ECLI:NL:RBSGR:2007:BB7341

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
262327 - HA ZA 06-1050
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.C. Punt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de overeenkomst tot levering en plaatsing van kunststofkozijnen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [A] en Omnia Bouw B.V. over de levering en plaatsing van kunststofkozijnen. [A] heeft op 8 juni 2005 een offerte uitgebracht voor de levering van 25 kunststofkozijnen, die door Omnia is aanvaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat [A] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen. Omnia heeft de vordering van [A] gemotiveerd weersproken en stelt dat de kozijnen niet voldeden aan de eisen van het Bouwbesluit en dat er blijvende schade aan de kozijnen is ontstaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kozijnen wel voldeden aan de in de offerte vermelde kwaliteitseisen en dat Omnia onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims over de kwaliteit van de kozijnen. De rechtbank heeft de vordering van [A] toegewezen tot een bedrag van € 12.659,18, te vermeerderen met wettelijke rente, en de reconventionele vordering van Omnia afgewezen. De proceskosten zijn voor Omnia, die grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 262327 / HA ZA 06-1050
Vonnis van 7 november 2007
in de zaak van
[A], h.o.d.n. Kunststofmontage De Regio,
wonende en kantoorhoudende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. H.J.A. Knijff,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OMNIA BOUW B.V.,
gevestigd te Ter Aar,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. S.A.P. van den Berg.
Partijen worden hierna aangeduid als "[A]" en "Omnia".
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 21 maart 2006;
- de akte houdende overlegging (17) producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis
in reconventie, met (4) producties;
- het tussenvonnis van 5 juli 2006;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 13 december 2006;
- de akte in geding brengen (7) producties tevens houdende akte
vermeerdering van eis van Omnia;
- de akte van [A].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 8 juni 2005 heeft [A] ten behoeve van Omnia een offerte uitgebracht betreffende de levering en plaatsing van 25 kunststofkozijnen ter zake van een werk aan de [adres] voor een totaalprijs van € 23.095,20, inclusief BTW. De offerte - die vergezeld ging van een viertal bijlagen (prod. 22) - houdt (onder meer) het navolgende in:
"Met dank voor Uw aanvraag, is het ons een genoegen U deze vrijblijvende offerte te sturen voor het leveren en plaatsen 25 kunststof kozijnen.
Berekend volgens de door U geleverd schetsontwerp:
25 kunststof kozijnen, waarvan 23 al prijsopgave is gedaan, incl. glas en montage.
Kozijn profiel Holland 100 vaste aanslag met VKG garantie, voorzien van standaard beslag en isolatieglas Hr++ met komo keur en tien jaar GNI garantie
Kleur kozijnen binnen/buiten; ivoor/ivoor
Kleur draaidelen binnen/buiten; ivoor/groen ral 9001/6009
Garantie kunststof; ivoor 10 jaar, kleur 5 jaar hang en sluitwerk 2 jaar.
(.....)
Betaling
Bij opdracht 40% op vermeld bankrekeningnummer t.n.v. kunststofmontage de Regio.
Het resterende bedrag zien wij graag binnen 14 dagen na montage tegemoet.
Deze offerte blijft geldig tot 30 dagen na dagtekening.
(.....)".
2.2. Het in de offerte bedoelde "schetsontwerp" betreft een ontwerp d.d. 7 april 2005, waarop - onder meer- het navolgende staat vermeld:
"Verbouwing woonhuis aan de poelzoom te hazerswoude dorp
Uitvoering materiaal-samenstelling en kleuren gelijk uitvoeren als bij het reeds afgeronde projekt aan de voorweg (ook hazerswoude)"
Op 4 juni 2005 hebben partijen bedoeld project aan de [adres 2] bezichtigd.
2.3. Op 16 juni 2005 zond [A] aan Omnia een brief met de navolgende inhoud:
"Hierbij ontvangt U een orderbevestiging voor het leveren en plaatsen van 25 kunststof kozijnen. Zie offerte dd 08-06-2005 werk [adres].
Na herberekening van de erker kozijnen (kleinere kozijnen) en veranderen van hefschuif puien naar hef kiep puien wordt het totaal bedrag van de offerte € 21767,20
Graag ontvangen wij een door U voor akkoord getekend exemplaar van deze opdracht bevestiging retour."
Omnia heeft de brief voor akkoord ondertekend en teruggezonden naar [A], met de navolgende handgeschreven opmerking:
"Hierbij er vanuit gegaan dat het bovenstaande bedrag incl BTW. is, en dat het e.e.a. uitgevoerd word volgens planning en eerder gemaakte afspraken".
2.4. Ter zake van bedoelde "planning" kwamen partijen overeen dat de (montage)werkzaamheden betreffende de 25 kozijnen vóór de bouwvakvakantie van 2005 zouden zijn afgerond.
2.5. Op 7 augustus 2005 heeft [A] ten behoeve van Omnia een offerte uitgebracht betreffende de levering en plaatsing van 3 kunststofkozijnen voor een totaalprijs van € 3.938,90, inclusief BTW.
2.6. [A] heeft de navolgende facturen aan Omnia verzonden:
overzicht facturen
2.7. De hiervoor vermelde factuur, met nummer 557 ad € 8.706,-- heeft Omnia (tijdig) voldaan. De facturen met de nummers 561 en 581liet Omnia onbetaald. Op 28 november 2005 heeft zij op de factuur met nummer 561 nog een bedrag ad
€ 402,02 in mindering voldaan.
2.8. Op 2 september 2005 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden, waarbij Omnia klachten heeft geuit over de uitvoering van de door [A] uitgevoerde werkzaamheden, zoals de aanwezigheid van krassen en roestplekken als gevolg van boorsel (metaalvijsel). In verband hiermee heeft [A] op 7 september 2005 herstelwerkzaamheden uitgevoerd.
2.9. Op verzoek van Omnia heeft Bouwkundig Werkburo Stramien 2000 VOF te Koudekerk aan den Rijn op 9 september 2005 een onderzoek verricht met betrekking tot de door [A] geleverde en gemonteerde kozijnen. Stramien 2000 constateerde daarbij een negental verschillen ten opzichte van het Bouwbesluit en de "geldende normen", een en ander zoals toegepast bij het naastgelegen nieuwbouw woningproject, [adres], verder te noemen: het project [adres].
3. Het geschil
in conventie
3.1. [A] vordert Omnia te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 17.729,18, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,25%, dan wel de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over € 16.229,18 vanaf 28 november 2005, met veroordeling van Omnia in de proceskosten.
3.2. Naast de hiervoor vermelde feiten voert [A] daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
[A] is hetgeen tussen partijen is overeengekomen met betrekking tot de 25 kunststof kozijnen - en zoals vastgelegd in de offerte d.d. 8 juni 2005 en de opdrachtbevestiging d.d. 16 juni 2005 - behoorlijk nagekomen, zodat ook Omnia haar betalingsverplichting moet nakomen.
Daarnaast heeft Omnia aan [A] een opdracht verstrekt betreffende de levering en plaatsing van 3 kunststof kozijnen. Hierop ziet de offerte van 7 augustus 2005, die als een bevestiging van de daarvóór reeds verstrekte opdracht moet worden gezien. De levering en montage van die kozijnen heeft echter niet plaatsgevonden omdat Omnia daarvan afzag.
In verband met een en ander heeft [A] de hiervoor onder 2.6. vermelde drie facturen doen toekomen tot een totaalbedrag van € 25.337,20. Hiervan heeft Omnia slechts een bedrag van € 9.108,02 (€ 8.706,-- + € 402,02) voldaan, zodat zij nog een bedrag ad € 16.229,18 aan [A] verschuldigd is.
De kosten verbonden aan de buitengerechtelijke incassoactiviteiten belopen een bedrag van € 1.500,--.
3.3. Omnia heeft de vordering van Alfen gemotiveerd weersproken.
Samengevat komen haar verweren neer op het volgende:
- anders dan afgesproken waren de werkzaamheden niet vóór de bouwvakvakantie afgerond; er heeft zelfs nooit een oplevering plaatsgevonden, zodat de vordering van [A] niet opeisbaar is;
- ook anderszins heeft [A] niet geleverd en gemonteerd conform de tussen partijen gemaakte afspraken; de kozijnen zijn niet gebouwd volgens het Bouwbesluit en voldoen niet aan de normen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen, terwijl zij evenmin zijn voorzien van veiligheidsbeglazing;
- daarnaast is sprake van blijvende schade aan negen kozijnen als gevolg van terugkerende roestschade door insmelting van vijlsel;
- in verband met de wanprestatie van de zijde van [A] schortte Omnia de betaling van het nog openstaande factuurbedrag op; thans roept zij de ontbinding in van de overeenkomst met betrekking tot de 25 kozijnen;
- de offerte betreffende de 3 kunststof kozijnen is niet geaccepteerd, zodat dienaangaande geen overeenkomst tot stand is gekomen;
- [A] kan zich niet beroepen op haar Algemene Voorwaarden, nu deze niet aan Omnia ter hand zijn gesteld;
- de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar.
in reconventie
3.4. Na vermeerdering van eis vordert Omnia:
- ontbinding van de aannemingsovereenkomst tussen [A] en haar;
- te verklaren voor recht dat de waarde van de prestatie van [A] op grond van artikel 6:272 lid 2 BW beperkt blijft tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor Omnia werkelijk heeft gehad, zijnde de som van beide bedragen die Omnia aan [A] heeft betaald, ofwel € 9.108,02;
- [A] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 22.537,04, te vermeerderen met de wettelijke rente over de perioden vanaf de dagen waarop [A] ten aanzien van de samenstellende delen van dit bedrag in verzuim is geraakt tot de dag van algehele voldoening;
- [A] te veroordelen in de proceskosten.
3.5. Zakelijk weergegeven voert Omnia daartoe het volgende aan.
Uit het verweer in conventie vloeit voort dat [A] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen en dat hij dienaangaande in verzuim verkeert. Gelet hierop is Omnia gerechtigd de ontbinding van de overeenkomst te vorderen, alsmede een verklaring voor recht dat de waarde van de prestatie van [A] op grond van artikel 6:272 lid 2 BW beperkt blijft tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor Omnia werkelijk heeft gehad, zijnde het door haar betaalde bedrag ad € 9.108,02. Daarnaast is [A] gehouden de door Omnia geleden schade te vergoeden. Deze is als volgt samengesteld:
overzicht schade
Volgens Omnia beloopt de door [A] te vergoeden schade het totaal van de hiervoor onder a. tot en met e. genoemde bedragen (rechtbank: € 34.075,--) te vermeerderen met het totaal van de door haar aan [A] betaalde bedragen exclusief BTW, zijnde € 7.653,80, minus het met de overeenkomst betreffende de 25 kozijnen gemoeide bedrag exclusief BTW, zijnde € 18.291,76. Aldus komt Omnia uit op een bedrag ad € 22.537,04 (de rechtbank komt echter uit op een bedrag van € 23.437,04).
3.6. [A] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van Omnia.
4. De beoordeling
In conventie en in reconventie:
Vooraf
4.1. Gelet op de samenhang tussen de conventionele en reconventionele vorderingen - de stellingen van partijen ter zake van beide geschillen grijpen in elkaar en zijn aan elkaar verknocht - zal daartussen bij de beoordeling van het geschil geen onderscheid worden gemaakt. Bij de eindbeslissing zal dat vanzelfsprekend weer wel het geval zijn.
De overeenkomst betreffende de 25 kozijnen
4.2. Omnia stelt zich op het standpunt dat [A] met betrekking tot de tussen partijen gesloten overeenkomst betreffende de 25 kozijnen in drie opzichten toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen:
a. de kozijnen waren niet gebouwd naar de eisen van het Bouwbesluit, voldeden niet aan de normen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen en waren niet voorzien van veiligheidsbeglazing;
b. de werkzaamheden waren niet vóór de bouwvakvakantie van 2005 afgerond;
c. negen kozijnen vertonen blijvende roestschade.
Kwaliteitskenmerken
4.3. Dat partijen hadden afgesproken dat de kozijnen dienden te voldoen aan de hiervoor onder a. genoemde (kwaliteits)kenmerken blijkt - volgens Omnia - uit haar opmerking onder de orderbevestiging d.d. 16 juni 2005 dat de uitvoering zal plaatsvinden volgens "eerder gemaakte afspraken". De inhoud van die afspraken volgt uit het schetsontwerp d.d. 7 april 2005, waarnaar in de offerte d.d. 8 juni 2005 wordt verwezen. Het schetsontwerp vermeldt immers dat dezelfde kozijnen dienen te worden geplaatst als de kozijnen die waren geleverd ter zake van het project aan de [adres 2], welke kozijnen voldeden aan bedoelde kenmerken, aldus nog steeds Omnia.
