ECLI:NL:RBSGR:2007:BB0951

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/48222
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak van opvang voor een alleenstaande minderjarige vreemdeling uit de Democratische Republiek Congo

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 juli 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een alleenstaande minderjarige vreemdeling uit de Democratische Republiek Congo (DRC) en de Staatssecretaris van Justitie. Eiseres, geboren in 1998, verblijft sinds 2002 in Nederland en heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd afgewezen, maar eiseres kreeg wel een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling'. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had onderzocht of de opvang in de DRC adequaat was en of er alternatieven voor opvang beschikbaar waren. Eiseres verblijft bij haar tante in Nederland, die zij als haar nieuwe moeder beschouwt. De rechtbank benadrukte het belang van continuïteit in de opvoeding en de psychische impact van een mogelijke uitzetting op eiseres. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de zorgplicht van de overheid en dat de belangen van het kind niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 06/48222
V-nummer: [v-nummer]
Inzake:
[eiseres], eiseres
gemachtigde mr. J. de Jong, advocaat te Rotterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde mr. D.B. Deckers.
I Procesverloop
1 Eiseres, naar gesteld geboren op [geboortedatum] 1998, burger van de Democratische Republiek Congo (DRC), verblijft sinds een onbekende datum in 2002 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in Nederland. Op 16 december 2004 de stichting NIDOS, in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 23 mei 2006 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt tot afwijzing van de aanvraag alsook het voornemen om eiseres niet in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’. Op 15 juni 2006 en op 28 juni 2006 heeft eiseres haar zienswijze hierop naar voren gebracht. Bij besluit van 6 september 2006 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen en eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’, met ingang van 16 december 2004, geldig tot 26 juni 2005. Daarbij heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf laatstgenoemde datum niet langer in aanmerking komt voor voornoemde verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
2 Op 3 oktober 2006 is door tussenkomst van de stichting NIDOS, in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft op 25 mei 2007 een verweerschrift ingediend.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 juni 2007. Ter zitting is verschenen eiseres in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens is verschenen [vertegenwoordigster], namens de stichting NIDOS en [tante], tante van eiseres.
II Overwegingen;
1.1 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmense¬lijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van verweerder op grond van klemmende redenen van huma¬ni¬taire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van verweerder van bij¬zon¬dere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
1.2 Ingevolge artikel 3.56 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling worden verleend aan de alleenstaande minderjarige vreemdeling:
a. wiens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet is afgewezen, anders dan met toepassing van artikel 30 van de Wet;
b. die zich naar het oordeel van Onze Minister niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan, en
c. voor wie naar het oordeel van Onze Minister, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang ontbreekt in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan.
2. Artikel 16, eerste lid, onder d en e, van de Wet is van overeenkomstige toepassing.
1.3 Artikel 3. 6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 bepaalt dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet slechts ambtshalve verleend kan worden onder een beperking verband houdend met:
a: verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;
b. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
1.4 Artikel 3 Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) luidt als volgt:
1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.
2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht.
1.5 Artikel 7 IVRK luidt als volgt:
1. Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en heeft vanaf de geboorte het recht op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd.
2. De Staten die partij zijn, waarborgen de verwezenlijking van deze rechten in overeenstemming met hun nationale recht en hun verplichtingen krachtens de desbetreffende internationale akten op dit gebied, in het bijzonder wanneer het kind anders staatloos zou zijn.
1.6 Artikel 9 IVRK luidt als volgt:
1. De Staten die partij zijn, waarborgen dat een kind niet wordt gescheiden van zijn of haar ouders tegen hun wil, tenzij de bevoegde autoriteiten, onder voorbehoud van de mogelijkheid van rechterlijke toetsing, in overeenstemming met het toepasselijke recht en de toepasselijke procedures, beslissen dat deze scheiding noodzakelijk is in het belang van het kind. Een dergelijke beslissing kan noodzakelijk zijn in een bepaald geval, zoals wanneer er sprake is van misbruik of verwaarlozing van het kind door de ouders, of wanneer de ouders gescheiden leven en er een beslissing moet worden genomen ten aanzien van de verblijfplaats van het kind.
2. In procedures ingevolge het eerste lid van dit artikel dienen alle betrokken partijen de gelegenheid te krijgen aan de procedures deel te nemen en hun standpunten naar voren te brengen.
3. De Staten die partij zijn, eerbiedigen het recht van het kind dat van een ouder of beide ouders is gescheiden, op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact met beide ouders te onderhouden, tenzij dit in strijd is met het belang van het kind.
4. Indien een dergelijke scheiding voortvloeit uit een maatregel genomen door een Staat die partij is, zoals de inhechtenisneming, gevangenneming, verbanning, deportatie, of uit een maatregel het overlijden ten gevolge hebbend (met inbegrip van overlijden, door welke oorzaak ook, terwijl de betrokkene door de Staat in bewaring wordt gehouden) van één ouder of beide ouders of van het kind, verstrekt die Staat, op verzoek, aan de ouders, aan het kind of, indien van toepassing, aan een ander familielid van het kind de noodzakelijke inlichtingen over waar het afwezige lid van het gezin zich bevindt of waar de afwezige leden van het gezin zich bevinden, tenzij het verstrekken van die inlichtingen het welzijn van het kind zou schaden. De Staten die partij zijn, waarborgen voorts dat het indienen van een dergelijk verzoek op zich geen nadelige gevolgen heeft voor de betrokkene(n).
1.7 Artikel 20 van het IVRK luidt als volgt:
1. Een kind dat tijdelijk of blijvend het gezin waartoe het behoort, moet missen, of dat men in zijn of haar eigenbelang niet kan toestaan in het gezin te blijven, heeft recht op bijzondere bescherming en bijstand van staatswege.
2. De Staten die partij zijn, waarborgen, in overeenstemming met hun nationale recht, een andere vorm van zorg voor het kind.
3. Deze zorg kan, onder andere, plaatsing in een pleeggezin omvatten, kafalah volgens het Islamitische recht, adoptie, of, indien noodzakelijk, plaatsing in een geschikte instelling voor kinderzorg. Bij het overwegen van oplossing wordt op passende wijze rekening gehouden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van het kind en met de etnische, godsdienstige en culturele achtergrond van het kind en met zijn of haar achtergrond wat betreft de taal.
2 Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. De aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Eiseres wordt ambtshalve wel in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling” ingaande 16 december 2004, geldig tot 26 juni 2005. Vanaf die datum is blijkens hoofdstuk C8 van de Vreemdelingencirculaire 2000, het asielbeleid ten aanzien van de DRC, adequate opvang in dat land beschikbaar. In het opvangcentrum van de Congregatie der Salesianen (Don Bosco) kunnen vier uit Nederland teruggekeerde alleenstaande minderjarige vreemdelingen van alle leeftijden worden opgevangen. Daadwerkelijke plaatsing hoeft ten tijde van de aanvraag nog niet te zijn geregeld. Dit wordt in de jurisprudentie onderschreven.
De belangen van het kind vormen reeds een eerste overweging bij de inrichting van het beleid voor alleenstaande minderjarigen. Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, de richtlijnen van de UNHCR en de resolutie van de Raad van de Europese Unie inzake niet-begeleide minderjarige onderdanen van derde landen (8745/97) vormen hierbij een belangrijk toetsingskader. Toetsing aan dat beleid leidt er niet toe dat eiseres een verblijfsvergunning moet worden verleend. Van bijzondere feiten of omstandigheden die nopen tot verlening van een verblijfsvergunning in afwijking van dat beleid is niet gebleken.
Een verblijfsvergunning conform beschikking Minister tenslotte, kan niet ambtshalve worden verleend.
3 Eiseres kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder. Aangaande de volgens verweerder aanwezige adequate opvang voor eiseres in de DRC, wijst eiseres erop, dat verweerder er vanuit gaat dat er in het opvangcentrum Don Bosco wel opvang voor eiseres aanwezig is, maar dat thans geen sprake is van een gegarandeerde plek voor haar in dat centrum. Nu de vraag is of er wel een plek voor haar beschikbaar is, kan er eenvoudigweg geen sprake zijn van adequate opvang. In de bestreden beschikking wordt er nogmaals de nadruk op gelegd dat er vier plaatsen in het centrum beschikbaar zijn en dat naar verwachting wellicht grotere aantallen kunnen worden opgevangen. Het verhaal blijft echter uiterst vaag.
Onduidelijk is hoe verweerders standpunt, dat het belang van het kind een eerste overweging heeft gevormd bij het besluit, zich verhoudt tot met name de artikelen 3, 7 en 9 IVRK en artikel 3 EVRM. Eiseres beschouwt haar tante als haar moeder. Zij is voor haar verzorging, lichamelijke en met name psychische welzijn afhankelijk van haar verblijf bij haar tante in Nederland. Haar eigen moeder heeft haar in de steek gelaten en heeft geen enkel contact met haar. Eiseres herinnert zich nauwelijks iets van haar. Indien eiseres thans naar de DRC terug zou moeten om daar het contact met haar moeder te herstellen, dient dit alleen het belang van verweerder.
Verweerder had op grond van bijzondere feiten en omstandigheden aan eiseres hetzij een amv-verblijfsvergunning dan wel een verblijfsvergunning met als beperking “conform beschikking Minister” te verlenen.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 Eiseres heeft de rechtmatigheid van het besluit, voor zover strekkende tot weigering haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, aanhef, eerste lid onder a, c en d van de Vw 2000 niet bestreden. Deze onderdelen van het besluit zijn dan ook niet in geschil.
4.2 Eiseres heeft zich beroepen op het bepaalde in artikel 29, eerste lid aanhef en onder b, van de Vw 2000. Zij heeft in dat verband het volgende aangevoerd. Als eiseres nu uit haar veilige omgeving wordt weggehaald en zij opnieuw van een moederfiguur wordt beroofd en wordt uitgezet naar een haar volslagen onbekend land, zou dat zeer ernstige psychische schade bij eiseres veroorzaken. Eiseres heeft in dit verband op 30 mei 2007 een rapportage “De schade die kinderen oplopen als zij na langdurig verblijf in Nederland gedwongen worden uitgezet” van Dr. M.E. Kalverboer, Drs. A.E. Zijlstra, Rijksuniversiteit Groningen van april 2006. Eiseres heeft echter nagelaten haar stelling te onderbouwen dat zij door uitzetting psychische schade zal oplopen die zo ernstig is dat haar uitzetting naar de DRC en plaatsing in het opvanghuis Don Bosco als onmenselijke behandeling moet worden aangemerkt. Eiseres had zich daartoe bijvoorbeeld door een psychiater of een andere (medisch) deskundige kunnen laten onderzoeken. Aldus heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres geen specifieke, haar persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt op grond waarvan geoordeeld zou dienen te worden dat zij bij gedwongen terugkeer naar de DRC een reëel risico loopt te worden onderworpen aan foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Bij uitzetting dreigt daarom geen schending van artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft dan ook terecht geen grond aanwezig geacht voor verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
4.3 In C7/4.3 en C8/6.6 van de Vc 2000 staat dat minderjarige asielzoekers van Congolese nationaliteit niet in aanmerking komen voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bedoeld voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot Don Bosco of een andere concrete opvangplaats geregeld zijn. Het betoog van eiseres dat ten tijde van de bestreden beschikking en reeds duidelijk moest zijn dat er een plek voor haar beschikbaar is in Don Bosco, kan niet slagen, nu van feitelijke terugkeer nog geen sprake is. Indien feitelijke uitzetting dreigt kan eiseres daartegen met toepassing artikel 72, derde lid van de Vw 2000 een rechtsmiddel indienen en het bovenstaande daarbij ter toetsing aan de rechter voorleggen.
4.4 Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder aanleiding had moeten zien haar ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen onder een beperking “conform beschikking Minister”. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Gelet op het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, van het Vb 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 slechts onder een tweetal genoemde beperkingen worden verleend, te weten een beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken of verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling. De op grond van het eerste lid door eiseres gewenste beperking “conform beschikking Minister” kan aldus niet ambtshalve worden verleend. Voorts is gesteld noch gebleken dat eiseres aanspraak op een ambtshalve verleende verblijfsvergunning heeft op grond van enige ministeriele regeling, als bedoeld in het tweede lid van artikel 3.6 van het Vb 2000.
