8.6.Aan verweerder kan worden toegegeven dat noch uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming noch uit voornoemd proces-verbaal blijkt welke betekenis en gewicht aan de rol van verzoeker als vader wordt toegekend bij het oplossen van de problemen binnen het gezin, in het bijzonder bij het ondersteunen en opvangen van de kinderen. Uit genoemde stukken is af te leiden dat de Raad voor de Kinderbescherming en de kinderrechter bij het zoeken naar een passende oplossing zijn uitgegaan van de bestaande situatie, waarin verzoeker gedetineerd is. De rol van verzoeker is daarbij (nog) niet belicht. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is evenwel denkbaar dat verzoekers aanwezigheid noodzakelijk of gewenst is voor het welzijn van zijn kinderen. De te houden hoorzitting zal een uitgelezen gelegenheid bieden om meer duidelijkheid en inzicht te verkrijgen ten aanzien van de noodzaak van de aanwezigheid van verzoeker in zijn gezin. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de gezinssituatie van verzoeker, vooral zoals die zich heeft ontwikkeld na het besluit in primo, een relevante factor waarmee verweerder in de te verrichten belangenafweging rekening zal moeten houden.
9. Gelet op het vorenoverwogene kan aan het bezwaar een redelijke kans van slagen niet worden ontzegd.
10. De vraag rijst of, gelet op al hetgeen hierboven is overwogen, in dit stadium er voldoende aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat de onverwijlde spoed de gevraagde voorzieningen, gelet op de betrokken belangen, vereist. De mogelijkheid bestaat dat verweerder na een heroverweging in bezwaar op grond van een aanvullende of andere motivering toch de ongewenstverklaring in stand zal laten, zoals van de kant van verweerder ook is betoogd. Anders dan verweerder heeft aangevoerd, acht de voorzieningenrechter het echter niet mogelijk om, bij de huidige stand van het geding, op de door verweerder gewenste wijze op die besluitvorming vooruit te lopen. Verzoeker is nog niet gehoord en de zorgvuldige voorbereiding van het te nemen besluit is dan ook, in het licht van al hetgeen tegen de ongewenstverklaring is aangevoerd, nog niet afgerond. Voorts acht de voorzieningenrechter het niet wenselijk om de ingrijpende gevolgen van de ongewenstverklaring voor verzoeker tot het nemen van dat besluit onverkort in stand te laten. Redengevend voor dit oordeel zijn de hierboven besproken aard en inhoud van de bezwaren tegen het besluit in primo en de daaraan verbonden zwaarwegende belangen van verzoeker, zowel in samenhang beschouwd als, ten aanzien van het risico in de zin van artikel 3 van het EVRM en de gezinssituatie van verzoeker, afzonderlijk. De mee te wegen belangen van de zijde van verweerder zijn daartegenover in onvoldoende mate toegespitst en onderbouwd gebleven. Dit klemt overigens te meer nu verzoeker nog niet is gehoord terwijl de ongewenstverklaring een belangrijke factor is in verweerders besluiten ten aanzien van het opleggen en laten voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel jegens verzoeker. Uit eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 12 april 2007, volgt dat verweerder binnen een termijn van veertien weken opnieuw een besluit op het bezwaar van verzoeker diende te nemen, binnen welke termijn verzoeker gehoord diende te worden. Weliswaar was de beslistermijn ten tijde van de behandeling van het onderzoek ter zitting nog niet verstreken, maar dit zou aanstonds wel het geval zijn, terwijl de gemachtigde van verweerder ter zitting desgevraagd meedeelde dat er nog geen datum was bepaald voor het horen van verzoeker en dat evenmin duidelijk was op welke termijn een hoorzitting kon worden verwacht.
11. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval sprake van een situatie waarin onverwijlde spoed vereist dat er voorlopige voorzieningen worden getroffen. Daarom wordt thans bepaald dat het besluit tot ongewenstverklaring wordt geschorst tot vier weken nadat verweerder een besluit op bezwaar neemt, doch uitsluitend wat betreft de strafrechtelijke gevolgen van dit besluit. Voorts zal worden voorzien in een verbod op uitzetting, en wel tot op het bezwaar is beslist. Voor zover meer, anders en overigens verzocht is zal het verzoek worden afgewezen. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft thans geen (verdere) bespreking.
12. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:84, vierde lid, jo artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van de verzoeken bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten vastgesteld op 644,- euro (1 punt voor de voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt 322,- euro, wegingsfactor 1).
13. Onder de gegeven omstandigheden is er aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:82, vierde lid, van de Awb, waarin is bepaald dat de uitspraak kan inhouden dat het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de voorzieningenrechter.