RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 07/1414
Datum uitspraak: 21 juni 2007
Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[eiser] ,
geboren op [datum] 1979,
v-nummer [nummer] ,
van Israëlische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. M.L. Saija,
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Op 12 augustus 2005 heeft eiser een verzoek om schadevergoeding ingediend bij verweerder.
Bij besluit van 14 februari 2006 heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen.
Daartegen heeft eiser op 13 maart 2006 bezwaar gemaakt.
Eiser heeft op 8 januari 2007 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar van 13 maart 2006. Dit beroep heeft registratienummer 07/1414.
Bij besluit van 19 februari 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 27 februari 2007 heeft eiser tevens beroep ingesteld tegen dit besluit. Dit beroep heeft registratienummer 07/9034.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep met registratienummer 07/1414 heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 mei 2007. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.M.J. Pieters.
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Awb wordt het beroep dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de beslissing op bezwaar, tenzij dat besluit aan het bezwaar geheel tegemoet komt.
Hieruit volgt dat nu verweerder het bezwaar van eiser bij besluit van 19 februari 2007 ongegrond heeft verklaard, het onderhavige beroep mede wordt geacht te zijn gericht tegen deze beslissing op bezwaar.
3. Eiser heeft op 17 augustus 2001 een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Tel Aviv, Israël. Bij besluit van 20 november 2002 is aan eiser een mvv verleend. Op 5 februari 2003 heeft eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking studie overig aan de Universiteit Delft ingediend. Bij besluit van 25 maart 2003 heeft verweerder de aanvraag van eiser ingewilligd. Hierna heeft eiser meerdere malen verzocht om verlenging van de bovengenoemde verblijfsvergunning.
4. Eiser heeft verweerder verzocht de schade te vergoeden die hij heeft geleden ten gevolge van de trage besluitvorming door verweerder. Eiser stelt dat hij een jaar heeft moeten wachten alvorens hij een mvv kreeg. Gedurende de tijd dat eiser in afwachting was van de behandeling van zijn aanvraag voor een mvv is er een nieuwe regeling ingevoerd met betrekking tot de te volgen taalcursussen en is het collegegeld verhoogd. Eiser stelt dat hij hierdoor extra kosten heeft moeten maken. Deze extra kosten bestaan uit cursusgeld voor drie taalcursussen, in totaal een bedrag van € 1.185,00, en twee jaar verhoogd collegegeld, in totaal een bedrag van € 12.286,00. Eiser stelt daarnaast dat hij schade heeft geleden doordat de door hem aanvraagde verblijfsvergunningen en tewerkstellingsvergunningen nooit op tijd klaar waren. Eiser is van mening dat hij hierdoor inkomsten is misgelopen tot een bedrag van in totaal € 2.100,00. Ten slotte is eiser van mening dat verweerder een deel van de door hem betaalde leges, ten bedrage van € 357,00, dient terug te betalen nu eiser maandenlang niet in bezit is geweest van een geldig verblijfsdocument.
5. Verweerder heeft het verzoek afgewezen en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet heeft voldaan aan de voor het toekennen van schadevergoeding geldende vereisten. Ten aanzien van de door eiser betaalde leges is verweerder van oordeel dat er geen sprake is van een onrechtmatige overheidsdaad. Het betalen van leges is een voorwaarde voor het in behandeling nemen van een aanvraag. Er is volgens verweerder geen verband tussen het niet kunnen beschikken over een verblijfsvergunning en het betalen van leges. Ten aanzien van de afhandeling van de aanvraag van een mvv en de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning van eiser is er volgens verweerder wel sprake van een toerekenbare onrechtmatige overheidsdaad. Er is echter in beide gevallen niet voldaan aan het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verweerder stelt zich op het standpunt dat de norm die is geschonden, te weten tijdig beslissen, een vreemdeling niet beoogt te beschermen tegen op geld waardeerbare schade. De gederfde inkomsten waarvan eiser vergoeding verzoekt, worden evenmin door de geschonden norm beschermd omdat de mogelijkheid om arbeid te verrichten slechts een neveneffect is van het verstrekken van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking studie aan hoger onderwijs. In zijn verweerschrift heeft verweerder verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 13 april 2007, C06/081HR, LJN AZ8751. Eiser heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat in afwijking van hetgeen in het bestreden besluit is vermeld er bij de beslissing op de aanvraag van een mvv geen sprake is van overschrijding van een wettelijke beslistermijn, maar wel van schending van een voor de aanvraagprocedure geldende norm, te weten de redelijke beslistermijn van drie maanden.
