ECLI:NL:RBSGR:2007:BB7679

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/39870
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.P. van Baaren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van vreemdelingenbewaring wegens gebrek aan voortvarendheid in uitzettingshandelingen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 november 2007 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van eiser, een Chinese nationaliteit, die op 18 oktober 2007 in vreemdelingenbewaring was gesteld. Eiser heeft op 22 oktober 2007 beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft gevraagd. Tijdens de zitting op 31 oktober 2007 is gebleken dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, gedurende twaalf dagen geen enkele activiteit heeft ondernomen om de uitzetting van eiser te realiseren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen goede redenen waren voor deze inactiviteit en dat verweerder niet kon toezeggen wanneer er wel activiteiten zouden worden verricht. Dit gebrek aan voortvarendheid in de uitzettingshandelingen heeft de rechtbank doen besluiten de bewaring op te heffen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat de Staatssecretaris niet zonder meer veertien dagen de tijd kan nemen voor uitzettingshandelingen. De rechtbank oordeelde dat de uitzetting van eiser niet voldoende voortvarend ter hand werd genomen, wat leidde tot de conclusie dat het beroep gegrond was. Eiser heeft recht op schadevergoeding van € 350,-- voor de dagen dat hij in bewaring heeft gezeten, en de rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,--. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 07/39870 VRONTN
Uitspraak in het geding tussen de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[eiser]
geboren op [datum] 1985,
van Chinese nationaliteit,
verblijvende aan boord van Detentieboot Dordrecht,
V-nummer [nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. I.M. van Kuilenburg, advocaat te Den Bosch,
en
de Staatssecretaris van Justitie
verweerder,
gemachtigde: S. Knoop-Alberts, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2007 is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
Eiser heeft daarte¬gen bij brief van 22 oktober 2007 beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 31 oktober 2007. Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk aanwezig.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) dient de rechtbank te beoordelen of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 De rechtbank stelt vast dat de gronden van het bestreden besluit niet in geschil zijn. Evenmin is in geschil dat die gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat de procedure tot de inbewaringstelling alsmede de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten.
2.3 Ter zitting is de rechtbank gebleken dat verweerder nog geen handelingen heeft verricht ter fine van uitzetting van eiser. Verweerder heeft verklaard dat de Dienst Terugkeer en Vertrek op 31 oktober 2007 het dossier van eiser zal bekijken en dat mogelijk op 1 november 2007 een vertrekgesprek met eiser zal worden gevoerd, maar dat verweerder daar geen toezegging over kan doen. Namens eiser is ter zitting aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de bewaring opgeheven dient te worden.
Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2007 (zaak nr. 200703728/1), overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens voormelde uitspraak kan er niet van worden uitgegaan dat de Staatssecretaris in beginsel, ongeacht de in een individuele zaak voorliggende feiten en omstandigheden, een periode van veertien dagen de tijd heeft om met de uitzettingshandelingen aan te vangen, aangezien dit zich niet verdraagt met de bij iedere uitzetting vereiste voortvarendheid.
Nu de rechtbank niet is gebleken dat verweerder goede grond had om twaalf dagen geen activiteiten te verrichten, verweerder ter zitting niet kon toezeggen wanneer er wel activiteiten verricht zouden worden en de rechtbank evenmin is gebleken dat eiser niet wenst mee te werken aan zijn uitzetting, kan niet gezegd worden dat verweerder de uitzetting van eiser voldoende voortvarend ter hand neemt.
Het beroep is derhalve gegrond. De bewaring dient met ingang van heden te worden opgeheven.
2.4 Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, aan de vreemdeling een schadevergoeding toekennen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een
schadevergoeding toe te kennen van € 70,-- per dag voor de dagen dat de maatregel in een huis van bewaring ten uitvoer is gelegd sedert het sluiten van het onderzoek ter zitting. Dit betekent dat eiser een schadevergoeding van (5 dagen x € 70,- =) € 350,-- toekomt.
2.5 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft
moeten maken.
Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe van € 350,--
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-- te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, door storting op bankrekeningnummer 1923.25.922 ten name van Arrondissement 547 Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer.
Aldus gegeven door mr. R.P. van Baaren en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2007 in tegenwoordigheid van mr. D. Mol-Schneider als griffier.
De voorzitter van de rechtbank 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding van € 350,--
Aldus gedaan op 5 november 2007 door mr. R.P. van Baaren, fungerend voorzitter.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Afschrift verzonden op: