Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/8984 MAWKLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
de Commandant Vliegbasis Soesterberg, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Eiser, sergeant der eerste klasse bij de Koninklijke Luchtmacht, heeft bij VRA(verzoek, rapport, aanvraag)-formulier (hierna: VRA) van 22 november 2005 aan verweerder verzocht om een resterend tegoed van 308 verlofuren te mogen meenemen naar 2006.
2. Bij ongedateerd, handgeschreven, besluit op het VRA heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief gedateerd februari 2006, ontvangen bij verweerder op 27 februari 2006, bezwaar gemaakt.
3. Bij besluit van 15 mei 2006 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij voor het jaar 2005 een verlofaanspraak had van 558 uren en dat eiser niet meer dan 80 uren verlof mocht meenemen naar het jaar 2006. Op grond van billijkheid heeft verweerder zich bereid verklaard om 150 uren verlof over te boeken naar 2006.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 juni 2006, ingekomen bij verweerder op 22 juni 2006, en aangevuld bij brief van 11 augustus 2006 bezwaar gemaakt.
4. Bij brief van 23 oktober 2006 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat het besluit van 15 mei 2006 bij nader inzien een beslissing is op het bezwaar. Het bezwaarschrift van 21 juni 2006 is daarbij doorgezonden naar de rechtbank met het verzoek om dit bezwaarschrift aan te merken als een beroepschrift.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
5. Het beroep is op 19 juni 2007 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D.E. Lof als zijn raadsman.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.D. Jansen.
1. De rechtbank overweegt allereerst als volgt.
Het door eiser op 27 februari 2006 ingediende verzoek tot heroverweging van de ongedateerde handgeschreven beslissing op het VRA, zijnde het primaire besluit, wordt aangemerkt als een bezwaarschrift tegen dat besluit.
Nu ter zitting duidelijk is geworden dat het primaire besluit waarschijnlijk in januari 2006 is genomen, maar niet duidelijk is geworden op welke datum dit is geweest, ziet de rechtbank in het kader van de ambtshalve beoordeling van de tijdigheid van het bezwaar geen aanleiding om het bezwaar niet tijdig te achten. Het besluit van 15 mei 2006 wordt aangemerkt als een beslissing op voornoemd bezwaar, het voorlopig bezwaarschrift van 21 juni 2006 als een beroepschrift tegen dat besluit en het aanvullend bezwaarschrift van 11 augustus 2006 als aanvullend beroepschrift.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser in 2005 nauwelijks meer verlof heeft opgenomen dan de aan hem toegekende hoeveelheid verlof voor 2005, dit ondanks het feit dat medio 2005 aan de gehele basispopulatie is medegedeeld dat niemand meer dan 80 uren verlof mee mocht nemen naar het jaar 2006. In beginsel is eiser al zijn verlof kwijt, met uitzondering van de 80 uren die hij mag meenemen naar 2006 op grond van artikel 80, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Op grond van billijkheid is verweerder echter bereid om eiser 150 uren verlof mee te laten nemen naar 2006.
3. Eiser heeft aangevoerd dat in 2005 de volgende operationele omstandigheden hem hebben verhinderd om zijn vakantieverlof (verder) af te bouwen:
- hij heeft in juli 2005 steun verleend aan de vierdaagse in Nijmegen en in deze periode is het opnemen van verlof niet toegestaan;
- zijn in september 2005 gedane aanvraag om 72 uur verlof te kunnen opnemen is afgewezen vanwege operationele omstandigheden (oefening Falcon Autumn);
- hij heeft in augustus 2005 een periode meegedraaid in de continudienst, waardoor zijn verlofperiode is verplaatst en het door personeelstekort tijdelijk niet mogelijk was om verlof op te nemen;
- in de periode van 18 oktober tot en met 18 december 2005, bij het verhuizen van het CIS gebouw BA239, was hij een onmisbare werknemer omdat er toen al een aantal mensen op verlof of cursus waren;
- veel verlof opnemen werd ongewenst geacht in verband met ziekte van twee collega’s;
- het maken van overuren is inherent aan het draaien van wisseldiensten.
4. Artikel 80 van het AMAR luidt als volgt:
1. Niet verleend vakantieverlof, waaronder eventueel van vorige jarenovergeboekt vakantieverlof, wordt overgeboekt naar het volgende kalenderjaar tot een maximum van 80 uren of tot een evenredig lager getal indien de militair buitengewoon verlof in verband met deeltijdarbeid is verleend op grond van het Besluit aanpassing arbeidsduur militairen.
2. Uitsluitend indien operationele omstandigheden het tot het verlof verlenen bevoegd gezag hebben verhinderd vakantieverlof te verlenen of, naar het oordeel van het tot het verlof verlenen bevoegd gezag, gewichtige persoonlijke omstandigheden de militair hebben verhinderd het vakantieverlof te genieten, kan worden afgeweken van het overeenkomstig het eerste lid maximaal naar het volgend kalenderjaar over te boeken vakantieverlof.
3. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van op 31 december 1996 nog niet verleend vakantieverlof.
5.1 Niet betwist is dat eiser op grond van artikel 80, eerste lid, van het AMAR geen recht heeft op overschrijving van meer dan 80 verlofuren van 2005 naar 2006.
5.2 Eiser heeft in 2005 250 uren van zijn verloftegoed van 558 uren opgenomen, waardoor 308 verlofuren resteerden. Verweerder heeft zich bereid verklaard om op grond van billijkheid 150 verlofuren, waarin de 80 verlofuren op grond van artikel 80, eerste lid, van het AMAR zijn begrepen, over te schrijven van 2005 naar 2006. In geding zijn de 158 resterende verlofuren die niet zijn overgeboekt naar 2006.
5.3.1 Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat hij halverwege het jaar 2005 binnen zijn organisatie heeft medegedeeld dat niemand meer dan 80 uren verlof mee mocht nemen naar 2006. In zijn verweerschrift heeft verweerder verwezen naar een intern memorandum van 28 januari 2005, waarmee binnen zijn organisatie bekend zou zijn gesteld dat verlofoverschotten van meer dan 80 uren dienen te worden opgenomen en dat terughoudend zal worden omgegaan met het overboeken van extra verlof naar 2006. Dit memorandum is blijkens de verzendlijst echter verzonden aan diverse leidinggevenden en niet aan het overige personeel. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij niet kan onderbouwen dat de bekendmaking van de inhoud van het memorandum op dit punt eerder dan halverwege 2005 heeft plaatsgevonden. Derhalve wordt het bestreden besluit op dit punt door verweerder uitdrukkelijk bevestigd.
5.3.2 Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het in de tweede helft van 2005 voor eiser moeilijker werd om verlof op te nemen. Uit de aanvullende informatie HPVE CIS van 15 september 2006 blijkt dat eiser in de betreffende periode door dienstredenen zelfs zeer beperkt was om extra verlof op te nemen. De door eiser omschreven dienstredenen worden in deze aanvullende informatie in hoofdlijnen onderschreven.
5.3.3 De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van billijkheid, naast het toegestane maximum van 80 uren, nog 70 verlofuren heeft overgeboekt naar 2006. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft onderbouwd waarom de resterende 158 verlofuren, waarvan de mogelijkheid tot opnemen zeer beperkt was om dezelfde redenen die voor verweerder aanleiding vormden om wel 70 verlofuren extra over te boeken, niet in aanmerking komen voor overboeking naar 2006. Het bestreden besluit berust dan ook niet, zoals ingevolge artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is vereist, op een deugdelijke motivering en kan derhalve niet in stand blijven. Het beroep is gegrond. Aan verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. Verweerder zal in de door eiser gemaakte proceskosten worden veroordeeld voor een bedrag van € 322,--, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het verschijnen ter zitting) 1 punt wordt toegekend.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 15 mei 2006;
draagt verweerder op een nieuwe besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 141,--, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 322,--, welke kosten de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) aan eiser moet vergoeden.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2007, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse - van Rossum.