RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/655026-06
's-Gravenhage, 26 juni 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum 1963],
adres: [...].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 16 juni 2006, 4 september 2006,
20 september 2006, 5 februari 2007 en 12 juni 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr R. Heemskerk, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Kamps heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen cv ketel zal worden verbeurdverklaard.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Overweging ten aanzien van het bewijs.
Op grond van de bevindingen en conclusies van patholoog A. Maes d.d. 15 december 2005 en van apotheker-toxicoloog dr. I.J. Bosman d.d. 21 februari 2006, beiden vast gerechtelijk deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 1980], hierna: het slachtoffer) op 12 november 2005 is overleden als gevolg van een koolmonoxidevergiftiging.
De vraag die de rechtbank in de onderhavige zaak heeft te beantwoorden is of de dood van het slachtoffer het gevolg is van grovelijk, aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig handelen van verdachte. Voor het beantwoorden van deze vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die uit de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken.
Het slachtoffer is overleden in de slaapkamer van de woning aan [adres] te Den Haag (hierna: de woning), kort nadat zij gebruik had gemaakt van de douche in de badkamer. Deze woning behoorde verdachte vanaf 29 november 1999 in eigendom toe en hij had deze met ingang van 22 november 2004 aan het slachtoffer verhuurd. De echtgenoot van het slachtoffer, [...], heeft in de eerste maand van de huurperiode, samen met zijn broer [broer], opknapwerkzaamheden aan de woning verricht; deze werkzaamheden betroffen niet de electra of de gas- of warmwatervoorziening. Eind december 2004/begin januari 2005 heeft ook zijn echtgenote de woning betrokken. De eigendom van de woning is op 2 november 2005, naar aanleiding van wanbetaling van verdachte jegens de hypotheekverstrekker en een procedure van openbare verkoop, van verdachte naar een derde overgegaan. Het slachtoffer en haar echtgenoot hadden gerechtelijke toestemming om tot 15 november 2005 in de woning te blijven.
De heer H. Salomons, technisch expert van Kiwa Gastec Certificiation B.V. (hierna: Kiwa), heeft een onderzoek verricht teneinde de technische oorzaak van het ontstaan van een hoge (dodelijke) concentratie koolmonoxide in de woning te achterhalen. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport d.d. 8 december 2005. Kiwa heeft ondermeer geconstateerd dat aan het cv-combi-toestel gedurende minstens vijf jaar geen onderhoud was uitgevoerd en dat de rookgasafvoerleiding volledig verstopt was. De conclusies van het rapport luiden als volgt:
De bron voor het ontstaan van een dodelijke concentratie koolmonoxide is het cv-combi-toestel in de badkamer. De verbrandingsgassen konden in de woning terechtkomen doordat de rookgasafvoerleiding verstopt was en doordat het toestel dateert uit een tijd dat een Thermische Terugslagbeveiliging nog niet vereist was. Het koolmonoxidegas kon ontstaan doordat het toestel vervuild was en door recirculatie van verbrandingsgas. Doordat de woning geen permanente luchttoevoervoorzieningen heeft en doordat de woning is voorzien van moderne kierdichte kozijnen was de ventilatie minimaal, daardoor kon het percentage koolmonoxide zeer snel toenemen. Verder is uit metingen ter plaatse van de douchekop gebleken dat indien de deuren tussen badkamer en slaapkamer geopend zijn, er bij de douchekop na circa 10 minuten een dodelijke concentratie koolmonoxide is ontstaan.
Het NFI heeft, blijkens het op verzoek van de officier van justitie opgemaakte contra expertise rapport van ir. J.H.L.M. Lelieveld d.d. 18 april 2006, de conclusies van Kiwa onderschreven. Het NFI heeft hierbij de kanttekening geplaatst dat er nog eerder een levensbedreigende situatie kon ontstaan dan uit de gegevens van Kiwa blijkt. Dit kan volgens het NFI worden toegeschreven aan een - door verbrandingsprocessen veroorzaakt - verlaagd zuurstofgehalte en een verhoogde concentratie koolstofdioxide in de atmosfeer waarin het slachtoffer zich bevond.
In het kader van de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft aan de dood van het slachtoffer is de rechtbank voorts uitgegaan van de verklaringen van de volgende personen.
[... ], echtgenoot van het slachtoffer, heeft op 26 november 2005 een verklaring bij de politie afgelegd over diverse incidenten die zich in relatie tot de cv-ketel hebben voorgedaan. Deze verklaring houdt kort gezegd volgende in. Al bij de eerste keer douchen in de woning aan de [adres] werd hij onwel en is hij gevallen. Dit heeft hij direct aan verdachte gemeld, met de mededeling dat het probleem zijns inziens bij de cv ketel lag. Verdachte heeft [echtgenoot van slachtoffer] vervolgens laten weten dat er niets met de ketel aan de hand was, maar dat hij zou komen kijken. Verdachte is daarop langs geweest, heeft aan de ketel lopen "rommelen" en hem medegedeeld dat "alles nu weer goed was". [echtgenoot van slachtoffer] vertrouwde de cv ketel nog steeds niet en heeft iedere keer dat hij onder de douche stond de douchedeur en een raam opengedaan. Ook zijn vrouw had hij geïnstrueerd aldus te handelen tijdens het douchen. Vanaf het moment dat zijn vrouw de woning betrok, is zij ook regelmatig onwel - duizelig en misselijk - geworden onder de douche. Iedere keer dat één van hen onwel werd bij het douchen zijn zij bij verdachte langs geweest; in totaal is verdachte zes keer komen kijken, de laatste keer in september 2005. Van die zes keer heeft hij vier keer alleen maar gekeken en twee keer aan de ketel gerommeld.
[echtgenoot van slachtoffer] en zijn vrouw hadden verdachte geïnformeerd dat zij een (gerenommeerd) bedrijf naar de ketel wilden laten kijken. Verdachte heeft hen vervolgens laten weten dat zij slechts huurders waren en hij verantwoordelijk was voor de cv ketel en de rest van het huis.
De broer van [echtgenoot van het slachtoffer] en zwager van het slachtoffer, [naam], heeft zowel bij de politie als ter zitting van 4 september 2006 verklaard - kort samengevat - dat hij op de hoogte was van het feit dat zijn broer en schoonzus diverse malen onwel waren geworden tijdens het douchen in de woning. Hij heeft voorts verklaard dat hij verdachte hier zelf enkele keren op heeft aangesproken en ook eenmaal samen met verdachte in de woning is gaan kijken. Verdachte heeft [ broer ] meerdere malen gezegd dat hij de geiser zou laten repareren. Van zijn broer heeft [echtgenoot van slachtoffer] begrepen dat hij niet meer terug is geweest en hij ook niet iemand anders heeft gestuurd om de geiser na te kijken.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting bevestigd dat [echtgenoot van het slachtoffer] en zijn echtgenote hem diverse malen hebben aangesproken over problemen met de geiser en gezondheidsklachten in dat verband. De eerste keer was in het begin van de huurperiode. Verdachte heeft verklaard dat hij naar "een bedrijf op [adres]" is gegaan met de vraag of zij de ketel wilden maken en dat hij het telefoonnummer van dat bedrijf aan de huurders heeft gegeven met het verzoek om zelf een afspraak te maken; de rekening kon naar hem toe. Niet duidelijk heeft verdachte weten te maken op welk moment hij dat heeft gedaan. Ter zitting van 4 september 2006 heeft verdachte vervolgens verklaard dat de huurders een aantal maanden geen huur hadden betaald, dat hij dacht dat dit te maken had met een reparatie van de geiser op hun kosten en dat hij om die reden niet achter de huurachterstand is aangegaan. Verdachte heeft tot slot wisselende verklaringen afgelegd over het onderhoud dat hij wel of niet aan de geiser zou hebben laten plegen.
De raadsman van verdachte heeft schriftelijke verklaringen ingebracht van mevrouw [...], een vriendin van verdachte, en mevrouw [...], dochter van verdachte, opgesteld in januari 2007. Deze vrouwen hebben beiden op schrift gesteld dat zij er van op de hoogte waren dat het slachtoffer en haar echtgenote geen huur meer betaalden aan verdachte omdat de geiser kapot was. Namens verdachte hebben zij - aldus de verklaringen - eind juli/begin augustus 2005 een gesprek met het slachtoffer en haar echtgenote gehad en met hen afgesproken dat zij met de niet-betaalde huurpenningen zelf de geiser zouden laten vernieuwen.
Dit samenstel van feiten en omstandigheden leidt de rechtbank tot de volgende conclusies.
De cv-combiketel en de rookgasafvoerleiding in de woning aan de [adres] verkeerden in de telastgelegde periode in een zeer slechte staat van onderhoud. Verdachte was als eigenaar van de woning en (feitelijk) verhuurder primair verantwoordelijk voor het (laten) plegen van regelmatig onderhoud aan de woning. De gebreken in de woning - waaronder ook het ontbreken van luchttoevoervoorzieningen - kunnen dan ook aan hem worden toegeschreven. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een slecht functionerende verwarmingsinstallatie koolmonoxide kan vrijkomen en voorts dat vrijgekomen koolmonoxide kan leiden tot de dood van mensen die aan die koolmonoxide worden blootgesteld. Het slachtoffer en haar echtgenoot hebben vanaf het moment dat de huur is ingegaan bij verdachte geklaagd over de kwaliteit van de cv-ketel en gezondheidsklachten bij gebruik van die ketel. Verdachte had dan ook, afgezien van het laten uitvoeren van een jaarlijkse controle van de cv-installatie, op eerste aanwijzing van zijn huurders dat er iets mis was met de cv-ketel actie moeten ondernemen en de situatie in de woning door een erkend installateur moeten laten onderzoeken en herstellen. Verdachte heeft dat niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat er een concrete afspraak lag dat het slachtoffer en haar echtgenote er voor zouden zorgdragen dat de cv-ketel werd nagekeken. In dit verband overweegt de rechtbank dat de verklaringen van verdachte over eventuele afspraken, zo al niet onderling tegenstrijdig, niet overeenkomen met de verklaringen van de broers [...] en de verklaringen van [ vriendin van verdachte] en [dochter van verdachte]. Voor zover er al een afspraak was, heeft verdachte er geen blijk van gegeven dat hij er op heeft toegezien dat de gestelde afspraak deugdelijk werd uitgevoerd, bijvoorbeeld door te controleren of de installatie inderdaad was gerepareerd en door een factuur van de reparatie bij de huurders op te vragen. Dit lag, gezien de verantwoordelijkheid van verdachte in deze, wel op zijn weg.
Verdachte heeft aldus willens en wetens een levensgevaarlijke situatie in de door hem verhuurde woning laten voortbestaan.
Op grond het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verweten gedragingen bewezen kunnen worden verklaard, dat deze in onderling verband en samenhang bezien opleveren aanmerkelijk onzorgvuldig en nalatig handelen van verdachte en dat het overlijden van het slachtoffer in redelijkheid aan dit handelen van verdachte kan worden toegerekend.
Ten aanzien van de door de raadsman gevoerde verweren overweegt de rechtbank nog als volgt. De eigendomsoverdracht van de woning op 2 november 2005 staat niet aan een bewezenverklaring in de weg. Deze eigendomsoverdracht die tien dagen vóór het dodelijk incident plaatsvond, ontslaat verdachte immers niet van zijn zorgplicht in de (lange) periode die daaraan voorafging. Aan een bewezenverklaring staat evenmin in de weg dat ook aan de huurders terzake van de gevaarlijke situatie in de woning een verwijt valt te maken. Gezien de ernst van de situatie hadden zij het gebruik van de cv-ketel moeten staken en bij het uitblijven van enige actie van de kant van verdachte zelf een installateur in de arm moeten nemen. Eventuele eigen schuld van de huurders aan het dodelijk incident disculpeert verdachte echter niet. Wel zal deze een rol spelen bij de strafoplegging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer een jaar - ondanks vele (gezondheids)klachten van zijn huurders - geen onderhoud gepleegd of laten plegen aan de cv- installatie van de woning aan de [adres] te Den Haag. Op 12 november 2005 is mede tengevolge hiervan een dusdanige hoeveelheid koolmonoxide vrijgekomen dat één van de huurders - een 25-jarige vrouw - aan een koolmonoxidevergiftiging is komen te overlijden. Het betreft hier een zeer ernstig feit dat zeer veel leed bij de nabestaanden heeft veroorzaakt - leed dat zij de rest van hun leven met zich moeten dragen. Bovendien levert een dergelijk feit ook in meer algemene zin gevoelens van onveiligheid op.
Het beeld dat van verdachte is ontstaan is van een man in grote financiële moeilijkheden, die weliswaar huurpenningen heeft opgestreken maar zich in het geheel niet heeft bekommerd om de staat van het verhuurde pand en het welzijn en veiligheid van zijn huurders. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij tot op heden geen verantwoordelijkheid voor het onderhavige incident heeft willen nemen en alle verantwoordelijkheid blijft afwentelen op de huurders. In dit verband is tekenend dat verdachte - zo blijkt uit een brief van Reclassering Nederland d.d. 25 april 2006 - niet heeft gereageerd op twee uitnodigingen van de reclassering; de reclassering heeft het verzoek van de officier van justitie tot het opmaken van een voorlichtingsrapport dan ook retour gezonden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de gevolgen daarvan, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval echter aanleiding om verdachte een werkstraf op te leggen alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij laat de rechtbank meewegen dat, zonder dat zulks afdoet aan verdachtes verantwoordelijkheden in deze, de huurders in deze nauwelijks of geen inspanning hebben verricht om het door hen geconstateerde ongemak aan de badkamer te verhelpen, verdachte geen voor deze zaak relevante documentatie heeft en dat hij de afloop van deze strafzaak in vrijheid heeft afgewacht zonder dat zich in de tussentijd contacten met politie en justitie hebben voorgedaan.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden omvang en duur passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1 verbeurdverklaren, zijnde dit voorwerp voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan;
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 307 van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 180 uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 90 dagen;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
bepaalt, dat die gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart verbeurd het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten: een witte cv ketel, Vaillant Vcwt3w;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs De Graaff, voorzitter,
Bosman en Bockwinkel, rechters,
in tegenwoordigheid van Van Bezooijen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2007.