ECLI:NL:RBSGR:2007:BA9052

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/753440-06 ; 09/037516-04 (tul)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Quadekker
  • A. van de Poll
  • J. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag en diefstal met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 9 juli 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van gekwalificeerde doodslag en diefstal. De verdachte heeft op 23 mei 2006 het slachtoffer, een bekende van hem, met een mes en een zwaar voorwerp om het leven gebracht. Na de moord heeft hij de pinpas en sieraden van het slachtoffer ontvreemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder ook al een portemonnee van het slachtoffer had gestolen en dat hij op de dag na de moord meerdere pogingen heeft gedaan om geld op te nemen met de gestolen pinpas. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan psychologisch onderzoek, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar overwegingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, maar dat dit niet leidde tot een vermindering van zijn strafbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, met terbeschikkingstelling en dwangverpleging, omdat de veiligheid van anderen dit eiste. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormt, gezien zijn gewelddadige verleden en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
vonnis
parketnummers 09/753440-06; 09/037516-04 (tul)
's-Gravenhage, 9 juli 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht,
Huis van Bewaring locatie Nieuwegein,
te Nieuwegein.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 augustus 2006, 13 november 2006, 1 februari 2007, 20 april 2007 en 25 juni 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr W.S.A.H. Croes, advocaat te Bodegraven, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Degeling heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede tot terbeschikkingstelling van verdachte met dwangverpleging.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2, 4, 10, 11, 12, 13, 14 en 15, zullen worden teruggegeven aan de verdachte, dat het onder 3 genoemde voorwerp zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, en dat de onder 5, 6, 7 en 8 genoemde voorwerpen (de rechtbank verstaat:) zullen worden teruggegeven aan de rechthebbenden.
Voorts heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, waartoe verdachte bij vonnis van deze rechtbank d.d. 1 november 2004 is veroordeeld, te weten 5 maanden gevangenisstraf.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Overwegingen met betrekking tot vrijspraak en bewezenverklaring.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is uit de ten aanzien van de onder 1 primair voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] van het leven heeft beroofd als gevolg van een op levensberoving ziend kalm beraad en rustig overleg. Weliswaar verklaren de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] dat verdachte op dinsdagavond 23 mei 2006 zijn woning verliet met een opgerolde plastic tas met een circa 20-25 cm lang en 4 cm dik hard voorwerp erin - hetgeen zeer wel een moordwapen (er zijn immers twee (moord)wapens gebruikt) zou kunnen zijn - maar hoezeer het meenemen van een wapen ook past in het beramen van een levensdelict, ze is daar niet exclusief voor en past ook in een voornemen tot een ander misdrijf waarvan dwang een bestanddeel vormt. Voorts is onvoldoende komen vast te staan wat zich in de woning van het slachtoffer voorafgaand aan haar overlijden precies heeft afgespeeld. Nu voorts uit de overige bewijsmiddelen niet blijkt van kalm beraad en rustig overleg bij verdachte, dient hij te worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde moord.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer op enig moment die avond of nacht van het leven heeft beroofd teneinde haar sieraden en bankpas te kunnen wegnemen, zodat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van gekwalificeerde doodslag.
De rechtbank neemt daarbij onderstaande overwegingen in aanmerking.
Bewijsoverwegingen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van de feiten 1 en 2
1. Het tijdstip van overlijden
1.1. Op 26 mei 2006 om 18.30 uur wordt het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen in haar woning op de bank.(1) Zij is op gewelddadige wijze om het leven gekomen. Het lichaam vertoonde vele slag- en steekwonden. Het sectierapport noemt steekwonden in hals en nek als doodsoorzaak.(2)
1.2. De officier van justitie heeft het tijdstip van overlijden van het slachtoffer geplaatst op 23 mei 2006 tussen het tijdstip waarop het slachtoffer het telefoongesprek met mevrouw [A] afrondde, 21.55 uur (3), en het tijdstip van de waarneming door de buurvrouw mevrouw [B], die verklaarde tussen 00.00 uur en 00.30 uur (inmiddels op 24 mei 2006) gezien te hebben dat het slachtoffer op de bank zat tegenover de televisie en dat zij een rood kledingstuk droeg.(4) Bij de uitgevoerde schouw stond de televisie aan en zij verklaarde dat dit de juiste lichtkleur opleverde. Zij verklaarde voorts dat zij dacht dat [slachtoffer] normaal bewoog.(5)
1.3. Uit de door de getuige aangegeven kleur van de bovenkleding van het slachtoffer alleen kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden afgeleid dat het slachtoffer toen reeds was overleden; daarmee is immers in tegenspraak de door de getuige aangegeven houding van het slachtoffer en de indruk die zij had (ze wist het niet zeker) dat het slachtoffer normaal bewoog.
De rechtbank sluit daarom niet uit dat het slachtoffer ten tijde van de waarneming door mevrouw [B] nog niet was overleden.
1.4. Anderzijds blijkt uit de printuitdraai van de telefoon van het slachtoffer dat [C] de avond van 23 mei 2006 om 22.09 uur heeft getracht haar telefonisch te bereiken. Het slachtoffer heeft de telefoon echter niet opgenomen.(6) De rechtbank sluit niet uit dat de telefoonstekker op dat moment reeds (met kracht) uit het contact was getrokken, waardoor geen telefonische verbinding meer tot stand kon komen.(7) De rechtbank sluit niet uit dat het uit de aansluiting trekken van deze stekker verband houdt met het misdrijf, gezien de positie waarin het slachtoffer is aangetroffen, te weten met haar hand op de telefoon, waarbij de telefoonhoorn van het toestel was.(8)
1.5. Uit de afwezigheid van handelingen die door [slachtoffer] in de ochtend van 24 mei 2006 verricht hadden moeten worden, zoals het innemen van haar medicijnen en het bezoek aan de prikpoli om acht uur 's ochtends (9), leidt de rechtbank wel af, dat zij woensdagochtend niet meer in leven was, zodat het tijdstip van overlijden geplaatst kan worden tussen 23 mei 2006 om 21.55 uur en 24 mei 2006 om 08.00 uur.
Voor de overwegingen met betrekking tot het vermeende alibi van verdachte heeft dit geen gevolgen.
2. Overige overwegingen met betrekking tot het bewijs
2.1. Op 23 mei 2006 rond 21.55 uur zegt het slachtoffer aan het einde van het telefoongesprek met mevrouw [A] tegen haar dat er gebeld wordt en dat degene waarvan zij denkt dat hij haar portemonnee heeft gestolen voor de deur staat.(10)
[Slachtoffer] maakt er geen geheim van dat zij dacht dat verdachte haar portemonnee had gestolen.(11)
2.2. Een vriendin van [getuige 1] - [getuige 2] - heeft verklaard dat verdachte op 23 mei 2006 omstreeks 22.30 uur vertelde dat hij nog een klusje moest doen - hetgeen haar verbaasde - en met een plastic zak met enige voorwerpen daarin de woning verliet. Volgens haar bleef zij met [getuige 1] in de woning achter, waarna zij beiden in haar auto een kwartier later naar haar woning gingen om daar de nacht door te brengen. [Getuige 1] - zo verklaart zij - is de volgende dag om 13.00 uur lopend naar huis gegaan.(12)
[Getuige 1] heeft deze gang van zaken bevestigd.(13)
In zijn geschreven verklaring van 18 augustus 2006 zegt verdachte dat hij [getuige 1] 's ochtends om 10.00 - 10.30 uur de trap zag afkomen.
Deze verklaring strookt derhalve niet met bovengenoemde verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]; de rechtbank acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig.
2.3. Op 24 mei 2006 heeft verdachte drie verschillende pinpogingen gedaan met het pasje van het slachtoffer. Dat deze pogingen mislukten kwam doordat verdachte een onjuiste pincode intoetste. Verdachte kende de juiste pincode niet; deze was kennelijk gewijzigd na de diefstal van de pinpas van [slachtoffer] op 25 april 2006.(14)
In zijn geschreven verklaring van 18 augustus 2006 geeft verdachte aan dat hij van [getuige 1] diens pinpas met pincode kreeg.(15)
Verdachte heeft ook ter zitting verklaard, dat hij ervan uitging dat het pasje van [getuige 1] was omdat hij dat op 24 mei 2006 van hem had gekregen met het verzoek om te pinnen/een saldocheck uit te voeren.(16)
De getuige [getuige 1] heeft echter verklaard dat hij slechts in de periode dat hij 'plat lag' (tot medio mei 2006) zijn pasje aan verdachte heeft gegeven.(17) Bovendien acht de rechtbank de lezing van verdachte, dat hij niet wist dat het om het pasje van [slachtoffer] ging, onaannemelijk, omdat - indien de lezing van verdachte zou worden gevolgd - het niet logisch is dat verdachte na de eerste foutmelding niet heeft gekeken of hij wel het juiste pasje had en dat ook twee opvolgende keren, later die dag, niet heeft gedaan.
2.4. Op het bierflesje dat in de krat in de schuur van het slachtoffer stond bevonden zich twee bloedsporen; het veegspoor op het etiket was met zeer grote waarschijnlijkheid afkomstig van [slachtoffer] en het bloedspoor op de hals van het flesje kan blijkens de NFI-rapportage afkomstig zijn van verdachte.(18)
De rechtbank acht het, gelet op de aanwezigheid van het bloedspoor van het slachtoffer in combinatie met het andere bloedspoor, zeer aannemelijk dat het andere bloedspoor op het flesje is terechtgekomen nadat het bloed van het slachtoffer op het etiket is geraakt, dat wil zeggen nadat [slachtoffer] was gedood. Van een eerdere verwonding van het slachtoffer is niet gebleken.
Ter terechtzitting is aan de als getuige-deskundige gehoorde dr. R.J. Bink van het NFI nadere uitleg gevraagd omtrent het spoor op de hals van het flesje. In de rapportage was vermeld dat dit van verdachte kon zijn, maar dat vanwege het geringe aantal DNA-kenmerken een statistische berekening niet kon worden gegeven.
Desgevraagd deelde hij mede dat er in de meting 3 loci van verdachte waren aangetroffen en dat dat leidt tot een statistische kans dat het DNA-spoor van een ander dan van verdachte is, 1 op 1000 is.(19)
De rechtbank is van oordeel dat aan dit spoor, bezien in samenhang met het gegeven dat verdachte erkent eenmaal een flesje bier bij het slachtoffer te hebben gedronken, terwijl hij in zijn verklaringen daarvoor steeds wisselende tijdstippen opgeeft, voldoende bewijskracht kan worden toegekend om te kunnen oordelen dat het verdachte is geweest die dit flesje na de dood van [slachtoffer] in het kratje heeft teruggezet.
2.5. Op de plaats delict zijn twee schoensporen aangetroffen, die zijn herleid tot het merk [merkl], type [type].
Door de verdediging is aangevoerd dat de getuige [getuige 1] heeft verklaard, dat verdachte op de bewuste avond met zijn werkschoenen, die een van het aangetroffen spoor afwijkende zoolafdruk achterlaten, de woning verliet. De rechtbank wijst erop, dat de getuige hierover wisselend heeft verklaard en in meerdere verhoren heeft aangegeven niet zeker te weten welk schoeisel verdachte aan had; in zijn verklaring van 31 mei 2006 zegt hij dat hij niet weet welke schoenen [verdachte] aan had toen hij uit de woning vertrok.(20)
2.6. Op 30 mei 2006 heeft [getuige 1], bij wie verdachte een kamer huurt, sieraden bij het politiebureau te [plaats 1] gebracht. Hij heeft verklaard dat hij deze sieraden heeft gevonden in de toiletpot van zijn woning, waar ook verdachte woont. Verdachte was kort daarvoor naar het toilet geweest. [Getuige 1] legt in zijn verklaring een verband tussen de vondst van de sieraden en de gewelddadige dood van het slachtoffer.(21) De politieambtenaar die [getuige 1] heeft gehoord heeft geconstateerd dat deze zeer emotioneel was.(22)
2.6.1. Deze sieraden zijn getoond aan [C], de vriend van het slachtoffer. [C] heeft een groot deel van de getoonde sieraden herkend als sieraden van het slachtoffer.(23) (24) In het dossier bevindt zich ook een foto van de sieraden van het slachtoffer, welke foto is gemaakt door het slachtoffer, alsmede een taxatierapport betreffende haar sieraden.(25)
2.6.2. Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van de sieraden; uiteindelijk verklaart hij zeker te weten dat de sieraden van [slachtoffer] afkomstig zijn, wat ook aan hem is bevestigd door de recherche.(26) Zijn latere verklaring dat hij van de recherche gehoord had dat de sieraden van [slachtoffer] waren en dat hij dat daarvoor nog niet wist (27), acht de rechtbank, gelet op de formulering van zijn zelfgeschreven verklaring, ongeloofwaardig.
2.6.3. Hoewel de verklaringen van de getuige - en later medeverdachte - [getuige 3] niet in alle opzichten consistent zijn, is hij wel duidelijk over de herkomst van de sieraden. Hij verklaart dat hij bij verdachte in de woning was en dat verdachte hem de sieraden liet zien, waarover [getuige 3] zijn mond moest houden. [Getuige 3] heeft verklaard dat hij de sieraden voor verdachte moest bewaren.(28)
2.6.4. De sieraden zijn door verdachte en [getuige 3] bij [X] B.V. te [plaats 3] (hierna [X B.V.]) te koop aangeboden.(29) (30) Volgens [getuige 3] was verdachte woest toen bleek dat de sieraden niets waard waren.(31)
2.6.5. De sieraden waren aangeboden in een doosje van [firma Y] met een doorzichtige bovenkant, met daarop het logo en de naam van deze firma.(32)
Bij doorzoeking van de woning van verdachte is in een kast in de tuin een soortgelijk doosje gevonden. Daarin bevond zich een registratieformulier, waarop aan de achterzijde was vermeld: [D], [adres]. (33) (34) [D] is een vroegere relatie van het slachtoffer, die met haar aan het [adres] heeft samengewoond.(35)
2.6.6. Bij [X B.V.] zijn twee horloges achtergebleven, waaronder een [merk] horloge, die door de bedrijfsleidster aan de recherche zijn overhandigd.(36) (37)
2.6.7. Verdachte heeft op 30 mei 2006 het garantiebewijs van dit [merk] horloge in het water gegooid.(38) (39) De politie heeft waargenomen dat verdachte op 30 mei 2006 iets in het water gooide; na onderzoek bleek dit het garantiebewijs van een aan het slachtoffer toebehorend [merk] horloge te zijn.(40)
2.7. In zijn schriftelijke verklaring van 18 augustus 2006 komt verdachte met de erkenning dat hij op de avond van 23 mei 2006 om ongeveer 22.00 uur in de woning van het slachtoffer aanwezig is geweest, dat [getuige 1] in zijn gezelschap was en dat hij zelf na tien minuten de woning had verlaten; [getuige 1] zou achtergebleven zijn (41).
Gelet op het alibi van de getuige [getuige 1] komt deze lezing niet aannemelijk voor. Ook gelet op het gegeven dat verdachte eerst na zo lange tijd en na zoveel verhoren met deze voor hem ontlastende versie komt, maakt deze verklaring niet geloofwaardig. Ter terechtzitting heeft verdachte geen afdoende verklaring kunnen geven voor het late tijdstip waarop hij de getuige [getuige 1] beschuldigt en heeft hij deze beschuldiging op geen enkele manier kunnen onderbouwen.
2.8. De verdediging heeft aangevoerd dat de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] onbetrouwbaar zouden zijn en dat zij mogelijk zelf betrokkenheid bij het misdrijf hebben gehad.
Daaromtrent overweegt de rechtbank dat zowel [getuige 1] als [getuige 3] als verdachte zijn aangehouden en dat het onderzoek zich ook op hen heeft gericht. Er bleken echter onvoldoende ernstige bezwaren jegens hen te kunnen worden aangevoerd om de verdenking nog langer te kunnen volhouden.
Bovendien is het [getuige 1] geweest die met de sieraden naar de politie is gegaan; indien hij zelf betrokkenheid bij het misdrijf heeft gehad, is die handelwijze niet verklaarbaar. Voorts zijn geen sporen van hem aangetroffen op de plaats delict.
3. Het ontbreken van een aannemelijke verklaring
Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor met betrekking tot het bewijs redengevende feiten en omstandigheden, welke die redengevendheid zou kunnen ontzenuwen. Het betreft onder meer de volgende punten:
3.1. Voor het op 30 mei 2006 door hem in een sloot gegooide en later opgedoken garantiebewijs van het [merk] horloge, welk horloge aan het slachtoffer toebehoorde en door verdachte op 27 mei 2006 te [plaats 3] samen met een ander te koop is aangeboden, geeft hij geen verklaring.(42)
3.2. Hij volhardt in zijn verklaring dat hij in de avond van 23 mei 2006 na zijn bezoek aan [slachtoffer] in café [café 1] in [plaats 1] en [café 2] in [plaats 2] is geweest en dat hij eveneens in [plaats 2] een saldocheck/pintransactie heeft gedaan.(43)
3.2.1. Dit alibi wordt weerlegd door de verklaring van de barkeeper [E], die zegt ervan overtuigd te zijn dat de hem bekende verdachte die avond niet in café [café 1] was.(44) Ook de eigenaar van café [café 1], [F], herkent verdachte niet als klant.(45) Na 21.33 uur is op 23 mei 2006 geen consumptie meer geregistreerd in café [café 1].(46)
3.2.2. Het interieur van het - in 2005 van eigenaar en naam veranderde - café [café 2] geeft hij onjuist weer.(47) (48)
3.2.3. Een saldocheck/pintransactie door verdachte in [plaats 2] heeft op 23 mei 2006 in de avond niet plaats gevonden.(49)
3.3. [Getuige 1] meldt zich op 30 mei 2006 bij de politie met de mededeling dat hij een aantal sieraden in de toiletpot had aangetroffen en dat het toilet vijf minuten eerder door verdachte was bezocht.(50) Dat deze sieraden sterke overeenkomst vertonen met de sieraden van [slachtoffer] noemt verdachte slechts toevallig.(51)
3.4. Hij zegt niet te weten hoe het [firma Y]doosje met het adres van het slachtoffer dat in zijn schuur wordt aangetroffen, daar is gekomen.(52)
3.5. Ten aanzien van het steeds weer aanpassen van zijn verklaringen zegt hij zich vergist te hebben, hoewel evidente onjuistheden in de eerste verhoren een en andermaal met grote stelligheid worden gepresenteerd; met andere woorden: hij heeft geen redelijke verklaring voor de omstandigheid dat hij zijn verklaringen steeds weer aanpast, indien hem nieuwe feiten worden gepresenteerd. Ook ter zitting heeft hij verklaard dat hij zich steeds vergiste in de data en tijdstippen, dit ondanks het feit dat het eerste verhoor van verdachte (als getuige) enige dagen na het voorval plaatsvond.(53)
3.6. In zijn geschreven verklaring van 18 augustus 2006 (54) wijst hij thans met dezelfde stelligheid [getuige 1] aan als de dader; op feiten en omstandigheden die tegen deze versie pleiten ([getuige 1] is op eigen initiatief naar de politie gegaan met de sieraden, [getuige 1] heeft een alibi en er zijn geen sporen van [getuige 1] aangetroffen op de plaats delict) geeft hij geen afdoende weerwoord, evenzeer laat hij onbeantwoord de vraag waarom hij pas zo laat in het onderzoek met deze verklaring komt.
De rechtbank is van oordeel, dat de onder 3 genoemde feiten en omstandigheden voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
4. Overwegingen met betrekking tot de overtuiging
De inconsistente verklaringen van de verdachte
Verdachte heeft zeer inconsistent verklaard; steeds wanneer hij werd geconfronteerd met ongerijmdheden in zijn verklaring, paste hij deze aan of volstond hij ermee te volharden in zijn eerdere verklaring.
4.1. Zo heeft hij met stelligheid in meerdere verhoren verklaard dat hij op 24 mei 2006 's middags nog bij het slachtoffer is geweest en beschrijft hij hoe zij bij die gelegenheid was gekleed, dit ondanks het feit dat zij toen reeds was overleden en later is gebleken dat hij zich op het aangegeven tijdstip bij [G] bevond.
4.2. Hij heeft lang volgehouden dat hij haar op de avond van de 23e mei 2006 om 19.00 uur heeft bezocht om over eventuele klusjes te praten; later is hij hierop teruggekomen.
4.3. Hij heeft lang volgehouden dat hij het slachtoffer op 22 mei 2006 heeft ontmoet bij de kassa van [supermarkt] en dat het slachtoffer hem bij die gelegenheid heeft gevraagd of hij klusjes voor haar wilde doen; videobeelden toonden de onjuistheid van deze bewering aan.
4.4. Op zijn aanvankelijke verklaringen omtrent de herkomst van de sieraden die hij met [getuige 3] bij [X B.V.] heeft aangeboden - in eerste instantie verklaarde hij dat deze afkomstig zouden zijn van de ex-vriendin van [getuige 3] - komt hij terug als hij ermee geconfronteerd wordt dat dit sieraden van het slachtoffer betroffen; ook over de gang van zaken bij [X B.V.] zelf verklaart hij verschillend.
4.5. Over het gebruik van het pinpasje op 24 mei 2006 verklaart verdachte aanvankelijk dat hij niet gepind had, doch geconfronteerd met videobeelden van de pinhandelingen moet hij erkennen dat hij wel gepind heeft.
4.6. In de eerste verhoren verklaart hij voor [slachtoffer] al enige klusjes te hebben gedaan; later verklaart hij nooit enige klus voor haar te hebben verricht.
4.7. In zijn schriftelijke verklaring van 18 augustus 2006 komt hij plotseling met een geheel andere versie van het gebeuren op 23 mei 2006 en beschuldigt hij de getuige [getuige 1], zonder deze beschuldiging ook maar enigszins aannemelijk te maken. Gelet op het meermalen aanpassen van zijn verklaringen en het in sommige gevallen volharden tegen beter weten in, acht de rechtbank zijn verklaring omtrent [getuige 1] ongeloofwaardig, temeer daar geen enkel aanknopingspunt is gevonden voor de betrokkenheid van [getuige 1] bij de dood van het slachtoffer.
5. Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 3 tot en met 5
5.1. Aangeefster [slachtoffer] verklaart dat tussen 24 april 2006 om 14.30 uur en 25 april 2006 om 10.30 uur haar portemonnee uit haar tas is gestolen. Deze portemonnee zat in haar tas die zij op de bank in haar woonkamer had gelegd.(55) Op 24 april 2006 is verdachte vanaf 's middags tot na middernacht als enige bij [slachtoffer] in de woning op visite geweest.
5.2. Op 25 april 2006 wordt er 's ochtends bij de geldautomaat nabij winkelcentrum [winkelcentrum] in [plaats 1] met de bankpas van [slachtoffer] een opvraag van het saldo gedaan en vervolgens een bedrag van € 1.000,00 opgenomen.(56) Uitbetaling vindt plaats in 19 briefjes van € 50,00 en enkele kleinere coupures dan wel in 20 briefjes van € 50,00.(57)
5.3. Die middag om 14.33 uur wordt bij [supermarkt] in winkelcentrum [winkelcentrum] met dezelfde bankpas tweemaal geprobeerd te pinnen om een bedrag van € 144,76 aan boodschappen af te rekenen.(58)
5.4. De caissière van [supermarkt] aan wier kassa deze mislukte pintransacties hebben plaatsgevonden herkent verdachte van een foto als degene die een keer heeft geprobeerd te pinnen voor een dergelijk bedrag hetgeen niet lukte(59) en die vervolgens met drie briefjes van € 50,00 heeft betaald. Zij zag daarbij dat verdachte in zijn portemonnee veel briefjes van € 50,00 had zitten. Zij verklaart dat verdachte onder andere een oranje baseball-petje en bier kocht (60).
5.5. Getuige [getuige 1] verklaart dat hij op 25 april 2006 of 2 mei 2006 van verdachte € 600,00 aan achterstallige huur heeft ontvangen in briefjes van € 50,00. Hij zag daarbij dat verdachte veel geld in zijn portemonnee had zitten. Hij ontving dat geld op dezelfde dag waarop verdachte met een volle winkelwagen aan boodschappen naar huis kwam. Hij zag op de bijbehorende kassabon dat het om boodschappen ging ter waarde van € 144,00. Dit was de enige keer dat verdachte zoveel boodschappen kocht. Verdachte had toen veel vlees, kattenvoer, kaas en mayonaise gekocht.(61)
5.6. Blijkens de kassabon behorende bij de mislukte pintransacties(62) zijn onder andere een oranje baseball-petje, bier, veel vlees, kattenvoer, kaas en mayonaise gekocht.
5.7. Verdachte heeft verklaard in die periode veel geld in zijn portemonnee te hebben gehad, zo'n € 1.500,00 à € 1.600,00, maar heeft geen aannemelijke verklaring gegeven over de herkomst van dat geld. Hij stelt slechts dat geld zwart verdiend te hebben maar wil niet zeggen waar en bij wie.
5.8. Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die de portemonnee van aangeefster [slachtoffer] heeft gestolen en met haar bankpas een bedrag van € 1.000,00 heeft opgenomen en heeft geprobeerd boodschappen te betalen bij [supermarkt].
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering/motivering van de maatregel.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde doodslag en aan diefstal dan wel pogingen daartoe.
Het slachtoffer was een bekende van de verdachte. Verdachte zou, mede in verband met zijn penibele financiële situatie, klusjes voor haar doen.
Verdachte is op een avond naar de woning van het slachtoffer gegaan en heeft haar met een mes of ander scherp en puntig voorwerp vele malen in de hals en haar bovenlichaam gestoken, waarna hij haar met een zwaar/hard voorwerp op het hoofd heeft geslagen. Het slachtoffer is aan de gevolgen van de messteken overleden. Vervolgens heeft de verdachte onder meer de pinpas van het slachtoffer en sieraden ontvreemd.
De volgende ochtend heeft verdachte diverse malen geprobeerd met de gestolen pinpas geld van de rekening van het slachtoffer te halen.
Een maand eerder had verdachte, toen hij bij het slachtoffer op bezoek was, ook al haar portemonnee met daarin onder meer haar pinpas gestolen. Met de pinpas en de pincode heeft hij vervolgens een bedrag van € 1.000,00 gepind. Ook heeft hij geprobeerd met de pinpas een groot bedrag aan boodschappen te betalen, hetgeen niet is gelukt omdat de pas reeds geblokkeerd was.
Het opzettelijk benemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. De rechtsorde is hierdoor ernstig geschokt. De wijze waarop de verdachte het delict heeft gepleegd, is gruwelijk; hij heeft daarbij excessief geweld toegepast. Daarnaast heeft de verdachte de nabestaanden van het slachtoffer oneindig leed berokkend. Met name de moeder van het slachtoffer, die haar dochter in levenloze toestand op de bank in haar woning zag liggen, heeft dit overlijden niet kunnen verwerken en is, zoals een zuster van het slachtoffer ter terechtzitting in haar slachtofferverklaring vertelde, onlangs in ontredderde toestand in een verzorgingshuis opgenomen, terwijl zij voor die tijd, ondanks haar zeer hoge leeftijd, een kranige dame was.
De rechtbank heeft acht geslagen op het op naam van verdachte staand Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 6 juni 2006, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor een geweldsdelict - eveneens ten opzichte van een bekende, te weten zijn moeder - en ook voor vermogensdelicten is veroordeeld.
Gelet op al hetgeen reeds in dit vonnis is overwogen en met name gelet op de ernst, de gruwelijkheid en de onherstelbaarheid van het geweldsdelict, acht de rechtbank, die verdachte de feiten volledig toerekent, naast de nader te motiveren maatregel, een aanzienlijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Overwegingen met betrekking tot de op te leggen maatregel
Verdachte heeft geweigerd zijn (volledige) medewerking te verlenen aan het onderzoek omtrent zijn persoonlijkheid van de Forensisch Psychiatrische Dienst. Verdachte heeft aan het onderzoek van drs. J.M. Schrijer, psycholoog, in het geheel niet meegewerkt, terwijl hij ook heeft geweigerd mee te werken aan het volledige psychiatrische onderzoek van dr. B.A. Blansjaar, psychiater, zoals blijkt uit diens rapport van 9 oktober 2006.
Verdachte is onderzocht in het Pieter Baan Centrum (PBC). De rapporteurs, te weten de psycholoog A.T. Spangenberg en de psychiater M.D. van Ekeren, beiden vast gerechtelijk deskundige, hebben in hun rapport van 1 mei 2007 aangegeven dat bij verdachte ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
Omdat verdachte heeft geweigerd te spreken over de ten laste gelegde feiten en een aantal andere levensfeiten, kon een aantal onderzoeksvragen onmogelijk worden beantwoord.
Gespreksonderwerpen die essentieel zijn om een eventuele doorwerking van de gebrekkige ontwikkeling in het ten laste gelegde te kunnen verklaren zijn, gezien de weigering van verdachte, niet aan de orde kunnen komen.
Hierdoor kon het onderzoekend team niet anders - nu zij daartoe ook geen contra-indicaties hebben waargenomen - dan tot een volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte komen. De rapporteurs sluiten niet uit dat tot een andere mate van toerekeningsvatbaarheid zou worden besloten indien meer informatie ter beschikking zou staan.
De rapporteurs van het PBC hebben, door de weigerachtige houding van verdachte, voorts geen uitspraak kunnen doen omtrent het causaal verband tussen de stoornis van verdachte en het ten laste gelegde. Ook kon daardoor in gedragskundige zin geen uitspraak worden gedaan over de kans op recidive en is geen advies gegeven tot een behandeling in een strafrechtelijk kader.
De rechtbank acht het onaanvaardbaar indien een verdachte, uitsluitend door niet mee te werken aan onderzoeken naar zijn persoonlijkheid, een tbs-maatregel kan ontgaan. De rechtbank zal derhalve, nu het PBC niet heeft kunnen adviseren, voor de beoordeling of oplegging van de tbs-maatregel passend en geboden is, de wel ter beschikking staande informatie over de persoonlijkheid van de verdachte in aanmerking nemen.
Bij verdachte is volgens rapporteurs sprake van alcoholafhankelijkheid en van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, afhankelijke, maar ook borderline kenmerken. Tevens is er sprake van antisociaal gedrag.
Verdachte wordt in het rapport van het PBC omschreven als een in psychische zin ernstig gehandicapt in het leven staande man, die voortdurend te kampen heeft met een diepe innerlijke woede, welke deels door alcohol wordt gedempt en deels wordt afgeweerd en aldus gestapeld raakt. De door verdachte in het verleden geuite agressie naar zijn broer en later naar zijn moeder wordt door rapporteurs in verband gebracht met deze diepe innerlijke woede; deze agressie wordt immers gekenschetst als uitbarsting van die woede.
De rechtbank acht het in het licht van het voorgaande - met name nu de diepe innerlijke woede bij verdachte een, permanent karakter heeft - aannemelijk dat het excessieve geweld dat door verdachte tegen het slachtoffer is gebruikt in elk geval gedeeltelijk te verklaren is als een uitbarsting van die woede. Daarmee acht de rechtbank hiermee voldoende aannemelijk dat verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Gelet op het permanente karakter van deze woede valt bovendien herhaling van een, tegen een ander gerichte, ernstige agressieve uitbarsting niet uit te sluiten. In dit verband weegt mee dat er bij verdachte sprake is van een - in frequentie en ernst - opklimmende reeks geweldsmisdrijven.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat bij verdachte tijdens het begaan van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde - een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld - een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank zal, gelet op het hiervoor overwogene, naast een gevangenisstraf van lange duur, de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen.
Vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 27 oktober 2006 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank d.d. 1 november 2004, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd, die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een geweldsdelict en aan andere strafbare feiten.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1, 4, 10, 11, 12, 13, 14 en 15, te weten 1. Dekbedovertrek, blauw; 4. Kleding, zwart; 10. Bodywarmer, blauw; 11. Werkboek beige, opschrift "Heijmans"; 12. Trui, blauw; 13. Ondergoed, blauw; 14. T-shirt, blauw; 15. Sok, grijs.
Onvoldoende duidelijk is geworden aan wie het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 3, te weten een Sleutel, zwart, Volvo, in eigendom toebehoort. De rechtbank zal, nu geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van dit voorwerp ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbenden gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 2, 5, 6, 7 en 8, te weten: 2. AH boodschappentas met sieradendoosje; 5. Fles Heineken; 6. Garantiebewijs, grijs, [merk] horloge; 7. Horloge, goud, [merk], dames; 8. Horloge, goudkl., [merk].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14g, 37a, 37b lid 1, 45, 57, 287, 288, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
doodslag, gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten: diefstal, welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
ten aanzien van feit 2 primair en 5:
poging tot diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
diefstal;
ten aanzien van feit 4 primair:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 31 mei 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 6 juni 2006;
gelast terbeschikkingstelling van de verdachte en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd;
gelast de teruggave aan de verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 4, 10, 11, 12, 13, 14 en 15, te weten: 1. Dekbedovertrek, blauw; 4. Kleding, zwart; 10. Bodywarmer, blauw; 11. Werkbroek beige, opschrift "Heijmans"; 12. Trui, blauw; 13. Ondergoed, blauw; 14. T-shirt, blauw; 15. Sok, grijs;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 3, te weten: Sleutel, zwart, Volvo;
gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 2, 5, 6, 7 en 8, te weten: 2. AH boodschappentas met sieradendoosje; 5. Fles Heineken; 6. Garantiebewijs, grijs, [merk] horloge; 7. Horloge, goud, [merk], dames; 8. Horloge, goudkl., [merk];
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van deze rechtbank d.d. 1 november 2004, gewezen onder parketnummer 09/037516-04, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Quadekker, voorzitter,
Van de Poll en Verbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van Van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2007.
1) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 mei 2006, blz. 966: identificatie - proces-verbaal van bevindingen d.d.
11 augustus 2006, blz. 969.
2) Rapportage van de patholoog-anatoom Van Ingen d.d. 22 september 2006, blz. 13.
3) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2006, blz. 1395.
4) Proces-verbaal van verhoor [B] d.d. 29 mei 2006, blz. 512.
5) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juni 2006, blz. 515 e.v.
6) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2006, blz. 1400.
7) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 oktober 2006, blz. 3076. Ad foto's: bijlage bij proces-verbaal van
bevindingen d.d. 6 oktober 2006, blz. 3146 en 3150.
8) Foto's: bijlage bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 oktober 2006, blz. 3158 en 3159.
9) Geschrift: agendablad, blz. 1505, verklaring [A], blz. 328.
10) Proces-verbaal van verhoor [A] d.d. 29 mei 2006, blz. 329.
11) Proces-verbaal van observatie d.d. 31 mei 2006, blz. 1088, in verbinding met proces-verbaal van bevindingen
d.d. 9 juni 2006, blz. 1055.
12) Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] d.d. 31 mei 2006, blz. 664 e.v. (665)
13) Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 30 mei 2006, blz. 672.
14) Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 31 mei 2006, blz. 679.
15) Zelfgeschreven verklaring van verdachte d.d. 18 augustus 2006, blz. 2539.
16) Zelfgeschreven verklaring van verdachte d.d. 18 augustus 2006, blz. 2539.
17) Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 31 mei 2006, blz. 679.
18) NFI-rapport d.d. 22 september 2006, blz. 3315 e.v., spoor BQA192.
19) Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 25 juni 2007.
20) Processen-verbaal van verhoor [getuige 1], blz. 673, 677 en 1133.
21) Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 30 mei 2006, blz. 814 e.v.
22) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2006, blz. 1646.
23) Proces-verbaal van verhoor [C] d.d. 2 juni 2006, blz. 257/258.
24) Foto's van de getoonde sieraden, blz. 259 t/m 277.
25) Foto's van sieraden, blz. 845/845; taxatierapport, blz. 847.
26) Zelfgeschreven verklaring van verdachte d.d. 18 augustus 2006, blz. 2564.
27) Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 september 2006, blz. 2516.
28) Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] d.d. 19 september 2006 (dossiermap 12), Bijlage 1, blz. 103.
29) Zelfgeschreven verklaring van verdachte d.d. 18 augustus 2006, blz. 2562.
30) Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] d.d. 19 september 2006 (dossiermap 12), Bijlage 1, blz. 103.
31) Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] d.d. 19 september 2006 (dossiermap 12), Bijlage 1, blz. 103.
32) Proces-verbaal van verhoor [H] d.d. 20 juni 2006, blz. 865.
33) Proces-verbaal technisch sporenonderzoek W01/4, blz. 3294/3295.
34) Foto's, blz. 3297 t/m 3299.
35) Proces-verbaal van verhoor [D] d.d. 6 juni 2006, blz. 324.
36) Proces-verbaal van verhoor [H] d.d. 20 juni 2006, blz. 865.
37) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juni 2006, blz. 863.
38) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2006, blz. 1088.
39) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juni 2006, blz. 1091.
40) Proces-verbaal van observatie d.d. 31 mei 2006, blz. 1088, in verbinding met proces-verbaal van bevindingen
d.d. 9 juni 2006, blz. 1055.
41) Geschrift d.d. 18 augustus 2006, blz. 2858.
42) Proces-verbaal van observatie d.d. 31 mei 2006, blz. 1088, in verbinding met proces-verbaal van bevindingen
d.d. 9 juni 2006, blz. 1055.
43) Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 juni 2006, blz. 725/727.
44) Proces-verbaal van verhoor [E] d.d. 7 juni 2006, blz. 741.
45) Proces-verbaal van verhoor [F] d.d. 7 juni 2006, blz. 744.
46) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juni 2006, blz. 721.
47) Tekening van interieur, blz. 737.
48) Proces-verbaal van verhoor [ I ] d.d. 8 juni 2006, blz. 799.
49) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juni 2006, blz. 1897.
50) Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 30 mei 2006, blz. 814.
51) Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 juni 2006, blz. 826.
52) Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 5 juni 2006, blz. 826.
53) Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 25 juni 2007.
54) Zelfgeschreven verklaring van verdachte d.d. 18 augustus 2006, blz. 2538.
55) Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 25 april 2006, blz. 1920.
56) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juni 2006, blz. 1656.
57) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juni 2006, blz. 1898.
58) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juni 2006, blz. 1656.
59) Proces-verbaal van verhoor [J] d.d. 3 juni 2006, blz. 1938.
60) Proces-verbaal van verhoor [J] d.d. 2 juni 2006, blz. 1932.
61) Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 3 juni 2006, blz. 694.
62) Geschrift, blz. 1940.