6. Eiser kan zich met de afwijzing niet verenigen en voert daartoe het volgende, kort samengevat, aan. Eiser is met betrekking tot de redelijke beslistermijn in de eerste plaats van mening dat verweerder heeft nagelaten te handelen conform artikel 4:14 van de Awb. Verweerder is volgens eiser in de beslissing op bezwaar ten onrechte niet op deze stelling ingegaan. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat voldaan is aan het relativiteitsvereiste. De norm dat verweerder naar vermogen zorgvuldig, correct en tijdig beslist strekt er volgens eiser mede toe om aan vreemdelingen zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk het verblijf toe te kennen dat hen toekomt met de daarbij behorende rechten en verplichtingen. Hieronder is mede begrepen de mogelijkheid tot het verwerven van arbeid en inkomen. Eiser is van mening dat hij voldoende heeft aangetoond dat hij als gevolg van het tijdig beslissen door verweerder inkomsten is misgelopen en extra studiekosten heeft moeten maken. Ten slotte is eiser van mening dat hij door verweerder ten onrechte niet in staat is gesteld te worden gehoord.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Voor de beantwoording van de vraag of verweerder gehouden is tot schadevergoeding in verband met de gestelde onrechtmatige besluitvorming dient aansluiting te worden gezocht bij het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Voor toekenning van schadevergoeding is gelet op de regeling van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht in het BW en de ter zake door de civiele rechter gevormde jurisprudentie grond indien (a) er sprake is van een daad van de overheid die (b) onrechtmatig is, dat wil zeggen in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsnorm, (c) welke onrechtmatige daad de overheid is toe te rekenen. Voorts dient (d) de geschonden norm ertoe te strekken het belang van de benadeelde te beschermen (relativiteitsvereiste), dient er (e) schade te zijn en moet (f) voldoende causaal verband bestaan tussen de schadeveroorzakende gebeurtenis en de geleden schade.
9. De rechtbank zal de drie delen van de door eiser gevorderde schadevergoeding afzonderlijk bespreken.
Taalcursussen en collegegeld
10. Vast staat dat verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag van eiser voor een mvv. Verweerder heeft erkend dat er op dit punt sprake is van onrechtmatig overheidshandelen. Aldus is voldaan aan de hierboven onder (a), (b) en (c) genoemde criteria. Hiervoor is immers niet van belang of er sprake is van overschrijding van een wettelijke beslistermijn of zoals verweerder stelt van een in het beleid neergelegde norm.
11. De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet, is of voldaan is aan het onder (d) genoemde criterium, zijnde het relativiteitsvereiste. In artikel 6:163 van het BW is bepaald dat er geen verplichting tot schadevergoeding bestaat wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde heeft geleden.
12. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat aan het relativiteitsvereiste is voldaan. De geschonden norm strekt er in dit geval toe om eiser binnen een redelijke termijn in bezit te stellen van een machtiging tot voorlopig verblijf waarmee hij naar Nederland kon afreizen en een verblijfsvergunning regulier onder de beperking studie overig aan de Universiteit Delft kon aanvragen. Eiser stelt dat hij door de trage besluitvorming pas in 2003 kon beginnen met zijn studie. Op dat moment was het collegegeld verhoogd en waren de taalcursussen die hij diende te volgen om te worden toegelaten aan de Universiteit Delft niet meer gratis. Hierdoor heeft hij extra kosten moeten maken. Nu het doel van het verblijf van eiser in Nederland was om te studeren en de aan hem verstrekte mvv en verblijfsvergunning hierop zien, strekt de geschonden norm van tijdig beslissen tot bescherming van de door eiser gestelde schade.
13. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het verzoek tot vergoeding van de kosten van de taalcursussen en het collegegeld ten onrechte heeft afgewezen wegens niet voldoen aan het relativiteitsvereiste. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding op dit punt een deugdelijke motivering ontbeert.
14. Tussen partijen is niet in geschil dat er ten aanzien van de aanvragen tot verlenging van de verblijfsvergunning sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen verweerder had dienen te besluiten op de aanvraag van eiser. Evenmin is in geschil dat er sprake was onrechtmatig overheidshandelen. In geschil is echter of is voldaan aan het relativiteitsvereiste zoals hiervoor is weergegeven.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval niet aan dit vereiste is voldaan. De aan eiser verstrekte verblijfsvergunning heeft tot doel hem in staat te stellen in Nederland te studeren. Het recht om in Nederland betaalde arbeid te verrichten vloeit voort uit deze verblijfsvergunning en is een zogenaamd neveneffect van de inwilliging van de aanvraag van eiser. De geschonden norm van tijdig beslissen heeft ten doel om de aanvrager rechtszekerheid te bieden omtrent zijn verblijfstatus zodat hij zijn studie in Nederland kan vervolgen. Daarnaast dient de norm om te voorkomen dat een aanvrager onredelijk lang op een beschikking moet wachten. De norm strekt niet tot bescherming van de mogelijkheden van eiser om in Nederland betaalde arbeid te verrichten en inkomsten te verwerven.
16. Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de gederfde inkomsten niet is voldaan aan alle voorwaarden voor schadevergoeding. Verweerder heeft derhalve terecht dit deel van het verzoek tot schadevergoeding afgewezen.
17. De door eiser betaalde leges zien op de aanvraag en verlenging van de verblijfsvergunning regulier door eiser. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat deze leges zijn aan te merken als schade. Niet gebleken is immers dat eiser doordat verweerder de beslistermijn heeft overschreden extra leges of hogere leges heeft moeten betalen. Alleen al om die reden komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking. Verweerder heeft derhalve terecht dit deel van het verzoek tot schadevergoeding afgewezen.
18. Ten aanzien van het beroep op schending van de hoorplicht zoals neergelegd in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 12 en 13 is overwogen kan niet worden geoordeeld dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de ongegrondheid van het bezwaar. Verweerder had derhalve niet kunnen afzien van het horen van eiser.
19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:2 en artikel 7:12 van de Awb. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
20. Nu het beroep gegrond wordt verklaard acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 322,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
vernietigt het besluit van 19 februari 2007;
draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 322,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan eiser;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om aan eiser € 141,- te betalen ter vergoeding van het door hem betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Linschoten en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2007 in tegenwoordigheid van mr. I.L. Puister als griffier.