ECLI:NL:RBSGR:2007:BB0668

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/925138-05
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Graaff
  • A. van Paridon
  • M. van der Poort-Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuur van woning voor hennepplantage met vals identiteitsbewijs

In deze strafzaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 18 juli 2007 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die gebruikmakend van een vals identiteitsbewijs een woning in Den Haag heeft gehuurd met het doel een hennepplantage in te richten en te exploiteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich enkel heeft laten leiden door financieel gewin, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke risico's die de handel in en het gebruik van hennep met zich meebrengen. De verdachte is beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door twee of meer verenigde personen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden vrijgesproken van enkele telastgelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van vernieling en sprak de verdachte daarvan vrij. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 106 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van zo eenvoudige aard waren dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 47, 55, 57, 225, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/925138-05
's-Gravenhage, 18 juli 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1968,
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18, 20 mei en 17 oktober 2005 alsmede van 4 juli 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.C. van Walree, advocaat te Rotterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. Backer heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 4 primair en subsidiair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 primar, 3, 4 meer subsidiair, 5 en 6 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 weken, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [A.] tot een bedrag van € 3.799,00 en tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [C.] tot een bedrag van € 1.126,35, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet ontvankelijkheid van de benadeelde partijen voor het overige.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd -- na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 5 en 6 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van de woningen aan de Crispijnstraat [nummer] en op de Weteringkade [nummer]
Verdachte heeft zowel bij de politie als op de terechtzittingen van 17 oktober 2005 en 04 juli 2007 verklaard dat hij niet heeft geholpen bij de inrichting van de kwekerijen en de daaruit voortvloeiende vernieling van de woningen waarin de kwekerijen werden ingericht.
Onomstotelijk bewijs dat het verdachte is geweest die de gaten in de muren heeft geboord en het elektra heeft omgeleid, ontbreekt.
Het bovenstaande brengt mee dat verdachte van onder het 5 en 6 telastgelegde zal worden vrijgesproken.
Tevens acht de rechtbank op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 4 primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1, 2 primair, 3 en 4 meer subsidiair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, gebruik makend van een vals identiteitsbewijs, een woning aan de Crispijnstraat [nummer] te Den Haag gehuurd enkel met het oogmerk om in die woning een hennepplantage in te richten en te exploiteren. De met een dergelijke exploitatie standaard gepaard gaande diefstal van elektriciteit heeft verdachte voor lief genomen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich daarbij alleen heeft laten leiden door financieel gewin zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke risico's die de handel in en het gebruik van hennep met zich meebrengen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het op naam van verdachte staand uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 03 februari 2005, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Bovendien is het de rechtbank niet gebleken dat verdachte zich na zijn schorsing d.d. 20 mei 2005 heeft schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland d.d. 03 mei 2005 betreffende verdachte.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat, hoewel de redelijke termijn niet is overschreden, het opsporen van de getuige [D.] en daarmee de voortzetting van de behandeling van de zaak, lang heeft geduurd.
De vordering van de benadeelde partij.
[A.]/[B.], wonende te 's-Gravenhage, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding.
[C.], wonende te 's-Gravenhage, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de vorderingen niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 55, 57, 225, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht;
-3, 11 (oud) van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 4 primair en subsidiair, 5 en 6 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 primair, 3 en 4 meer subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
T.a.v. feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
T.a.v. feit 2 primair:
Diefstal door twee of meer verenigde personen;
T.a.v. feit 3:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
T.a.v. 4 meer subsidiair:
Valsheid in geschrift;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 106 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 03 februari 2005,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 04 februari 2005,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van: 20 mei 2005;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
bepaalt dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding, en dat deze de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrsDe Graaff, voorzitter,
Van Paridon en Van der Poort-Schoenmakers,rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hardon, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2007.