RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 07/31850,
V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de voorzieningenrechter
[verzoeker] , verzoeker,
gemachtigde: mr. M.I. Vennik, advocaat te Amsterdam,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te 's-Gravenhage, thans de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. van Andel, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 13 oktober 2005 afwijzend beslist op de aanvraag van verzoeker tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij faxbericht van 9 november 2005 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittinghoudende te Dordrecht onder procedurenummer AWB 05/50641 van 13 februari 2007 is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bij faxbericht van 15 maart 2007 is verzet tegen deze uitspraak gedaan.
Bij uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittinghoudende te Dordrecht onder procedurenummer 05/50641 van 29 mei 2007 is het verzet gegrond verklaard.
Bij schrijven van 13 augustus 2007 heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 1 november 2007 ter zitting behandeld.
Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen M. Erbek, tolk.
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt de werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
Ingevolge artikel 82, vierde lid, van de Vw 2000 is het eerste lid voorts niet van toepassing indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is of wordt ontnomen op grond van artikel 6 of 59.
2.2. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder b, c, en f, van de Vw 2000.
2.3. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, strekkende tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op te schorten, ten einde de behandeling van zijn beroep in Nederland te mogen afwachten en een verbod op uitzetting te realiseren. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij van 14 september 2006 tot en met 8 augustus 2007 in vreemdelingenbewaring heeft verbleven en dat -hoewel hij tijdig in beroep is gekomen tegen het bestreden besluit- verweerder aan verzoeker heeft medegedeeld dat op grond van artikel 82, vierde lid, van de Vw 2000 aan het ingestelde beroep geen schorsende werking toekomt.
2.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat verweerder aanvankelijk het standpunt heeft ingenomen dat, gelet op de vreemdelingenbewaring van verzoeker het beroep geen schorsende werking meer had.
Bij verweerschrift van 25 oktober 2007 heeft verweerder betoogd dat gelet op artikel 82, eerste lid, van de Vw 2000 de rechtsgevolgen van de beschikking van 13 oktober 2005 (het bestreden besluit) worden opgeschort indien eiser tijdig beroep instelt. Verweerder heeft geconstateerd dat verzoeker bij faxbericht van 9 november 2005 tijdig beroep heeft ingesteld. Verweerder heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder uitdrukkelijk het standpunt ingenomen dat de van rechtswege verleende schorsende werking aan het beroep herleeft nu de vreemdelingenbewaring van verzoeker is opgeheven en artikel 82, vierde lid, van de Vw 2000 alleen van toepassing is gedurende de termijn dat de vreemdeling zijn vrijheid is ontnomen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit standpunt rechtens onjuist zou zijn. Gelet op hierop heeft verzoeker dan ook geen belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek dient worden afgewezen.
2.5. Nu het verzoek om voorlopige voorziening is ingegeven door het aanvankelijk door verweerder ingegeven standpunt, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, in samenhang met artikel 8:84 van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoeker nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
- wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die voormelde proceskosten aan verzoeker moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, voorzieningenrechter, en door deze en drs. S.R. Jonkergouw, griffier, ondertekend.
De griffier,
De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.