4.5 Eiseres heeft zich beroepen op de artikelen 3, 7 en 9 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
4.5.1 Met betrekking tot artikel 3 van dat Verdrag is de rechtbank van oordeel dat het eerste lid van dat artikel geen norm bevat die zonder nadere uitwerking in de nationale wet- en regelgeving door de rechtbank toepasbaar is. De rechtbank verwijst in dit verband naar de jurisprudentie, onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 22 februari 2006 LJN AV4237.
4.5.2 Daargelaten de vraag of bedoelde artikel 7 en 9 rechtstreeks toepasbaar zijn, zien die artikelen op de rechten van het kind aangaande de bekendheid met en verzorging door zijn of haar ouders alsmede het recht niet van zijn of haar ouders gescheiden te worden. Eiseres is van oordeel dat de relatie tussen haar en haar tante moet worden beschouwd als een relatie tussen ouder en kind als bedoeld in de artikelen 7 en 9 van het IVRK. De rechtbank heeft daarvoor geen aanknopingspunten gevonden. Deze grieven van eiseres kunnen reeds daarom niet slagen.
4.6 Eiseres heeft onder meer aangevoerd dat haar eigen moeder haar in de steek heeft gelaten, dat zij thans bij haar tante woont en van haar afhankelijk is voor haar verzorging en lichamelijke en psychische welzijn en ook dat indien zij uit haar vertrouwde omgeving zou worden weggehaald en opnieuw van een moederfiguur zou worden beroofd en worden uitgezet naar een haar volslagen onbekend land, zij daardoor psychisch zwaar geschaad zou worden. De rechtbank merkt het aangevoerde, onder aanvulling van de rechtsgronden, aan als een beroep op het bepaalde in artikel 20 van het IVRK. Naar het oordeel van de rechtbank is het bepaalde in dat artikel, in het bijzonder hetgeen in het derde lid is bepaald, gelet op de formulering, zonder nadere uitwerking in nationale wet of regelgeving in het onderhavige geval toepasbaar.
4.6.1 Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres opvang behoeft en conform het bepaalde in C7/4 van de Vc 2000 het onderzoek daartoe beperkt tot de vraag of de in de DRC in het opvangcentrum Don Bosco beschikbare opvang adequaat is. Verweerder had zich gelet op het bepaalde in het derde lid van artikel 20 van het IVRK echter eerst dienen te buigen over de vraag of opvang in een instelling voor kinderzorg als Don Bosco noodzakelijk was. In dat verband had verweerder, zo volgt eveneens uit het derde lid, eerst alternatieven voor opvang moeten onderzoeken. Gelet op de omstandigheid dat eiseres al sinds haar komst naar Nederland in 2002 bij haar tante verblijft en die situatie door de stichting NIDOS die de wettelijke vertegenwoordiger van eiseres is, wordt goedgekeurd, bestond tot een dergelijk onderzoek aanleiding. Het bestreden besluit geeft er voorts geen blijk van dat verweerder daarbij heeft betrokken de wenselijkheid van de continuïteit in de opvoeding van eiseres en haar achtergrond wat betreft taal. Daartoe bestond te meer aanleiding aangezien eiseres al in de zienswijze heeft aangevoerd dat zij haar tante als haar nieuwe moeder is gaan zien, gewend is aan het leven hier, de Nederlandse taal spreekt en dat het van een kennelijke hardheid zou getuigen om haar wederom uit haar vertrouwde omgeving weg te halen om opnieuw een onzekere toekomst tegemoet te gaan. Zij heeft daarbij gewezen op de mogelijk ernstige psychische schade die dit kan veroorzaken. Eiseres heeft dit standpunt in beroep herhaald. Voorts valt uit het verslag van het eerste gehoor af te leiden dat eiseres weliswaar de officiële taal van de DRC, het Frans, nog spreekt, maar het Lingala, de meest gesproken taal, inmiddels is verleerd.
5. Het bestreden besluit is gelet op het voorgaande in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb, dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart. Het bestreden besluit is voorts in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb, dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
6. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
III Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
rechtdoende:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit;
3 bepaalt dat verweerder binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. E.M.M. Engbers, rechter, en door deze en mr. J. van Dort, griffier, ondertekend.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2007.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: