RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 6 november 2007,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 07/1150 van:
1. [eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr. J.C. Dorrepaal, ter zitting vervangen door zijn kantoorgenoot
mr. H.L. Duijm te Alphen aan den Rijn,
1. mr. M.M. Hoving,
kantoorhoudende te Leiden,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [aannemersbedrijf]., gevestigd te [plaats A.],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. K.Y. Kruisinga,
2. de coöperatie Coöperatieve Rabobank Rijnstreek U.A.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
in persoon verschenen bij schriftelijk gevolmachtigden J.W.T. van Dijk, A.A. van Ulsen en W.J. Lampe,
gedaagde in conventie,
advocaat mr.drs. J.J.A. Nederlof te Utrecht.
Partijen worden hierna ook '[eiser sub 1]', '[eiser sub 2]', 'de curator' en 'de Rabobank' genoemd. [aannemersbedrijf] wordt hierna ‘[aannemersbedrijf]’ genoemd.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 26 oktober 2007 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. [aannemersbedrijf] maakt deel uit van een groep rechtspersonen die worden bestuurd door [J. van W. Holding] B.V., van welke vennootschap [J.C. van W.] aandeelhouder/bestuurder is.
1.2. Artikel 2 van de statuten van [aannemersbedrijf] luidt:
"De vennootschap heeft ten doel het uitoefenen van het aannemersbedrijf en de machinale houtbewerking, alles in de ruimste zin genomen en voorts het verrichten van al datgene dat rechtstreeks of zijdelings daarmede verband houdt, alsmede het oprichten van-, deelnemen in- en het beheren van ondernemingen met een soortgelijk of aanverwant doel."
1.3. [aannemersbedrijf] is eigenaar van een
'kantoorgebouw met timmerwerkplaats, loods, erf, tuin en verdere aanhorigheden" aan de [a-straat 1] te [plaats A.] (hierna 'de onroerende zaak').
1.4. Op de onroerende zaak zijn één of meer hypotheekrechten gevestigd ten behoeve van de Rabobank.
1.5. In verband met liquiditeitsproblemen bij [aannemersbedrijf] hebben de Rabobank en [aannemersbedrijf] in de eerste helft van 2007 gesprekken gevoerd over een reorganisatie. Onderdeel daarvan was de verkoop van de onroerende zaak om het rekening-courantkrediet van [aannemersbedrijf] bij de Rabobank te verminderen.
1.6. Een in opdracht van de Fortis Bank opgesteld taxatierapport uit mei 2007 vermeldt dat de onderhandse verkoopwaarde van de onroerende zaak € 1.120.000,-- bedraagt en de executiewaarde € 950.000,--. Bij de bepaling van deze waarden is uitgegaan van een op pagina 8 van het rapport omschreven (toekomstige) "verhuursituatie".
1.7. Op 31 mei 2007 heeft [aannemersbedrijf] de onroerende zaak verkocht aan [eisers] voor een koopsom van € 800.000,--. De desbetreffende koopovereenkomst (hierna ook kortweg 'de koopovereenkomst') hield verband met de verhuur van een of meer andere bedrijfsruimten aan [aannemersbedrijf] en/of [J. van W. Holding] B.V. door een door [eisers] gevormde maatschap.
1.8. De op 3 en 4 juli 2007 ondertekende koopakte, waarin de koopovereenkomst is vastgelegd, vermeldt onder meer dat de levering uiterlijk op 19 juli 2007 zal plaatsvinden. Artikel 20 van de koopakte luidt:
“Partijen zijn nader overeengekomen, dat koper verplicht is een bouwrecht aan [J. van W. Holding] B.V. te verlenen voor een tijdsduur van 10 jaar na datum van de juridische levering. Dit bouwrecht geldt alleen indien de heer [J.C. van W.] grootaandeelhouder van tenminste 50% is van [J. van W. Holding] B.V. en dat er tegen marktconforme prijzen gebouwd wordt. (…).”
1.9. Op enig moment heeft [aannemersbedrijf] met [eisers] afgesproken dat de levering van de onroerende zaak zou plaatsvinden op 13 juli 2007.
1.10. De Rabobank is op de hoogte gesteld van de verkoop van de onroerende zaak. Op 9 juli 2007 heeft een bespreking plaatsgevonden ten kantore van de Rabobank, waarbij een door [aannemersbedrijf] opgestelde liquiditeitsprognose is besproken.
1.11. Op of omstreeks 10 juli 2007 heeft de Rabobank [aannemersbedrijf] toestemming verleend voor de voorgenomen verkoop en levering van de onroerende zaak aan [eisers] voor € 800.000,--.
1.12. Op 13 juli 2007 heeft de voorgenomen levering van de onroerende zaak geen doorgang gevonden.
1.13. Op 17 juli 2007 is op verzoek van [eisers] ten overstaan van notaris mr. M.I.M. Buller te Alphen aan den Rijn een akte met het opschrift "notariële vastlegging koopovereenkomst" verleden. In deze akte wordt, kort gezegd, onder meer vermeld dat [aannemersbedrijf] op 31 mei 2007 de onroerende zaak aan [eisers] heeft verkocht. Verder vermeldt deze akte onder meer het volgende:
"Overige bepalingen koopovereenkomst
Op deze koopovereenkomst zijn voorts van toepassing de bepalingen als vermeld in de tussen partijen opgestelde onderhandse akte, waarvan een exemplaar aan mij, notaris, is overhandigd.
Kadastrale inschrijving koopovereenkomst
Koper stemt in met inschrijving van een afschrift van deze akte in de openbare registers van het kadaster zulks op grond van artikel 7:3 lid 1 Burgerlijk Wetboek en artikel 10 lid 3 Wet Voorkeursrecht Gemeenten en in verband met artikel 3:17 lid 2 Burgerlijk Wetboek."
1.14. Deze notariële akte is op diezelfde dag ingeschreven in de openbare registers.
1.15. Bij vonnis van 1 augustus 2007 heeft deze rechtbank [aannemersbedrijf] in staat van faillissement verklaard en gedaagde sub 1 tot curator benoemd.
1.16. De curator heeft de mogelijkheden onderzocht om de onderneming van [aannemersbedrijf] going concern te verkopen.
1.17. Op 24 augustus 2007 vond ten overstaan van de voorzieningenrechter van deze rechtbank de mondelinge behandeling plaats van het kort geding tussen enerzijds de curator en anderzijds [eisers] (rolnummer KG 07-1025). In deze procedure (waarin de Rabobank geen partij was) vorderde de curator in conventie - verkort weergegeven - doorhaling van de koopakte in de openbare registers en de veroordeling van [eisers] om de verkoop van de onroerende zaak aan een derde te gehengen en te gedogen. In reconventie vorderden [eisers] de curator te veroordelen om alsnog mee te werken aan de levering van de onroerende zaak. In het vonnis in deze zaak van 24 augustus 2007 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen in conventie en reconventie afgewezen. Daartoe overwoog hij onder meer:
"in conventie
4.3. Met zijn onder 3.2 sub a verkort weergegeven stellingen doet de curator kennelijk een beroep op artikel 42 Fw, waaruit volgt dat de koopovereenkomst vernietigd zou kunnen worden indien zowel [aannemersbedrijf] als [eisers] bij het aangaan daarvan wisten of behoorden te weten dat benadeling van de schuldeisers van [aannemersbedrijf] het gevolg daarvan zou zijn.
4.4. Dat [eisers] deze wetenschap hadden of behoorden te hebben, is in dit kort geding niet aannemelijk geworden. Hierbij is allereerst van belang dat zij hebben betwist dat zij destijds wetenschap hadden van het naderende faillissement van [aannemersbedrijf]. De curator heeft geen concrete feiten gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, waaruit kan volgen dat de lezing van [eisers] onjuist is. Opmerking verdient verder dat (de procureur van) de curator ter zitting desgevraagd heeft meegedeeld dat hij de door [eisers] te betalen koopsom van € 800.000,-- niet zodanig laag acht dat deze een bewijsvermoeden van wetenschap van benadeling zou opleveren. Voorts is hierbij van belang dat ook indien [eisers], zoals de curator stelt, geweten zouden hebben dat de door hen te betalen koopsom uitsluitend ten goede zou komen van de Rabobank, dit nog niet zonder meer wetenschap van benadeling van de schuldeisers van [aannemersbedrijf] oplevert, waarbij in het midden kan blijven of [eisers] dit inderdaad wisten. Dat de door [eisers] te betalen koopsom ten goede zou komen van de Rabobank kan onder de gegeven omstandigheden immers bezwaarlijk worden gezien als een benadeling in de zin van artikel 42 Fw. De Rabobank is immers hypotheekhouder. Het ligt daarom in de rede dat ook bij een eventuele verkoop en levering aan de door de curator beoogde doorstarter in beginsel een (minimaal) even groot bedrag ten goede van de Rabobank komt. De huidige situatie is dan ook niet te vergelijken met die uit het hiervoor onder 3.2 sub a genoemde arrest. Daarin ging het immers om een geheel andere situatie; het betrof toen, kort gezegd, een vennootschap die zich jegens een bank borg had gesteld voor de latere failliet en die aan de latere failliet te betalen bedragen overmaakte naar diens rekening bij dezelfde bank. Al met al kan, naar voorlopig oordeel, artikel 42 Fw de curator dus niet baten.
4.10. Beoordeeld dient te worden of de curator gehouden is om zijn medewerking te verlenen aan de door [eisers] gewenste levering van de onroerende zaak.
4.11. Op basis van de beperkte gegevens van dit kort geding is dat niet voldoende zeker. Hierbij is met name van belang dat in dit kort geding, zoals in conventie reeds aan de orde is geweest, niet duidelijk is geworden of de Rabobank zich als hypotheekhouder met succes tegen deze levering kan verzetten. Dit zou immers meebrengen dat het voor de curator onmogelijk zou zijn om een veroordeling als thans gevorderd na te leven.
1.18. Met een brief van 4 september 2007 aan de advocaat van [eisers] heeft de curator een beroep gedaan op vernietiging van de koopovereenkomst wegens paulianeus handelen. In de brief stelt de curator zich voorts op het standpunt dat [aannemersbedrijf] niet gebonden is aan de koopovereenkomst wegens een tegenstrijdig belang tussen [aannemersbedrijf] en [J. van W. Holding] B.V.
1.19. Met een brief van 7 september 2007 heeft Rabobank Nederland aan de advocaat van [eisers] bericht dat de Rabobank niet zal meewerken aan de levering van de onroerende zaak aan hen. De brief vermeldt onder meer:
"De bereidheid van de bank (in juni jl.) om royement te verlenen tegen ontvangst van een bedrag rond € 800.000,= was gegrond (a) op een levering op korte termijn vanwege een dringend gewenste oplossing voor liquiditeitsproblemen bij [aannemersbedrijf] en (b) op een bijkomend voordeel dat volgens mededeling van de heer [aannemersbedrijf] destijds met die verkoop zou samenhangen.
De bank heeft tot aan de failissementsdatum in de veronderstelling verkeerd dat [aannemersbedrijf] niet failliet zou gaan en dat [aannemersbedrijf] de liquiditeitsproblemen op korte termijn zou oplossen.
Ik neem nadrukkelijk afstand van de suggestie dat de Rabobank Rijnstreek de hand heeft gehad in het faillissement.
Met nadruk wij ik u erop dat de bank hypotheekhoudster is en een eigen bevoegdheid heeft om haar rechten uit te oefenen als ware er geen faillissement (art. 57 lid 1 Fw.). De Bank heeft alle reden om een hogere opbrengst te verwachten dan het bedrag waarvoor zij in juni bereid was royement te verlenen."
1.20. Met een brief van 18 september 2007 aan de advocaat van [eisers] heeft de curator een beroep gedaan op vernietiging van de koopovereenkomst wegens doeloverschrijding zoals bedoeld in artikel 2:7 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
1.21. Op 21 september 2007 is de curator is van het vonnis van 24 augustus 2007 in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof 's-Gravenhage. Daarop is nog niet beslist.
1.22. Een in opdracht van de Rabobank opgesteld taxatierapport van 1 oktober 2007 vermeldt dat de onderhandse verkoopwaarde van de onroerende zaak € 1.000.000,-- bedraagt en de executiewaarde € 850.000,--.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. In conventie vorderen [eisers] - zakelijk weergegeven - de curator op straffe van een dwangsom te veroordelen tot nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de koopakte. Voorts vorderen [eisers] de Rabobank op straffe van een dwangsom te veroordelen om over te gaan tot doorhaling van haar hypothecaire inschrijving op de onroerende zaak tegen ontvangst van de verkoopopbrengst van € 800.000,--.
2.2. Daartoe voeren [eisers] het volgende aan. De curator is gehouden mee te werken aan de levering van de onroerende zaak aan [eisers]. Het beroep van de curator op artikel 42 Faillissementswet (Fw) is reeds in het vonnis van 24 augustus 2007 afgewezen. Ook het in artikel 20 van de koopakte bedongen bouwrecht kan niet als een paulianeus handelen worden gezien. De curator komt voorts geen beroep toe op vernietiging wegens een kwalitatief tegenstrijdig belang bij J.C. [aannemersbedrijf] als bedoeld in artikel 2:256 BW. [eisers] hebben aangenomen en mochten aannemen dat het bouwrecht ten gunste van [J.C. van W.] Holding B.V. ook in het belang van [aannemersbedrijf] was. [J.C. van W.] mocht onder de gegeven omstandigheden, gelet op de financiële problemen bij [aannemersbedrijf], een bouwrecht vestigen ten behoeve van een aan [aannemersbedrijf] gelieerde vennootschap. Het beroep van de curator op vernietiging van de koopovereenkomst wegens doeloverschrijding als bedoeld in artikel 2:7 BW faalt evenzeer. Daarvan is immers slechts sprake indien de koopovereenkomst op geen enkele wijze dienstig zou kunnen zijn aan de verwezenlijking van het doel van [aannemersbedrijf]. Dat is hier niet het geval. De curator heeft verder geen rechtens te respecteren belang bij zijn weigering om mee te werken aan de levering. De schuld van [aannemersbedrijf] bij de Rabobank is hoger dan € 1.100.000,--, zodat zelfs de meest voordelige verkoopopbrengst de faillissementsboedel niet zal baten.
De Rabobank weigert eveneens ten onrechte haar medewerking aan de levering. Zij heeft toegezegd de hypothecaire inschrijving van de onroerende zaak tegen betaling van € 800.000,-- te zullen halen. Zij is ook thans nog gebonden aan deze toezegging. Het feit dat de desbetreffende verklaring van de Rabobank is gericht aan de notaris en [aannemersbedrijf], is niet van belang. De door de Rabobank genoemde voorwaarden voor royement leveren geen reden op om de toezegging niet meer na te komen. De Rabobank was reeds vanaf 2006 nauw betrokken bij het overleg over de slechte financiële positie van [aannemersbedrijf] en zij ging akkoord met de transactie met [eisers] in de wetenschap dat de prijs afweek van eerdere taxaties.
2.3. De curator en de Rabobank voeren gemotiveerd verweer, dat voor zover nodig hierna zal worden besproken.
2.4. In voorwaardelijke reconventie, namelijk voor het geval dat de eis in conventie jegens de curator wordt afgewezen, vordert de curator - zakelijk weergegeven - [eisers] op straffe van een dwangsom te veroordelen om de inschrijving van de notariële akte van 17 juli 2007 te doen doorhalen. Voorts vordert de curator [eisers] op straffe van een dwangsom te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat (naar de voorzieningenrechter begrijpt) de curator zal overgaan tot onderhandse verkoop van de onroerende zaak aan een nader door de curator te bepalen koper.
2.5. Daartoe voert de curator het volgende aan. Er is primair sprake van een tegenstrijdig belang tussen [aannemersbedrijf] en [J. van W. Holding] B.V., de vennootschap waaraan het bouwrecht is verleend krachtens artikel 20 van de koopakte. Dit is tevens een persoonlijk tegenstrijdig belang met de (middellijk) bestuurder van beide vennootschappen, [J.C. van W.], die krachtens de formulering van dit artikel zijn persoonlijke belang bij de met de bouwclaim gemoeide winst, heeft laten prevaleren boven de belangen van [aannemersbedrijf]. De koopovereenkomst is daarmee vernietigbaar.
Subsidiair is sprake van doeloverschrijding en paulianeus handelen. Het doen verstrekken van een bouwrecht aan een derde is evident in strijd met het statutaire doel van [aannemersbedrijf]. De curator heeft de koopovereenkomst dan ook per brief van 18 september 2007 om die reden buitengerechtelijk vernietigd. Eerder, met een brief van 4 september 2007, was reeds de vernietiging ingeroepen op grond van paulianeus handelen. De overeengekomen prijs van € 800.000,-- ligt substantieel onder de diverse taxaties van de onroerende zaak, maar bovendien vindt krachtens deze overeenkomst een vermogensverschuiving plaats van [aannemersbedrijf] naar een groepsmaatschappij. Niet alleen leidt dit tot benadeling, maar het activeert tevens de in de brief van 4 september 2007 vermelde bewijsvermoedens op grond van artikel 43 Fw.
Uiterst subsidiair heeft te gelden dat [eisers] misbruik van recht maken door handhaving van de inschrijving en het blokkeren van (onderhandse) verkoop van de onroerende zaak door de curator. Zij kunnen de Rabobank als hypotheekhouder niet beletten gebruik te maken van haar (oudere) recht tot (al dan niet parate) executie. Het is in het belang van zowel de Rabobank als van alle overige crediteuren van [aannemersbedrijf] dat de onroerende zaak zo snel mogelijk tegen een zo hoog mogelijke prijs onderhands kan worden verkocht; dit onder meer om het verder oplopen van rente en kosten te beperken.
2.6. [eisers] voeren gemotiveerd verweer, dat voor zover nodig hierna zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie
3.1. Dit is het tweede kort geding over - kort gezegd - de vraag of de koopovereenkomst rechtsgeldig is en zo ja, of daaraan uitvoering kan en moet worden gegeven. In het eerste kort geding waren alleen [eiser sub 1] & [eiser sub 2] en de curator partij, in dit tweede kort geding is ook de Rabobank vertegenwoordigd. Alleen al door deze laatste omstandigheid is er reden om de bedoelde vraag opnieuw te beoordelen. De tegenvordering van [eisers] in het eerste kort geding is afgestuit op onzekerheid over de positie van de Rabobank, die een belangrijke rol vervult doordat zij een hypotheekrecht op de onroerende zaak bezit. Aantekening verdient overigens dat aan een vonnis in kort geding geen gezag van gewijsde toekomt. Een tweede kort geding over een bepaalde kwestie is dus niet bij voorbaat onmogelijk. In dit geval is voorts aannemelijk dat alle partijen een spoedeisend belang hebben bij duidelijkheid over de kwesties die hen verdeeld houden. Door de afwijzing van de over en weer ingestelde vorderingen van het eerste kort geding is een impasse ontstaan waarvan alle partijen nadeel ondervinden.
3.2. Het is dienstig om allereerst te oordelen over de stelling van de Rabobank dat zij zich jegens [eisers] niet heeft verbonden tot doorhaling van haar hypothecaire inschrijving op de onroerende zaak na uitvoering van de koopovereenkomst (en dus: na voldoening de verkoopopbrengst van € 800.000,-- aan haar).
3.3. Zoals onder 1.11 is vermeld, heeft de Rabobank op 11 juli 2007 aan [aannemersbedrijf] toestemming gegeven voor de verkoop en levering van de onroerende zaak aan [eisers] voor de som van € 800.000,--. Uit de aard van een dergelijke toestemming en de betekenis daarvan voor een efficiënt verlopend rechtsverkeer volgt dat een hypotheekhouder daardoor in de regel gebonden is niet alleen tegenover degene aan wie de toestemming is verleend - in dit geval dus [aannemersbedrijf], de hypotheekgever -, maar ook tegenover de koper van de zaak. De toestemming betreft immers een transactie waarbij per definitie ten minste één andere partij is betrokken, die evident belang heeft bij doorhaling in geval van verkrijging. Dit betekent dus dat [eisers], aangenomen dat de koopovereenkomst rechtsgeldig is, jegens de Rabobank aanspraak kunnen maken op doorhaling in het kader van de uitvoering van de koopovereenkomst (betaling koopsom, levering). De Rabobank heeft kunnen en moeten voorzien dat haar toestemming in beginsel de weg zou vrijmaken voor effectuering van de koopovereenkomst.
3.4. In dit kort geding is dan de vraag aan de orde of in dit geval plaats is voor een uitzondering op de hoofdregel van gebondenheid van de Rabobank ook jegens [eisers]. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. De toestemming van de Rabobank betrof niet de verkoop voor € 800.000,-- zonder verdere relevante bijzonderheden. Een beslissende bijzonderheid was al direct de clausule van artikel 20 van de koopakte. De Rabobank heeft aannemelijk gemaakt dat deze clausule, wat daarvan verder ook zij, een factor van betekenis heeft gevormd bij haar beslissing op het verzoek van [aannemersbedrijf] om toestemming. De Rabobank had een ter zake doend belang bij deze clausule, die in feite de (relatief lage) koopprijs in niet te verwaarlozen mate verhoogde. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat - naar als onweersproken vaststaat - [J. van W. Holding] B.V. en [aannemersbedrijf] jegens de Rabobank hoofdelijk verbonden zijn voor de schuld van [aannemersbedrijf] aan de Rabobank. Niet relevant is dus dat het voordeel dat [aannemersbedrijf] door opneming van deze clausule heeft bedongen niet rechtstreeks aan haarzelf zou toekomen. Aan de (economische) betekenis van deze clausule wordt ook geen afbreuk gedaan door het feit dat artikel 20 spreekt over bouw "tegen marktconforme prijzen". Dan is er immers nog wel ruimte voor een winstmarge, en daarmee voor verder perspectief voor continuïteit van de onderneming én voor verhaal door de Rabobank.
3.5. Gelet hierop kunnen de overige bijzonderheden waarop de Rabobank zich in dit opzicht heeft beroepen onbesproken blijven. De Rabobank heeft ook een voldoende belang bij haar weigering tot doorhaling van haar hypothecaire inschrijving na voldoening van de som van € 800.000,-- zonder verder perspectief op verhaal van haar vordering op [aannemersbedrijf], nu zij in dit kort geding in voorlopig voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat een onderhandse verkoop van de onroerende zaak voor een koopprijs die in substantieel hoger ligt dan dat bedrag, alleszins mogelijk is.
3.6. Uit het voorgaande volgt al dat de vordering van [eisers] niet kan slagen. Dit betekent dat de Rabobank niet gehouden is ten behoeve van levering door de curator aan [eisers] de hypothecaire inschrijving door te halen.
3.7. Dit heeft dan tot gevolg dat met een hoge mate van aannemelijkheid kan worden vastgesteld dat [eisers] geen belang meer hebben bij medewerking door de curator aan levering van de onroerende zaak aan hen. Als het hypotheekrecht ter verzekering van de vordering van de Rabobank op [aannemersbedrijf] in volle omvang in stand blijft, zullen zij van levering afzien. Ook na doorbetaling van de som van € 800.000,-- aan de Rabobank resteert immers nog een aanzienlijke schuld aan de Rabobank.
3.8. Hierop stuit de vordering van [eisers] op de curator af. Diens verweren kunnen, bij deze uitkomst, onbesproken blijven.
3.9. Met de afwijzing van de conventionele vordering jegens curator is de voorwaarde voor behandeling van de reconventie vervuld.
3.10. In het voorgaande is overwogen dat [eisers] geen belang meer hebben bij levering van de onroerende zaak aan hen. Dit brengt mee dat het handhaven van de kadastrale inschrijving van de koopsom misbruik van recht oplevert. Daardoor zou de eerder gesignaleerde impasse immers blijven bestaan. Dit is in niemands belang.
3.11. Dit leidt tot toewijzing van de vorderingen van de curator.
3.12. De op te leggen dwangsommen zullen worden beperkt en gemaximeerd. Verder zal worden bepaald dat de dwangsommen vatbaar zijn voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
in conventie en reconventie voorts
3.13. [eisers] zullen, als de in conventie en reconventie in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten in reconventie zullen, gezien de nauwe samenhang met de conventie, tot dusverre op nihil worden begroot.
veroordeelt [eisers] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de curator begroot op € 1.067,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 251,-- aan griffierecht, en tot dusverre aan de zijde van de Rabobank begroot op € 1.067,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 251,-- aan griffierecht;
gebiedt [eisers] om binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis de inschrijving van de notariële akte van 17 juli 2007, ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de openbare registers op 17 juli 2007 om 14:25 uur in het Register Onroerende Zaken hypotheken 4 in deel 52662 nummer 65, te doen doorhalen, op straffe van een dwangsom van € 10.000,-- voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat zij in gebreke blijven om aan dit gebod te voldoen, met een maximum van € 500.000,--;
veroordeelt [eisers] te gehengen en te gedogen dat de curator zal overgaan tot (onderhandse) verkoop en levering van de onroerende zaak staande en gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats A.], kadastraal bekend Gemeente Alphen aan den Rijn Sectie A, nr. 6420, aan een nader door de curator te bepalen koper, op straffe van een dwangsom van € 50.000,--;
bepaalt dat deze dwangsommen vatbaar zijn voor matiging op de wijze zoals onder 3.12 is vermeld;
veroordeelt [eisers] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de curator begroot op nihil;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en uitgesproken ter openbare zitting van 6 november 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.