1/4.2.5.1 Vc staat het volgende vermeld. Discriminatie door de autoriteiten en/of medeburgers kan onder omstandigheden als daad van vervolging worden aangemerkt. Hiervan is sprake indien de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Een asielzoeker wordt als verdragsvluchteling aangemerkt, indien hij aannemelijk maakt dat discriminatie voor hem persoonlijk heeft geleid tot ernstige beperkingen in zijn bestaan en aannemelijk is dat de autoriteiten hem niet hebben kunnen of willen beschermen tegen deze vorm van discriminatie.
2.8 In beroep heeft eiser onder meer aangevoerd dat verweerder alleen de gebeurtenissen elk op zich heeft beoordeeld. Het leven van eisers is wel degelijk onhoudbaar geworden. Werken was onmogelijk gemaakt, de kinderen hadden problemen op school, ze werden mishandeld, bedreigd, uitgescholden en er werd een aanslag gepleegd op de broer van eiser. Eisers menen onderworpen te zijn aan systematische discriminatie vanwege het geloof op tal van aspecten.
2.9 Naar het oordeel van de rechtbank treft deze beroepsgrond doel. Uit bovenstaande onder overweging 2.5 gegeven samenvatting van het standpunt van verweerder blijkt dat met betrekking tot ieder incident afzonderlijk is beoordeeld of bescherming is gevraagd aan de autoriteiten en per incident is geconcludeerd dat geen sprake was van vervolging (incident tijdens militaire dienst) of dat het incident geen reden was voor vertrek uit Turkije (incident op de markt in 1997, incident met [betrokkene 5]). Slechts indien de incidenten en de onvruchtbare pogingen van eisers om bescherming te verkrijgen in onderlinge samenhang worden bezien kan op adequate wijze worden geconcludeerd of sprake is van situatie waarin de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren.
De enkele overweging van verweerder dat de gebeurtenissen noch op zichzelf bezien, noch bezien in het licht van hun onderlinge samenhang kunnen leiden tot verlening van een asielvergunning leidt niet tot een ander oordeel, nu verweerder een beoordeling in onderlinge samenhang op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt.
2.10 Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat verweerder niet op een deugdelijke wijze heeft gemotiveerd dat in dit geval geen sprake was van discriminatie die als daad van vervolging kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de beroepen reeds hierom gegrond verklaren en de bestreden besluiten zullen worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
2.11 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met de beroepen (gelet op de samenhang tussen de twee zaken 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten van 19 juli 2005;
3.3 draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen van eisers van 10 september 2000 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met de beroepen ad € 644,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan eisers te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en op 24 april 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S. Kuijs, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.