ECLI:NL:RBSGR:2007:BA9210

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 07/775
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor onbetaalde declaraties in kort geding tussen advocaten en hun cliënten

In deze zaak, die op 10 juli 2007 door de Rechtbank 's-Gravenhage is behandeld, staat de aansprakelijkheid voor onbetaalde declaraties van procureurswerkzaamheden centraal. Eiseres, [A] Advocaten B.V., heeft gedaagden, waaronder [C], aangesproken voor een totaalbedrag van € 16.157,45, dat voortvloeit uit onbetaalde declaraties voor verleende diensten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [C] als feitelijk opdrachtgever kan worden aangemerkt, ondanks zijn verweer dat hij niet persoonlijk aansprakelijk is voor de declaraties. De rechtbank oordeelt dat de gedragsregels voor advocaten, die bepalen dat [C] moet instaan voor de declaraties, als een gewoonte in de advocatuur moeten worden beschouwd in de zin van artikel 6:248 van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat [C] hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de aan [A] Advocaten verschuldigde bedragen. De voorzieningenrechter heeft ook het spoedeisend belang van de vordering erkend, gezien de slechte financiële situatie van de gedaagden, waaronder het faillissement van [B B.V.]. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van [A] Advocaten toegewezen en gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen, inclusief wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. R.J. Paris en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 10 juli 2007,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 07/775 van:
de besloten vennootschap [A] Advocaten B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
procureur mr. [A],
advocaat mr. A.M. Buitenhuis te Noordwijk,
tegen:
1. de besloten vennootschap [B] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap [B] Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
niet verschenen,
3. [C]
wonende te [woonplaats],
in persoon verschenen,
gedaagden.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als '[A] Advocaten'. Gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als '[B B.V.]', respectievelijk '[B Holding B.V.]' en '[C]'.
1. De procedure
[A] Advocaten heeft gedaagden op 29 juni 2007 doen dagvaarden om op 3 juli 2007 te verschijnen ter terechtzitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Op de zitting van 3 juli 2007 is [C] in persoon verschenen. [B B.V.] en [B Holding B.V.] zijn niet verschenen. Na de vaststelling dat [B B.V.] en [B Holding B.V.] behoorlijk waren opgeroepen tegen de terechtzitting, is tegen hen verstek verleend. Vervolgens is de zaak inhoudelijk behandeld, waarbij de verschenen partijen hun standpunten hebben toegelicht. [A] Advocaten heeft daarbij haar eis jegens [C] vermeerderd. Vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 3 juli 2007 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. [C] is als advocaat werkzaam bij [B B.V.]. [C] is tevens statutair directeur van [B B.V.].
2.2. [A] Advocaten heeft in 2006 en 2007 in opdracht van [B B.V.] procureurswerkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden houden verband met enkele gerechtelijke procedures waarin [C] optrad als advocaat en mr. [A], werkzaam bij [A] Advocaten, optrad als diens procureur in het arrondissement 's-Gravenhage.
2.3. [A] Advocaten heeft voor de procureurswerkzaamheden diverse declaraties verzonden aan [B B.V.]. Deze declaraties zijn onbetaald gebleven.
2.4. [B B.V.] verkeert in financiële problemen en zij heeft bij de rechtbank Rotterdam haar faillissement aangevraagd.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
[A] Advocaten vordert bij dagvaarding - zakelijk weergegeven - [B B.V.], [B Holding B.V.]en [C] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 10.595,70, vermeerderd met wettelijke rente. [A] Advocaten heeft ter zitting van 3 juli 2007 haar eis jegens [C] met € 5.561,75 vermeerderd tot € 16.157,45 in hoofdsom.
Daartoe voert [A] Advocaten het volgende aan.
[A] Advocaten heeft in opdracht van gedaagden procureursdiensten verleend, waarvoor [A] Advocaten aan gedaagden declaraties heeft gezonden ten bedrage van in totaal € 10.595,70. Deze declaraties zijn door gedaagden zonder protest behouden, doch ondanks herhaalde aanmaningen niet binnen de gestelde betalingstermijn voldaan. Daarnaast is er een aantal onbetaalde declaraties ten bedrage van in totaal € 5.561,75. Deze zijn eveneens zonder protest door gedaagden behouden en worden op 5 juli 2007 opeisbaar.
Uit de vermelding van de handelsnaam op het briefpapier van gedaagden blijkt niet duidelijk of de opdrachten aan eiseres (mede) door [B B.V.] dan wel (mede) door [B Holding B.V.] zijn verstrekt. Om die reden worden beide vennootschappen hoofdelijk aangesproken. Daarnaast moet [C] krachtens regel 21 van de Gedragsregels voor Advocaten (hierna: de gedragsregels) persoonlijk instaan voor de betaling van de aan de opdrachtnemer toekomende vergoedingen en honorarium. Uit dien hoofde is ook [C] hoofdelijk aansprakelijk voor betaling van de aan [B B.V.] verstuurde declaraties.
Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening is gelegen in de slechte financiële situatie bij gedaagden. [C] heeft op 21 juli 2007 telefonisch aan [A] Advocaten laten weten dat de declaraties niet kunnen worden betaald. Inmiddels heeft [B B.V.] haar faillissement aangevraagd.
[C] voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Vooropgesteld wordt dat ten aanzien van een geldvordering in kort geding terughoudendheid is geboden. Niet alleen zal moeten worden onderzocht of het bestaan van die vordering voldoende aannemelijk is, maar tevens of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
4.2. [C] betwist aansprakelijk te zijn voor de onbetaalde declaraties. [C] voert als verweer dat niet hij, maar [B B.V.] opdrachtgever is geweest voor de procureurswerkzaamheden. Volgens [C] zijn de opdrachtbrieven niet door hem ondertekend, maar door zijn kantoorgenoten. Daarnaast stelt hij dat overtreding van de gedragsregels slechts tuchtrechtelijke gevolgen kan hebben en geen persoonlijke, civielrechtelijke aansprakelijkheid meebrengt.
4.3. Op grond van de overgelegde stukken en het debat ter zitting staat vast dat de opdrachten aan [A] Advocaten voor het verrichten van procureurswerkzaamheden zijn verstrekt door (in ieder geval) [B B.V.], waar [C] als advocaat de praktijk uitoefende. De werkzaamheden in kwestie hebben blijkens de overgelegde stukken uitsluitend betrekking op gerechtelijke procedures waarin [C] als advocaat is opgetreden. Daarom moet vooralsnog worden aangenomen dat [C] de feitelijk opdrachtgever voor de werkzaamheden is geweest. Aan het verweer van [C] dat zijn kantoorgenoten voor de opdrachten hebben getekend, wordt bij gebrek aan feitelijke onderbouwing voorbijgegaan.
4.4. Ingevolge artikel 6:248 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een overeenkomst niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke uit onder meer gewoonte voortvloeien. Tussen partijen staat vast dat de tussen hen als advocaten geldende gedragsregels onder meer inhouden dat [C] moet instaan voor de declaraties van [A] Advocaten. Deze gedragsregel moet als een gewoonte in de advocatuur in de zin van artikel 6:248 BW worden aangemerkt. Aangezien gesteld noch gebleken is dat partijen een hiervan afwijkende afspraak hebben gemaakt, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat uit de feitelijk door [C] gegeven opdracht voortvloeit dat ook hij jegens [A] Advocaten dient in te staan voor hetgeen is verschuldigd voor de ten behoeve van hem als advocaat (althans zijn cliënten) verrichte procureurswerkzaamheden. De voorzieningenrechter wijst nog op het arrest van het gerechtshof 's-Gravenhage d.d. 30 juli 2003 (PRG 2004, 6221).
4.5. Uit het voorgaande volgt dat de geldvordering van [A] Advocaten met de voor dit kort geding vereiste mate van aannemelijkheid is komen vast te staan. In de omstandigheid dat de advocatenpraktijk van [C] in financieel zwaar weer is terechtgekomen, wordt tevens voldoende spoedeisend belang aanwezig geacht voor de door [A] Advocaten gevraagde voorziening.
4.6. Een en ander voert tot de slotsom dat de vordering jegens [C] zal worden toegewezen. In het voorgaande is geen aanleiding gelegen om jegens de niet verschenen gedaagden anders te oordelen.
De gevraagde verklaring van uitvoerbaarheid op alle dagen en uren zal worden afgewezen, nu eiseres dit onderdeel van haar vordering in het licht van artikel 64 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onvoldoende heeft onderbouwd.
4.7. Gedaagden zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van een bedrag van € 10.595,70, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de in de betreffende declaraties gestelde uiterste betalingstermijn tot aan de dag der algehele betaling;
veroordeelt [C] tot betaling van een bedrag van € 5.561,75, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de in de betreffende declaraties gestelde uiterste betalingstermijn tot aan de dag der algehele betaling;
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [A] Advocaten begroot op € 1.329,40 waarvan € 816,-- aan salaris procureur, € 355,-- aan griffierecht en € 158,40 aan dagvaardingskosten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
mlh