RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 13 augustus 2007,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 07/817 van:
1. [eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],
3. [eiser sub 3],
4. [eiser sub 4],
5. [eiser sub 5],
allen wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur M.H.J. Toxopeus,
[gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. B.F.F. Gosschalk-Davidson,
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
voegende partij in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. B.F.F. Gosschalk-Davidson.
Eisers in conventie zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als [eiser sub 1] c.s. in het enkelvoud of afzonderlijk bij hun achternamen, gedaagde in conventie als [gedaagde sub 1] en de voegende partij als [gedaagde sub 2].
[gedaagde sub 2] heeft verzocht om zich in deze procedure te mogen voegen aan de zijde van [gedaagde sub 1]. Ter zitting van 6 augustus 2007 heeft [eiser sub 1] c.s. hiertegen bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter heeft de voeging echter toegestaan, aangezien voldoende is gebleken dat [gedaagde sub 2], als lid van het bestuur van de Stichting Droomland (hierna: de stichting), een belang heeft om benadeling of verlies van een recht te voorkomen. Verder is niet gebleken is dat het verzoek tot voeging aan de vereiste spoed bij dit kort geding en de goede procesorde in het algemeen in de weg staan.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Alle partijen zijn bestuursleden van de stichting. De stichting is op 15 december 1999 opgericht als ouderinitiatief voor de huisvesting en de zorg voor elf verstandelijk gehandicapten. [eiser sub 1] is voorzitter, [eiser sub 2] is secretaris en [gedaagde sub 1] is penningmeester van de stichting.
2.2. In het bestuur bestaan al enkele jaren problemen. Dit heeft er onder meer toe geleid dat [eiser sub 1] c.s. deze rechtbank heeft verzocht om onder anderen [gedaagde sub 1] te ontslaan dan wel te schorsen als bestuurder van de stichting en [gedaagde sub 2] te berispen. Bij beschikking van 1 maart 2007 (hierna: de beschikking) heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. Ten aanzien van [gedaagde sub 1] heeft de rechtbank daartoe onder meer overwogen dat niet is gebleken dat het door [eiser sub 1] c.s. bedoelde wanbeheer evident en uitgesproken falend beleid betreft ten aanzien van het beheer van het vermogen en de zorg voor geldmiddelen, alsmede dat onvoldoende is gebleken van financieel wanbeheer. [eiser sub 1] c.s. heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld, waarvan de mondelinge behandeling is gepland op 19 februari 2008.
2.3. In de brief van 3 juli 2007 van de heer [A] van de Belastingdienst Oost Brabant aan het bestuur van de stichting ter attentie van [gedaagde sub 2] staat onder meer het volgende vermeld:
'Naar aanleiding van uw brief van 16 mei 2007 en de daarbij aan mij overgelegde stukken, deel ik u het volgende mee.
De stukken die u mij heeft toegezonden zijn voldoende voor mij om te beoordelen of de feitelijke werkzaamheden van uw instelling in overeenstemming zijn met de statutaire doelstelling.
Uit de stukken maak ik op dat deze feitelijke werkzaamheden van de stichting in overeenstemming zijn met de statutaire doelstelling.
De status van de Stichting Droomland als een algemeen nut beogende instelling kan daarmee gehandhaafd blijven.
M.b.t. de met uw instelling gevoerde correspondentie merk ik verder op dat hetgeen ik ter inzage diende verkrijgen nu aan mij is toegezonden en de zaak nu voor mij is afgedaan.(...)'
3. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
3.1. [eiser sub 1] c.s. vordert - zakelijk weergegeven - [gedaagde sub 1], op straffe van een dwangsom, te veroordelen om direct althans na betekening van dit vonnis primair haar ontslag te nemen als bestuurslid althans als penningmeester van de stichting en, indien nodig, haar volledige medewerking te verlenen aan aanpassing van de registratie in het Stichtingenregister van de Kamer van Koophandel, en om alle in haar bezit zijnde financiële bescheiden ter beschikking te stellen van de voorzitter van de stichting en subsidiair tijdelijk als bestuurslid terug te treden totdat in de bodemprocedure in hoger beroep is beslist.
3.2. Daartoe voert [eiser sub 1] c.s. - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende aan. Er is sprake van een ernstig disfunctioneren van [gedaagde sub 1] als penningmeester. Onder meer organiseert [gedaagde sub 1] op onreglementaire wijze vergaderingen, laat ze stemmen over besluiten terwijl er geen meerderheid aanwezig is en heeft ze ten onrechte een nieuw bestuurslid als lid van het bestuur ingeschreven. Ook heeft [gedaagde sub 1] middelen van de stichting aangewend voor persoonlijke doeleinden. Voorts heeft de stichting door toedoen van [gedaagde sub 1] problemen met de fiscus, als gevolg waarvan subsidies van VROM en de Provincie, die voor de stichting van groot belang zijn, in gevaar komen en de stichting mogelijk naheffingen krijgt. [gedaagde sub 1]' handelwijze leidt tot tweedracht in het bestuur, waardoor dat niet meer naar behoren kan functioneren. De situatie is zo ernstig dat [eiser sub 1] c.s. niet kan wachten totdat in hoger beroep is beslist.
3.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3.4. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen dat [eiser sub 2] zal worden ontheven uit zijn functie van secretaris.
3.5. Daartoe voeren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] - zakelijk weergegeven - aan dat [eiser sub 2] degene is die de problemen veroorzaakt in de stichting.
3.6. [eiser sub 1] c.s. voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Onderhavige zaak is een schoolvoorbeeld van een conflict dat nu juist niet via de rechter zou moeten worden opgelost. Ten eerste komt het conflict voort of is tenminste sterk verweven met problemen en wrijvingen die tussen bepaalde betrokken personen bestaan. Ten tweede gaat het niet alleen om de personen [gedaagde sub 1] en [eiser sub 2], maar is het hele bestuur verdeeld in twee kampen terwijl partijen, wat de uitspraak ook zal zijn, met elkaar verder zullen moeten. Een rechterlijk vonnis werkt doorgaans niet bevorderend voor de daartoe benodigde vertrouwensrelatie. Ten derde hebben alle partijen hetzelfde grote belang, namelijk de huisvesting van en de zorg voor hun verstandelijk gehandicapte kinderen. Kenmerk van een zaak als deze is dat een vonnis - toe- dan wel afwijzend - een oplossing van het conflict geen stap dichterbij brengt. Zoals de voorzieningenrechter ook tijdens de zitting al heeft opgemerkt is de enige weg waarlangs mogelijk een oplossing bereikt kan worden die van constructieve gesprekken onder leiding van een onafhankelijke derde. De voorzieningenrechter geeft partijen daarom dringend in overweging om nogmaals te proberen een mediationtraject te starten. Voor het welslagen van dat traject is overigens ten minste noodzakelijk dat partijen zich verder onthouden van de onaangename en onzakelijke stijl van communiceren richting de andere partij waaraan beide partijen blijkens het dossier én hun optreden tijdens de zitting inmiddels gewend zijn. Los van de uitspraak in deze zaak acht de voorzieningenrechter het daarnaast raadzaam dat partijen zich beraden over een nieuwe samenstelling van het bestuur, aangezien de indruk bestaat dat een oplossing zonder de betrokkenheid van bepaalde, thans het conflict dominerende, personen beter voorstelbaar is.
4.2. Voorafgaand aan de beoordeling van het juridisch-inhoudelijke conflict wordt opgemerkt dat dit niet los kan worden gezien van hetgeen hiervoor is overwogen over de oorsprong van het conflict. Voorts is van belang dat het beoordelingskader in dit kort geding beperkt is. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter in kort geding zijn oordeel immers af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter. Onder omstandigheden kan wel plaats zijn voor een uitzondering op dit beginsel, bijvoorbeeld indien de uitspraak van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust dan wel dat nieuwe feiten een ander oordeel rechtvaardigen en de zaak zo spoedeisend is dat de uitspraak in hoger beroep niet kan worden afgewacht. Uitgangspunt in de beoordeling is dus de beschikking van deze rechtbank van 1 maart 2007, waarin het verzoek van [eiser sub 1] c.s. is afgewezen.
4.3. Het overgrote deel van de vele door [eiser sub 1] c.s. aan [gedaagde sub 1] gemaakte verwijten zijn dezelfde dan wel soortgelijke verwijten als die tijdens de bodemprocedure naar voren zijn gebracht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser sub 1] c.s. niet aannemelijk kunnen maken dat de beschikking ten aanzien van de beoordeling van deze stellingen klaarblijkelijk misslagen bevat, noch dat de zaak zo spoedeisend is dat de uitspraak in hoger beroep niet kan worden afgewacht. Opgemerkt wordt nog dat het voor dit kort geding op zichzelf niet relevant is dat [eiser sub 1] c.s. het met de beschikking oneens is. Voor het innemen en onderbouwen van dat standpunt dient het hoger beroep in de bodemprocedure.
4.4. Volgens [eiser sub 1] c.s. zijn er echter ook nieuwe, na de beschikking gebleken, ontwikkelingen die een voorlopige voorziening rechtvaardigen. Daartoe voert [eiser sub 1] c.s. als voornaamste argument aan dat eens te meer is gebleken dat de stichting door toedoen van [gedaagde sub 1] grote problemen met de Belastingdienst heeft. Daardoor moet gevreesd worden dat de stichting de status van een algemeen nut beogende instelling zal kwijtraken als gevolg waarvan subsidies mogelijk worden stopgezet en naheffingen zijn te verwachten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat dit argument niet op. In het verleden mogen dan, wellicht mede als gevolg van het optreden van [gedaagde sub 1], problemen met de Belastingdienst hebben gespeeld, uit de brief van de Belastingdienst van 3 juli 2007 (zie 2.3) blijkt dat de vrees van [eiser sub 1] c.s. ongegrond is.
4.5. Voor wat betreft de verwijten ten aanzien van mogelijk financieel wanbeheer sluit de voorzieningenrechter aan bij hetgeen hierover in de beschikking is overwogen, namelijk dat alle door [eiser sub 1] c.s. naar voren gebrachte verwijten in feite betrekking hebben op de wijze waarop door [gedaagde sub 1] rekening en verantwoording wordt afgelegd. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat van een penningmeester weliswaar mag worden verwacht dat op een duidelijke en inzichtelijke manier de inkomsten en uitgaven van de stichting worden verantwoord, maar dat het te ver gaat om financieel wanbeheer te veronderstellen als een aantal bestuursleden op- en aanmerkingen heeft over de rekening en verantwoording zonder dat wordt aangetoond dat de stichting hierdoor wordt benadeeld of in ernstige financiële problemen is geraakt. Mede gelet hierop heeft [eiser sub 1] c.s. het verwijt dat [gedaagde sub 1] middelen van de stichting heeft aangewend voor eigen doeleinden onvoldoende onderbouwd. Het is te onzeker of dit inderdaad heeft plaatsgevonden en wat de ernst en omvang hiervan zou zijn geweest om op grond hiervan de vordering toe te kunnen wijzen.
4.6. Met betrekking tot de verwijten dat [gedaagde sub 1] op onrechtmatige wijze vergaderingen uitschrijft, op onrechtmatige wijze een nieuw bestuurslid heeft ingeschreven en dat gestemd is over voorstellen terwijl er geen meerderheid van het bestuur aanwezig was, stelt de voorzieningenrechter vast dat ook deze verwijten, hoewel wellicht steekhoudend, duidelijk hun oorsprong vinden in het conflict dat de stichting al lange tijd beheerst. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat [eiser sub 1] en de overige eisers in conventie niet op door [gedaagde sub 1] uitgeschreven vergaderingen zijn verschenen, terwijl zij daarvan wel op de hoogte waren. Onder deze omstandigheden en voor zover een en ander in het beperkte kader van dit kort geding al voldoende helder kan worden, vormen de verwijten onvoldoende aanleiding om thans, met doorkruising van de bodemprocedure, de vordering toe te wijzen. Voor wat betreft de vermeende onrechtmatigheid van het bestuurslidmaatschap van het nieuwe bestuurslid wordt ten overvloede nog gewezen op de mogelijkheid om hiertegen op grond van artikel 23 Handelsregisterwet op te komen.
4.7. Mede in het licht van hetgeen hiervoor onder 4.1 in het algemeen over het conflict van partijen is overwogen en gegeven het beperkte beoordelingskader van dit kort geding wordt voorts geoordeeld dat geen van de overige stellingen van [eiser sub 1] c.s. voldoende is onderbouwd dan wel van voldoende gewicht is om tot toewijzing van de vordering in conventie te kunnen leiden. De conclusie is dat deze zal worden afgewezen.
4.8. [eiser sub 1] c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen de reconventionele vordering omdat deze te laat is ingesteld en hij daardoor in zijn verdedigingsbelangen is geschaad. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de toelaatbaarheid van deze vordering in het midden blijven nu ook deze als onvoldoende gemotiveerd niet voor toewijzing in aanmerking komt. Voorts geldt ook hier dat toewijzing van deze vordering oplossing van het conflict niet dichterbij zou brengen en dat die oplossing gezocht moet worden in een andere richting.
in conventie en in reconventie
4.9. Wat betreft de proceskosten overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Zoals hiervoor al is overwogen is het tussen partijen bestaande juridische conflict geworteld in ruzies tussen de verschillende partijen waarvoor de oorzaak niet in overwegende mate bij één partij kan worden gevonden. Nu partijen bovendien in het belang van de stichting en van hun kinderen met elkaar verder zullen moeten is er aanleiding om ook in dit kort geding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
in conventie en in reconventie
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.