ECLI:NL:RBSGR:2007:BB8567

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3663
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale winstbepaling en afschrijvingen op onroerende zaken in vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 juli 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vennootschap, en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van afschrijvingen op onroerende zaken. Eiseres had een bedrijfspand verkocht en een nieuw pand gekocht, waarvoor zij in totaal € 26.511 aan afschrijvingen had opgevoerd. De inspecteur weigerde echter deze aftrekken, wat leidde tot het beroep van eiseres. De rechtbank oordeelde dat eiseres bij de bepaling van haar fiscale winst rekening moest houden met de mogelijkheid dat de kinderen van de aandeelhouder hun optierecht zouden uitoefenen. Dit betekende dat de aanschaffingskosten van het nieuwe pand in stand bleven tot het bedrag van € 694.284, waardoor eiseres geen verlies leed door de afschrijvingen. De rechtbank benadrukte het belang van het realiteitsbeginsel en het matchingbeginsel in de fiscale winstbepaling. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verminderde de aanslag tot een belastbaar bedrag van € 89.624. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest de Staat het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3663/VPB
Uitspraakdatum: 31 juli 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.]., gevestigd te [Y.], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te[P.], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2001 een aanslag vennootschapsbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 96.544.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 april 2006 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 14 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op 18 april 2006, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2007 te 's-Gravenhage.
1.6. Namens eiseres is verschenen: [...]. Namens verweerder zijn verschenen: [...].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Op 15 april 1988 is eiseres onder de naam [naam bedrijf X.] B.V. opgericht. Op 25 februari 1993 zijn de statuten gewijzigd en is de naam veranderd in [X.]. Op diezelfde datum is het isolatiebedrijf naar de situatie per 1 januari 1993 overgedragen aan de nieuw opgerichte vennootschap [naam bedrijf X.] B.V. In 2001 vormen de twee vennootschappen een fiscale eenheid op de voet van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
2.2. De aandelen van eiseres zijn voor 90% in handen van de heer [X.], tevens directeur van eiseres, en voor 10% in handen van zijn zoon [A.X.].
2.3. Eiseres heeft op 18 augustus 2000 het pand aan de [adres] (hierna: het pand) gekocht. Zij heeft het pand voor het drijven van haar onderneming gebruikt. De koopprijs bedroeg € 724.497,78. Volgens een taxatierapport dat eiseres op heeft laten maken bedroeg de onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik, van het pand per 6 juni 2000 fl. 1.530.000 (€ 694.284). Het pand diende ter vervanging van het vorige bedrijfspand van eiseres aan de [adres]. Bij de verkoop van dit laatste pand heeft eiseres een boekwinst van € 122.786,12 gemaakt. Deze boekwinst heeft zij afgeboekt op de aanschafprijs van het pand. De boekwaarde van het pand bedroeg daardoor € 601.711,66.
2.4. Met betrekking tot het pand zijn eiseres en de kinderen van [X.], [A.X.] en [B. Y-X.] (hierna: de kinderen) op 18 augustus 2000 overeengekomen dat enerzijds de kinderen vanaf 18 augustus 2000 tien jaar het recht hebben om het pand te
kopen voor een bedrag van fl 1.530.000 (€ 694.284), exclusief omzetbelasting (hierna: de koopoptie) en dat anderzijds eiseres het recht heeft het pand op enig moment binnen de hiervóór genoemde termijn aan de kinderen te verkopen voor hetzelfde bedrag (hierna: de verkoopoptie). Partijen hebben geen vergoeding bedongen ter zake van het verkrijgen van de optierechten. De optiecontracten zijn schriftelijk vastgelegd en op 10 mei 2001 ondertekend. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de optiecontracten eind 2006 zijn ontbonden en dat dit in februari 2007 schriftelijk is vastgelegd.
2.5. Eiseres heeft over het jaar 2001 een bedrag van € 19.591 op het pand afgeschreven op basis van een afschrijvingstermijn van 33 1/3 jaar en een restwaarde van nihil. Op het voormalige bedrijfspand [adres] heeft zij € 6.920 afgeschreven. De totale afschrijving op onroerende zaken bedroeg in het onderhavige jaar € 26.511.
2.6. Eiseres heeft op 10 juni 2002 aangifte voor de vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbaar bedrag van € 66.302. De aanslag is, in afwijking van de aangifte, opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 96.544.Verweerder heeft - onder meer- het bedrag van de afschrijving op onroerende zaken van € 26.511 bij de belastbare winst van eiseres opgeteld.
3. Geschil
3.1. In geschil is of verweerder de aftrek van € 26.511 aan afschrijvingen op onroerende zaken terecht heeft geweigerd.
3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 70.033 dan wel € 89.623.
3.3. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 89.624.
3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 dient de fiscale winst van eiseres - voor zover hier van belang - te worden opgevat en bepaald op de voet van de artikelen 3.8, 3.25 en 3.30 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De jaarlijkse fiscale winstberekening dient in overeenstemming te zijn met goed koopmansgebruik. Hierbij is de afschrijvingsregeling van artikel 3.30 van de Wet IB 2001 te beschouwen als een verbijzondering van de wijze waarop de jaarwinst dient te worden berekend. Eén van de beginselen van goed koopmansgebruik is het realiteitsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat de baten en lasten in overeenstemming met de werkelijkheid aan de juiste jaren moeten worden toegerekend. Het zogenoemde matchingbeginsel houdt in dat bij de jaarwinstberekening kosten en lasten met direct daaraan gerelateerde opbrengsten in verband worden gebracht, indien de ondernemer materieel niet is verarmd.
4.2. De afschrijving op zaken die voor de uitoefening van het bedrijf worden gebruikt, strekt tot goedmaking van het verlies dat is geleden door de vermindering van de bedrijfswaarde van de zaken tengevolge van het gebruik in het bedrijf, zulks met het doel het voor die zaken in het bedrijf gestoken kapitaal, zijnde de aanschaffings- of voortbrengingskosten ervan, in stand te houden. Dit doel bepaalt de grens van de afschrijvingen in dier voege, dat, wanneer door de afschrijvingen geen hoger bedrag van deze aanschaffings- of voortbrengingskosten resteert dan het bedrag der residuwaarde, zijnde het bedrag dat de zaken in elk geval waard zullen zijn ten tijde dat zij in het bedrijf niet langer bruikbaar zullen zijn, voor verdere afschrijving geen reden meer bestaat, omdat tot dit bedrag immers de aanschaffings- of voortbrengingskosten voor het bedrijf niet teloor zullen gaan (HR 2 januari 1958, nr. 13.379, BNB 1958/56). In het kader van het fiscale jaarwinstbegrip hebben afschrijvingen ten doel lasten die worden opgeroepen door de aanschaffing van zaken die voor het drijven van een onderneming worden gebruikt, te spreiden over de jaren waarin dat gebruik plaatsvindt.
4.3. Uitgaande van zakelijk handelende partijen diende eiseres naar het oordeel van de rechtbank bij het bepalen van haar fiscale winst over het jaar 2001 ervan uit te gaan dat binnen de in 2.4. genoemde periode in ieder geval één van de partijen haar optierecht zou uitoefenen. De stelling van eiseres dat het mogelijk was dat de kinderen, ondanks een stijging van de waarde van het pand, hun optierecht niet zouden uitoefenen omdat zij de financiering niet rond zouden kunnen krijgen, doet hier niet aan af. De onderliggende waarde van het pand zou de financiering daarvan naar het oordeel van de rechtbank mogelijk moeten maken. Zou dit niet het geval zijn, dan zouden de kinderen hun optierecht kunnen verkopen. Gezien hetgeen hiervóór is overwogen diende eiseres bij de vaststelling van haar fiscale winst ervan uit te gaan dat tengevolge van de uitoefening van één van de optierechten het pand in ieder geval € 694.284 zal opbrengen. Hierdoor blijven de aanschaffingskosten tot aan dat bedrag in stand en lijdt eiseres geen verlies door de vermindering van de bedrijfswaarde van het pand tengevolge van het gebruik in het bedrijf.
4.4. Door middel van het afsluiten van de onderhavige optiecontracten heeft eiseres bewerkstelligd dat de vermindering van de bedrijfswaarde van het pand tengevolge van het gebruik in het bedrijf geen verdere afschrijving op het pand dan tot op € 694.284 rechtvaardigt. De daling van de gebruikswaarde van het pand door technische en economische veroudering kan er niet toe leiden dat de aanschaffingskosten van het pand voor de onderneming van eiseres verder dan het op dit bedrag teloor zullen gaan. Naar het oordeel van de rechtbank mogen bij de fiscale winstbepaling de gevolgen van de optiecontracten met betrekking tot het pand en de waardevermindering van het pand tengevolge van het gebruik in het bedrijf niet los van elkaar worden beoordeeld. Daarbij prevaleren naar het oordeel van de rechtbank het realiteitsbeginsel en het matchingbeginsel. Eiseres is niet gerechtigd bij de berekening van de fiscale winst afschrijvingskosten over een gedeelte van het in 4.3. genoemde bedrag van de aanschaffingsprijs in aftrek te brengen omdat zulks leidt tot een boekwinst van gelijke omvang als één van de partijen haar optierecht zal uitoefenen. Eiseres heeft derhalve ten onrechte € 19.591 als afschrijving ter zake van het pand op haar fiscale winst in aftrek gebracht.
4.5. Niet langer in geschil is dat verweerder de afschrijving ten bedrage van € 6.920 met betrekking tot het pand aan de [adres] ten onrechte niet in aftrek heeft toegelaten. Het beroep is in zoverre gegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 89.624;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644 en
wijst de Staat aan als rechtspersoon die dit bedrag aan eiser moet voldoen;
gelast dat de Staat het door eiser betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 31 juli 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. van Kempen, mr. J.P.F. Slijpen en mr. G.J. van Leijenhorst in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.