ECLI:NL:RBSGR:2007:BB6766

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/51522
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning wegens tijdsverloop in asielprocedure met onvoldoende motivering

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 april 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning wegens tijdsverloop in de asielprocedure. Eiseres, een vrouw van Azerbeidzjaanse nationaliteit, had zich op 27 december 1999 in Nederland aangemeld met de intentie om een asielaanvraag in te dienen. Echter, haar formele aanvraag werd pas op 22 januari 2000 ingediend. De staatssecretaris van Justitie had in 2004 besloten dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning, omdat de aanvraag te laat was ingediend. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd in 2005 ongegrond verklaard.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij zij aanvoerde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden van haar situatie. De rechtbank oordeelde dat de beschikking van de staatssecretaris niet voldoende gemotiveerd was, omdat niet alle omstandigheden in hun onderlinge samenhang waren beoordeeld. De rechtbank wees erop dat eiseres als enige van haar gezin niet voor 1 januari 2000 haar aanvraag had kunnen indienen, wat een belangrijke factor was in de beoordeling van haar situatie.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beschikking van de staatssecretaris en oordeelde dat eiseres recht had op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. De uitspraak benadrukte het belang van een zorgvuldige afweging van alle relevante omstandigheden in bestuursrechtelijke procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 05/51522
Uitspraak in het geschil tussen:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
V-nummer [V-nummer]
eiseres;
gemachtigde: mr. B.G. Schonebeek, advocaat te Groningen,
en
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
voorheen de Ministerie van Justitie,
daarvoor de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. S. van Willigen, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Bij beschikking van 29 september 2004 heeft verweerder ambtshalve besloten eiser niet in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning regulier wegens “tijdsverloop in de asielprocedure”. Hiertegen is door eiseres op 15 oktober 2004 een bezwaarschrift ingediend. Bij beschikking van 20 oktober 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Eiseres heeft daartegen op 16 november 2005 op nader aan te voeren gronden beroep ingesteld. De gronden van beroep zijn op 11 januari 2006 ingediend.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 15 februari 2007. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Rechtsoverwegingen
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Eiseres is op 27 december 1999 Nederland ingereisd. Zij heeft zich op diezelfde datum aangemeld bij de bevoegde autoriteiten met de bedoeling een aanvraag om toelating als vluchteling in te dienen. Op 22 januari 2000 heeft zij zodanige aanvraag, door ondertekening van het zogenoemde model F, als bedoeld in artikel 3.108 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), ingediend. Bij beschikking van 29 september 2004 heeft verweerder deze asielaanvraag afgewezen.
2.2. Bij laatstgenoemde beschikking heeft verweerder tevens geweigerd eiseres een vergunning wegens tijdsverloop in de asielprocedure te verlenen om reden dat met ingang van 1 januari 2003 het driejarenbeleid is beëindigd en de termijn van drie jaar voor die datum niet is volgelopen. Daarbij is verweerder ervan uitgegaan dat de termijn is gaan lopen op 22 januari 2000, de datum waarop eiseres de aanvraag om toelating heeft gedaan. Het hiertegen gerichte bezwaar van eiseres heeft verweerder ongegrond verklaard. Daarbij heeft hij erop gewezen dat het oude onder de Vreemdelingencirculaire 1994 gevoerde beleid, volgens welk beleid in afwijking van de tekst van de Vc 1994, de termijn ging lopen op het moment dat de vreemdeling zich bij de bevoegde autoriteit meldde met de bedoeling om toelating in Nederland te verkrijgen, thans niet meer geldt. Hierin is voorts geen grond gelegen voor afwijking van het driejarenbeleid zoals toegepast onder de Vc 2000. In dit verband verwijst verweerder naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden ziet verweerder voorts geen aanleiding om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af te wijken van dit beleid.
2.3. In beroep heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de jurisprudentie van de ABRS niet uitsluit dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn op grond waarvan in een specifiek geval onverkorte toepassing van het beleid onredelijk kan zijn en verweerder noodzaakt tot toepassing van artikel 4:84 Awb. Verweerder heeft de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden ten onrechte niet in hun onderlinge samenhang beoordeeld. Het gaat daarbij om de volgende omstandigheden. Als enige van het gezin heeft zij geen vergunning wegens tijdsverloop in de asielprocedure gekregen enkel omdat zij – buiten haar schuld – net iets later in Nederland arriveerde en wegens drukte op het aanmeldcentrum pas na 1 januari 2000 in de gelegenheid is gesteld een aanvraag in te dienen. Zij was lange tijd steun en toeverlaat binnen het gezin, haar tweelingbroer is vermoord en haar andere broer is ziek. Tenslotte heeft de asielprocedure meer dan vijf jaar geduurd.
Beoordeling van het beroep
2.4. Verweerder kan krachtens artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen. Ingevolge het tweede lid kan zodanige vergunning worden verleend onder de beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
2.5. In artikel 3.4, eerste lid, Vb 2000 zijn de in artikel 14, tweede lid, Vw bedoelde beperkingen opgesomd. In hoofdstuk C2/9 van de Vc 2000 is het zogenoemde driejaren-beleid opgenomen. Op 1 januari 2003 is dit driejaren-beleid afgeschaft, onder handhaving van het bestaande beleid als overgangsrecht voor aanvragen die op dat moment drie jaar oud waren. Eiseres valt onder dit overgangsrecht. Door haar wordt niet betwist dat zij in dit beleid geen aanspraak heeft op de gevraagde vergunning. Zij meent echter dat een afwijking van dit beleid gerechtvaardigd is.
2.6. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. In de bestreden beschikking is ten aanzien van elke omstandigheid die eiseres naar voren heeft gebracht, afzonderlijk geoordeeld dat deze geen aanleiding geeft voor afwijking van het beleid. De beschikking geeft er geen blijk van dat al deze omstandigheden ook in hun onderlinge samenhang zijn beoordeeld. Met name acht de rechtbank van belang dat in die beoordeling wordt betrokken dat eiseres als enige van het gezin– door toevallige omstandigheden – destijds niet voor 1 januari 2000 haar aanvraag heeft kunnen indienen terwijl zij zich al voor die datum had aangemeld. Ook het feit dat haar procedure lang heeft geduurd en verweerder meer dan anderhalf jaar na de datum van beëindiging van het driejarenbeleid heeft beslist, dient meegewogen te worden. Dat eiseres inmiddels met haar echtgenoot en kinderen een eigen gezin heeft, betekent weliswaar dat zij feitelijk niet meer behoort tot het gezin waarmee zij uit Azerbeidzjan is gevlucht maar dit betekent niet dat de omstandigheden van dit gezin en de plaats die eiseres daarin inneemt geen rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of het samenstel van alle bijzondere omstandigheden van dit geval aanleiding geeft voor afwijking van het beleid.
Gezien het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot de slotsom dat de bestreden beschikking een draagkrachtige motivering ontbeert en om die reden, onder gegrondverklaring van het beroep, dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb.
2.7. In dit geval bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 20 oktober 2005;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 138,- aan eiseres dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten ad € 644,- aan de griffier moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Laman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.M. Pot als griffier op 19 april 2007.
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: