RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer:
AWB 07 / 27778 (voorlopige voorziening)
AWB 07 / 27774 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 september 2007
[Verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1951, van Dominicaanse nationaliteit,
verzoekster,
gemachtigde: mr.drs. E.M. Hoorenman, advocaat te Hoorn,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Verzoekster heeft op 28 november 2006 een aanvraag ingediend tot de afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 6 april 2007 afgewezen. Verzoekster heeft tegen het besluit op 25 april 2007 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 22 juni 2007 ongegrond verklaard. Verzoekster heeft tegen dit besluit op 9 juli 2007 beroep ingesteld.
1.2 Verzoekster heeft op 9 juli 2007 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen teneinde uitzetting te voorkomen hangende het beroep.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2007. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 Ingevolge artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
2.5 Ingevolge artikel 9, eerste lid, Vw verschaft Onze Minister aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder e, Vw en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 2°, 4° en 6°, Vw een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
2.6 De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten. Verzoekster heeft een Nederlandse echtgenoot, met wie zij vanuit de Dominicaanse Republiek naar Nederland is gekomen. Verzoekster en haar echtgenoot zijn samen vanuit Nederland naar Spanje gereisd, waar de echtgenoot als zelfstandig ondernemer heeft gewerkt. Zij hebben daar samen enige tijd gewoond. Vervolgens zijn zij samen naar Nederland terug gereisd, waarna verzoekster de onderhavige aanvraag heeft ingediend.
2.7 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat verzoekster niet kan worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, Vw. Verweerder heeft in het bestreden besluit onder meer overwogen dat de echtgenoot van verzoekster met gebruikmaking van het vrije verkeer van werknemers binnen de EU naar Spanje en weer terug naar Nederland is gegaan en dat hij thans als gemeenschapsonderdaan in Nederland verblijft. Ook heeft verweerder overwogen dat uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG (zie Hof van Justitie EG, 7 juli 1992, C-370/90, Surinder Singh, NJ 1994, 635) kan worden afgeleid, dat een lidstaat verblijf moet toestaan aan een familie- of gezinslid (ongeacht diens nationaliteit) van een eigen onderdaan die met dit familie- of gezinslid in een andere lidstaat heeft verbleven op grond van het EG-verdrag en zich daarna weer heeft gevestigd in eigen land. Verweerder heeft echter gesteld dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij in Spanje bij haar echtgenoot heeft gewoond op grond van het gemeenschapsrecht. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in zijn beleid staat dat moet worden bewezen dat verzoekster in Spanje verbleef op grond van het EG-verdrag.
2.8 Verzoekster heeft in beroep onder meer aangevoerd dat haar verblijf bij haar echtgenoot in Spanje niet anders dan op grond van het EU-recht kan zijn geweest.
2.9 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.10 Reeds uit het feit dat eiseres samen met haar Nederlandse echtgenoot van Nederland naar Spanje en terug is gereisd met gebruikmaking ven het vrij verkeer van werknemers en het feit dat de echtgenoot thans als gemeenschapsonderdaan in Nederland verblijft, volgt op grond van de genoemde uitspraak (Surinder Singh) het verblijfsrecht van verzoekster in Nederland. Op grond van artikel 9, eerste lid, Vw moet haar dan ook een document worden verstrekt waaruit dat rechtmatig verblijf blijkt. Derhalve valt niet in te zien waarom verzoekster nog zou moeten bewijzen dat zij in Spanje heeft verbleven op grond van het EG-verdrag. Dit volgt ook niet uit enige beleidsregel van verweerder. Verweerder heeft, ter zitting daar naar gevraagd, overigens ook niet kunnen aangeven uit welke beleidsregel dit volgens hem zou volgen, nog daargelaten of een dergelijk vereiste bij beleid zou kunnen worden geregeld.
2.11 De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Nu op het bezwaar nog slechts een beslissing mogelijk is, zal de rechtbank bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit en verweerder opdragen verzoekster het gevraagde verblijfsdocument te verstrekken.
2.12 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.13 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 966,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 143,- aan griffierecht, derhalve in totaal € 1109,-.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 22 juni 2007;
3.3 draagt verweerder op verzoekster een document of schriftelijke verklaring te verschaffen op grond van artikel 9, eerste lid, Vw, waaruit haar rechtmatig verblijf blijkt;
3.4 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
3.5 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.6 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 1109,- te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, en op 5 september 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.F. Ferdinandusse, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.