ECLI:NL:RBSGR:2007:BA8816

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/41749
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel op basis van onjuiste gegevens en taalanalyse

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 27 maart 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie. Eiser, een Sudanese nationaliteit, had op 2 november 2004 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 1 augustus 2006 afgewezen. De staatssecretaris concludeerde dat de aanvraag was gebaseerd op onjuiste gegevens en dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig was. Dit oordeel was gebaseerd op een taalanalyse die aantoonde dat eiser niet afkomstig was uit het Nuba-gebergte, zoals hij beweerde, maar eenduidig te herleiden was tot Darfur.

De rechtbank overwoog dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat hij uit het Nuba-gebied afkomstig was, en dat de taal die hij sprak een aanwijzing daarvoor moest zijn. Eiser had geen Nuba gesproken, wat volgens de rechtbank een gemiste kans was om zijn herkomst te bewijzen. De taalanalyse, die ook andere herkomst aanwijzingen onderzocht, bevestigde dat eiser niet kon worden herleid tot het Nuba-gebied. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig had gehandeld door de aanvraag af te wijzen op basis van de taalanalyse en dat er geen reden was om te twijfelen aan de redelijkheid van deze beslissing.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat partijen in hoger beroep konden gaan bij de Raad van State. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, waarbij de voorzitter en twee leden de beslissing namen, en de griffier zorgde voor de verslaglegging.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06/41749
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 maart 2007
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1972, van Sudanese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. A. Hol, advocaat te Haarlem,
tegen
de staatssecretaris van Justitie, voorheen de minister van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: drs. H. Heinink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 2 november 2004 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 1 augustus 2006 afgewezen en de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingetrokken. Eiser heeft tegen het besluit op 28 augustus 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 13 februari 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan op grond van artikel 34 Vw worden afgewezen op de gronden voor intrekking genoemd in artikel 32 eerste lid aanhef en onder a Vw. Dit betekent dat de aanvraag afgewezen kan worden als daaraan onjuiste gegevens ten grondslag liggen die indien deze bekend waren geweest, aan de verlening van een vergunning in de weg zouden hebben gestaan. Om dezelfde reden kan de vergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. De bewijslast ten aanzien van het asielrelaas ligt daarom bij eiser.
2.4 Eiser heeft van 24 september 2001 tot 23 september 2004 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd gehad op grond van het categoriaal beschermingsbeleid voor Sudan dat onder meer voor vreemdelingen afkomstig uit het Nuba-gebied bij besluit van 23 augustus 2005 is afgeschaft.
2.5 Eiser heeft ter onderbouwing van de onderhavige aanvraag en zijn eerdere aanvraag aangevoerd dat hij behoort tot de Werni stam van de Nuba bevolkingsgroep in Noord Sudan. Verweerder heeft in het bestreden besluit de aanvraag afgewezen omdat die gebaseerd is op onjuiste gegevens. Verweerder baseert zich hiervoor op de conclusie uit het rapport van de taalanalyse van 11 november 2005 waaruit blijkt dat eiser niet afkomstig is uit het Nuba-gebergte maar eenduidig te herleiden is tot Darfur. Dit is in strijd met de verklaringen van eiser dat hij afkomstig is uit het Nuba-gebergte en dat hij behoort tot de Nuba-bevolkingsgroep. Om die reden heeft verweerder tevens geconcludeerd dat eisers asielrelaas, dat op bovenvermelde verklaringen gebaseerd is, niet geloofwaardig is en heeft verweerder de verleende vergunning ingetrokken.
2.6 In beroep voert eiser hiertegen aan dat hij geen Nuba taal maar Arabisch spreekt omdat zijn ouders met elkaar Arabisch spraken nu ze elkaars stamtaal niet spraken. Ook was eiser als koeherder werkzaam voor Arabieren. Tenslotte spreekt driekwart van zijn dorp Arabisch vanwege de Arabiseringspolitiek in Sudan. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte geen herkomstonderzoek verricht, noch het door hem verzochte aanvullend gehoor gehouden teneinde eiser in staat te stellen zijn herkomst aan te tonen. Eiser wijst in dit verband op de aan verweerder ter beschikking staande gedetailleerde informatie omtrent de herkomstgebieden van vreemdelingen. Het besluit is volgens eiser daarom onzorgvuldig tot stand gekomen.
2.7 De verklaring van eiser waarom hij geen Nuba spreekt gaat eraan voorbij dat het aan hem is om aannemelijk te maken dat hij uit het Nuba-gebied afkomstig is en dat de taal die hij spreekt daarvoor een aanwijzing vormt. Als hij wel Nuba had gesproken was dit een begin van bewijs geweest omtrent zijn herkomst, bij gebreke daarvan zal hij op andere wijze moeten aantonen dat hij zoals hij stelt uit het Nuba-gebied afkomstig is.
2.8 Uit het rapport van de taalanalyse van 11 november 2005 blijkt dat naast de taal ook andere herkomst aanwijzingen zijn onderzocht, bijvoorbeeld door middel van vragen omtrent het herkomstgebied en de tradities en gewoonten van eisers stam. Het commentaar van de taalanalist daarover onder 3.2 van het rapport luidt als volgt:
• De vreemdeling is niet in staat om gedetailleerde en correcte informatie te verstrekken omtrent zijn beweerde herkomstgebied en zijn beweerde etnische achtergrond. Zijn kennis is hoofdzakelijk beperkt tot plaatsnamen.
• De vreemdeling kent blijkbaar niet de autonym van de bevolkingsgroep waartoe hij zegt te behoren.
• De informatie die de vreemdeling verstrekt over de cultuur van de Werne c.q de Nuba in het algemeen is zeer beperkt en stereotiep van aard. Opvallend is de spelling-uitspraak kirnik.
• Opvallend is dat de vreemdeling stelselmatig spreekt over zijn stam in de derde persoon meervoud (“ze..”).
• Opvallend is ten slotte ook dat de vreemdeling geen enkele kennis heeft van een Nuba-taal, terwijl hij naar eigen zeggen zijn gehele leven in Soedan heeft doorgebracht binnen het Nuba-gebied.
De taalanalist komt tenslotte tot de navolgende conclusie :
Op grond van zijn Arabische spraak is de vreemdeling eenduidig te herleiden tot Darfur, Soedan. Op grond van zijn Arabische spraak en op grond van zijn talen- en landenkennis is de vreemdeling eenduidig niet te herleiden tot het Nuba-gebied. De vreemdeling maakt daarbij niet aannemelijk dat hij behoort tot een Nuba-bevolkingsgroep.
2.9 Verweerder mag in beginsel van de uitkomst van een taalanalyse als de onderhavige uitgaan. Alhoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft eiser om hem moverende redenen afgezien van het houden van een contra-expertise. Daarmee heeft hij de kans om aan zijn bewijslast te voldoen, voorbij laten gaan. Verweerder heeft onder deze omstandigheden niet onzorgvuldig gehandeld door na de taalanalyse niet ook nog een aanvullend gehoor te houden met het oog op vaststelling van de herkomst van eiser.
2.10 Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid kon besluiten tot afwijzing van de aanvraag op grond van de conclusies van de taalanalyse. Dat geldt ook voor de intrekking van de onder het destijds geldende categoriaal beschermingsbeleid aan eiser verleende vergunning voor vreemdelingen afkomstig uit het Nuba-gebied.
2.11 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.12 De rechtbank ziet geen aanleiding om een van partijen te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.M. Swinkels, voorzitter, en mrs. J.M. Janse van Mantgem en J.I. de Vreese-Rood, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2007, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. van Dullemen als griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.