[A] stelt zich op het standpunt dat de verwijzing naar en het bezoek aan het project aan de [adres 2] slechts diende als voorbeeld in verband met de uitstraling van de kozijnen (materiaal, profiel en kleur), maar niet als voorbeeld ter zake van de kwaliteitseisen waaraan de kozijnen dienden te voldoen.
4.4. Op zichzelf kan er - als onweersproken - van worden uitgegaan
(1) dat de door [A] geplaatste kozijnen zelf voldeden aan de in zijn offerte vermelde kenmerken, behoudens wellicht ten aanzien van de gebezigde schroeven, die hierna nog aan de orde komen;
(2) dat de kozijnen met betrekking tot het project Voorweg voldeden aan de eisen van het Bouwbesluit, aan de normen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen en zijn voorzien van veiligheidsbeglazing, alsmede
(3) dat de door [A] in opdracht van Omnia gemonteerde kozijnen niet aan de onder (2) genoemde eisen voldoen.
Met betrekking tot de vraag of [A] door dit laatste toerekenbaar is tekortgeschoten in de uitvoering van zijn contractuele verplichtingen jegens Omnia, overweegt de rechtbank het volgende.
4.5. De onder 4.2. sub a) en onder 4.4. sub (2) vermelde kwalititeitseisen - conform Bouwbesluit e.d. - zijn concreet. Daarentegen moet de verwijzing op het schetsontwerp d.d. 7 april 2005 - Uitvoering materiaal-samenstelling en kleuren gelijk uitvoeren als bij het reeds afgeronde projekt aan de voorweg (ook hazerswoude) - als uiterst vaag worden aangemerkt. Uit die omschrijving volgt in ieder geval niet zonder meer dat de door [A] te leveren kozijnen dienden te voldoen aan de (thans) door Omnia gestelde kwaliteitseisen conform Bouwbesluit e.d. Die omschrijving kan ook zeer wel slechts betrekking hebben op de "uitstraling" van de kozijnen, zoals [A] stelt .
4.6. In de offerte van [A] d.d. 8 juni 2005 - die is opgemaakt na de bezichtiging aan het project aan de [adres 2] vier dagen eerder - staan de door Omnia beoogde kwaliteitseisen evenmin vermeld. Daarentegen zijn daarin wel andere specifieke kwaliteitseisen (zoals "vaste aanslag", "VKG garantie", standaard beslag", "isolatieglas Hr++", "komo keur" en "GNI garantie") opgenomen. Aangenomen moet worden dat de inhoud van de offerte de weerslag vormde van de interpretatie van [A] van de tijdens/na de bezichtiging van 4 juni 2005 tussen partijen gemaakte afspraken.
4.7. Vervolgens heeft [A] op 16 juni 2005 aan Omnia een orderbevestiging gezonden, waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar zijn offerte d.d. 8 juni 2005 en dus ook naar de daarin expliciet vermelde kwaliteitseisen. Omnia heeft die orderbevestiging vervolgens voor akkoord ondertekend en geretourneerd met een verwijzing naar "eerder gemaakte afspraken", waarmee zij kennelijk doelde op de afspraken waarop werd gedoeld in de opmerking op het schetsontwerp. Echter, zoals hiervoor reeds overwogen betreft dat een uiterst vage opmerking.
4.8. Gelet op het vorenstaande had het dan ook op de weg van Omnia gelegen om in de te retourneren orderbevestiging duidelijk en gedetailleerd aan te geven aan welke (andere) kwaliteitseisen de door [A] te leveren kozijnen volgens haar zouden moeten voldoen. Doordat Omnia dit achterwege liet en in zoverre enkel verwees naar "eerder gemaakte afspraken", mocht [A] er gerechtvaardigd van uitgaan dat de kozijnen dienden te voldoen aan de in zijn offerte genoemde kwaliteitseisen en dat - voorzover de aanvaarding door Omnia al zou moeten worden aangemerkt als een afwijking van zijn aanbod - sprake was van een afwijking op een ondergeschikt punt zoals bedoeld in artikel 6:225 lid 2 BW (vgl. o.m.: mr. Blei Weissmann in Kluwer's "Verbintenissenrecht", art. 225, aant. 35, w.o. Hof Den Bosch d.d. 6-3-2003, S&S 2004, 9).
4.9. In werkelijkheid gingen de bij Omnia levende eisen - conform Bouwbesluit e.d. - aanmerkelijk verder, zoals blijkt uit het onder 2.9. vermelde rapport van Stramien. Gelet daarop had Omnia met haar handgeschreven verwijzing naar eerdere afspraken kennelijk een afwijking van [A]'s aanbod op het oog die duidelijk op meer zag dan enkel ondergeschikte punten. Aldus was - naar haar, zij het niet geopenbaarde, bedoeling - sprake van een afwijkende aanvaarding die moest worden aangemerkt als een nieuw aanbod en een verwerping van het oorspronkelijke (art. 6: 225 lid 1 BW), zoals Omnia ook stelt. Doordat die bedoeling aan[A] echter onvoldoende kenbaar is gemaakt, is aan [A] de mogelijkheid onthouden om op zijn beurt het nieuwe aanbod van Omnia te verwerpen. [A] behoefde op grond van die vage verwijzing naar eerdere afspraken immers niet te begrijpen dat aan Omnia geheel andere kwaliteitseisen voor ogen stonden dan in zijn offerte genoemd, ook al zou het zo zijn dat die geheel andere eisen tijdens de bezichtiging van het project Voorweg op 4 juni 2004 aan de orde zouden zijn geweest. [A] mocht er van uitgaan dat zijn offerte werd genomen zoals die was, tenzij Omnia duidelijk en concreet zou hebben aangegeven in hoeverre zij - Omnia - daarvan wenste af te wijken.
4.10. Gelet op een en ander is het bewijsaanbod van Omnia (cva/eir 6) - voor zover dat erop is gericht dat tijdens de bezichtiging op 4 juni 2005 is besproken dat de eisen conform Bouwbesluit e.d. ook voor de kozijnen in het onderhavige werk zouden gelden - niet terzake dienend en gaat de rechtbank daaraan voorbij.
4.11. Aan het voorgaande doet niet af dat Omnia tijdens de comparitie van partijen nog heeft aangegeven dat onder de in de offerte vermelde kwaliteitseisen ook de door haar beoogde eisen kunnen worden begrepen, op de plaatsen dan waar Politiekeur resp. veiligheidsglas nodig zouden zijn. Nu enerzijds niet is betwist dat de kozijnen voldeden aan de eisen van de offerte en anderzijds op basis van het rapport van Stramien duidelijk is dat die kozijnen niet voldeden aan de eisen van Bouwbesluit e.d. acht de rechtbank deze - betwiste en overigens eveneens vage - stelling van Omnia onvoldoende onderbouwd. Bovendien lopen ook in deze visie van Omnia beide groepen eisen nog steeds uiteen, nu volgens haar onder de in de offerte genoemde eisen kennelijk niet ook die van het Bouwbesluit kunnen worden begrepen.
4.12. Een en ander betekent dat tussen partijen is overeengekomen dat de kozijnen dienden te voldoen aan de in de offerte vermelde kwaliteitseisen. Nu dit het geval is, behoudens eventueel ten aanzien van de schroeven, die in deze procedure echter geen rol spelen, faalt het betoog van Omnia voor zover zij stelt dat [A] op de onder 4.2. sub a. vermelde kwaliteitskenmerken te kort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst.
Tijdige oplevering
4.13. Op zichzelf staat vast dat partijen hebben afgesproken dat de kozijnen vóór de bouwvakvakantie van 2005 dienden te zijn gemonteerd; en dat [A] - na overleg met Omnia - na afloop van die vakantie nog herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd. Aangenomen moet worden dat Omnia - bij goede uitvoering van deze herstelwerkzaamheden - geen consequenties zou verbinden aan die té late uitvoering (in de vorm van schadevergoeding en/of ontbinding van de overeenkomst). Het tegendeel is immers gesteld noch gebleken. Bovendien volgt de juistheid van die aanname uit de brief van Omnia van 12 september 2006 (prod. 7), waarin aan [A] nog (een laatste termijn) van vijf dagen wordt gegund. Het voorgaande brengt redelijkerwijs mee dat Omnia thans geen consequenties (meer) mag verbinden aan het niet-afronden van de werkzaamheden zolang zij [A] in de gelegenheid heeft gesteld om - sanctieloos - herstelwerkzaamheden te verrichten.
4.14. Haar stelling dat [A] de werkzaamheden niet tijdig had voltooid, grondt Omnia - althans zo begrijpt de rechtbank - met name op de omstandigheid dat de kozijnen niet voldeden aan voormelde kwaliteitseisen (conform Bouwbesluit e.d.) zodat - zolang daaraan niet was voldaan - niet kon worden gesproken van een deugdelijke oplevering. Uit hetgeen dienaangaande eerder in dit vonnis is overwogen volgt dat die grondslag faalt.
4.15. Voor het overige heeft Omnia zich beroepen op het ontbreken van één ruit in een voordeur. Dit gebrek heeft onderdeel uitgemaakt van de herstelwerkzaamheden waartoe [A] door Omnia in de gelegenheid was gesteld; dit blijkt uit de overgelegde correspondentie tussen partijen (o.m. prod's 10 en 12). Ter gelegenheid van de comparitie van partijen is van de zijde van Omnia verklaard (onder 6) dat Omnia tevreden was over het resultaat van de door [A] verrichte herstelwerkzaamheden. Gelet hierop moet worden aangenomen dat de onbrekende ruit alsnog is geplaatst. Dat dit niet het geval is geweest, heeft Omnia in ieder geval - bezien in het licht van het vorenstaande - onvoldoende onderbouwd. Overigens heeft Omnia in dit verband ook geen door haar geleden schade opgevoerd. Daarnaast heeft Omnia - voor het eerst tijdens de comparitie van partijen - aangevoerd dat de kozijnen niet (tijdig) waren gesteld. Hieraan gaat de rechtbank voorbij, reeds op de grond dat deze stelling in het geheel niet nader is onderbouwd, hetgeen wel op de weg van Omnia had gelegen.
4.16. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat één van de klachten van Omnia zag op het gebruik van té korte schroeven. Deze klacht heeft Omnia in de onderhavige procedure echter niet aan de orde gesteld, zodat die hier verder buiten beschouwing kan blijven, wat daar verder ook van zij.
Blijvende roestschade
4.17. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft Omnia - voor het eerst - gesteld dat kennelijk na het herstel van de roestplekken als gevolg van metaalvijlsel in september 2005, er opnieuw door insmelting van vijlsel, dat was ontstaan bij het aanbrengen van de kozijnen, blijvende roestschade is opgetreden aan negen kozijnen. Haar schade dienaangaande begroot zij - aan de hand van een aantal offertes - op € 7.813,67. [A] heeft een en ander gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt als volgt.
4.18. Omnia heeft haar eerstvermelde stelling slechts onderbouwd door het overleggen van een drietal foto's d.d. 11 december 2006. Weliswaar is op die foto's (roest-) schade aan kozijnen waarneembaar, maar enkel op grond daarvan kan niet worden aangenomen dat sprake is van blijvende roestschade aan die negen kozijnen welke is veroorzaakt door de wijze waarop [A] die kozijnen heeft aangebracht. Te minder nu [A] in september 2005 - tot tevredenheid van Omnia (vgl. pv cvp sub 6) - roestplekken als gevolg van metaalvijlsel heeft verwijderd. Zonder nadere toelichting, die niet wordt gegeven, is het onaannemelijk dat er geruime tijd nadien opnieuw roestplekken zijn ontstaan als gevolg van de montage door [A]. De rechtbank concludeert dan ook dat Omnia haar stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd.
Slotsom
4.19. Al het bovenstaande leidt tot de slotsom dat niet is komen vast te staan dat [A] toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn verplichtingen betreffende de 25 kozijnen. Onder de gegeven omstandigheden is geen plaats voor een ambtshalve bewijsopdracht aan Omnia; een bewijsaanbod heeft zij immers niet gedaan.
De overeenkomst betreffende de 3 kozijnen
4.20. [A] stelt zich op het standpunt dat Omnia hem de opdracht heeft gegeven tot de levering en plaatsing van een drietal kunststofkozijnen. Volgens Omnia heeft zij slechts een offerte gevraagd en ontvangen, maar is er uiteindelijk geen opdracht gegeven aan [A]. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
4.21. [A] heeft zijn stellingen in dit verband enkel onderbouwd aan de hand van een - niet door Omnia "voor akkoord" getekende - offerte d.d. 7 augustus 2005. Volgens hem moet deze worden gezien als een bevestiging van een reeds (telefonisch) verstrekte opdracht. De offerte bevat echter geen enkel aanknopingspunt voor de juistheid van deze stelling van [A]. Integendeel, daarin wordt uitdrukkelijk verwezen naar een aanvraag van Omnia betreffende een "vrijblijvende offerte", die "bij opdracht" met de grootst mogelijke zorg zal worden behartigd. Voorts valt zonder nadere toelichting - die niet wordt gegeven - niet in te zien waarom [A] heeft volstaan met de enkele toezending van een offerte, zonder bijvoeging van een - door Omnia voor akkoord te tekenen - orderbevestiging. Een dergelijke handelswijze is kennelijk wel gebruikelijk binnen het bedrijf van [A], gelet op de gang van zaken ten aanzien van de overeenkomst betreffende de 25 kozijnen. Ten slotte is van belang dat [A] tijdens de comparitie van partijen heeft verklaard dat hij de kozijnen "in vertrouwen alvast" had besteld, hetgeen er veeleer op wijst dat [A] de drie kozijnen bij zijn leverancier heeft besteld voordat een overeenkomst dienaangaande met Omnia tot stand was gekomen.
4.22. In dit verband moet derhalve worden geconcludeerd dat [A] zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd, zodat er van moet worden uitgegaan dat tussen partijen geen overeenkomst met betrekking tot de drie kozijnen is gesloten. Onder de gegeven omstandigheden is geen plaats voor bewijslevering door [A]. Zijn daartoe strekkende aanbod wordt dan ook gepasseerd.
Algemene voorwaarden
4.23. Het kennelijke beroep van [A] op zijn algemene voorwaarden - primair vordert hij immers de contractuele rente ad 1,25% - gaat niet op, nu als erkend vaststaat dat die voorwaarden noch vóór, noch tijdens het sluiten van de overeenkomst ter hand zijn gesteld aan Omnia. De door Omnia ingeroepen vernietigbaarheid van die algemene voorwaarden op grond van het bepaalde in artikel 6:233 aanhef en onder b. BW juncto artikel 6:234 lid 1 BW treft dus doel.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.24. Wegens buitengerechtelijke incassokosten vordert [A] een bedrag van € 1.500,--. Ter ondersteuning daarvan heeft hij in het geding gebracht een drietal brieven van het door hem ingeschakelde incassobedrijf AFI (prod.'s 12, 14 en17). Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk dat Omnia aan [A] ter zake een bedrag vergoedt, welk bedrag redelijkerwijs - overeenkomstig het rapport Voorwerk-II - wordt vastgesteld op € 904,--.
Afronding
4.25. Op grond van al het bovenstaande zal de vordering van [A] (in conventie) worden toegewezen tot een bedrag van € 12.659,18(€ 21.767,20 [€ 8.706,-- + € 13.061,20] minus € 9.108,02 [€ 8.706,-- + € 402,02]), te vermeerderen met een bedrag ad € 904,--, alsmede met de - op zichzelf niet weersproken - wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 28 november 2005.
De reconventionele vordering van Omnia zal worden afgewezen.
4.26. Omnia zal - als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij - worden veroordeeld in de proceskosten zowel in conventie als in reconventie.
De beslissing
De rechtbank:
In conventie:
- veroordeelt Omnia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [A] te voldoen de som van € 13.563,18, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over € 12.659,18 vanaf 28 november 2005 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Omnia in de proceskosten tot op dit vonnis aan de zijde van [A] begroot op € 461,32 aan verschotten en op € 1.130,-- aan salaris van de procureur;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt Omnia in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van [A] begroot op nihil aan verschotten en op € 226,-- aan salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C. Punt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.