ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9146

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/610786-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/610786-07
's-Gravenhage, 30 november 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1929,
adres: [adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 november 2007.
Namens de verdachte is ter terechtzitting verschenen de bepaaldelijk gevolmachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. S.F. Degen, advocaat te 's-Gravenhage.
De officier van justitie mr. Van der Laan heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de bijgevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Verweren.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting onder meer bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte op 11 september 2006 'roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend' heeft gehandeld. In de tenlastelegging zijn 3 handelingen genoemd die volgens de officier van justitie de oorzaak zijn van het ongeval en van de dood van het slachtoffer. De raadsvrouw heeft met betrekking tot alle 3 de oorzaken verweren gevoerd die de rechtbank hieronder zal bespreken.
De gebreken in het ABS-, BAS en ESP-systeem
De raadsvrouw stelt in dit verband dat verdachte niet verweten kan worden dat hij reed terwijl hij middels waarschuwingslampjes op het dashboard had moeten zien dat er een storing in de auto was opgetreden in het ABS-, BAS- en ESP-systeem, omdat niet vaststaat dat de storing al bestond voor het moment van de aanrijding, noch dat deze storing voor verdachte zichtbaar moet zijn geweest. Bovendien, zo luidt het verweer, zijn er andere mogelijkheden waardoor de storing kan zijn ontstaan, waaraan in het onderzoek volledig voorbij is gegaan, zodat de optie openblijft dat de storing na het ongeval is ontstaan of zichtbaar is geworden. De raadvrouw heeft daarbij onder meer gewezen op informatie op het internet waarin is gesteld dat bij een Mercedes 220 CDI 1999, tijdens een noodstop het ABS-, BAS- en ESP-systeem volledig kan uitvallen.
De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet. De rechtbank verwijst daartoe naar het onderzoek door en de verklaring van autotechnicus [A]. Deze autotechnicus is onder andere opgeleid door Mercedes-Benz en heeft een certificaat voor het bedienen van de uitleescomputer van de Mercedes-Benz. Uit zijn verklaring blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, dat de storing al voor het ongeval moet zijn ontstaan en voor verdachte ook zichtbaar moet zijn geweest. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de deskundigheid van deze autotechnicus.
Ten aanzien van de door de raadsvrouw aangevoerde informatie van internet overweegt de rechtbank dat het gaat om informatie afkomstig van een aantal bestuurders van een Mercedes waarvan echter niet blijkt dat zij terzake deskundig zijn.
De rechtbank zal verdachte om technisch-juridische redenen toch vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging en overweegt daartoe als volgt. Artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna WVW) vereist een tweeledig causaal verband. Er dient enerzijds sprake te zijn van causaliteit tussen de in de tenlastelegging genoemde handeling en het ongeval en anderzijds tussen het ongeval en de dood van het slachtoffer.
Met betrekking tot de eerste vraag dient te worden bezien of het falen van het ABS-, BAS- en ESP-systeem het ongeval tot gevolg heeft gehad. Dat is, naar het oordeel van de rechtbank, in casu niet het geval. Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat bij een goed functionerend ABS, BAS- en ESP-systeem, de remweg slechts hooguit 1 tot 1,1 meter verkort zou zijn. Ook met goed functionerende systemen zou het ongeval hebben plaatsgevonden. Er is derhalve, naar het oordeel van de rechtbank, in redelijkheid geen causaal verband tussen het falen van het ABS-, BAS- en ESP-systeem en het ongeval.
De snelheid
Voorts heeft de raadsvrouw bepleit dat het onderzoek naar de snelheid waarmee verdachte zou hebben gereden ten tijde van het ongeval met een verkeerde onderzoeksmethode, of met behulp van verkeerde uitgangspunten heeft plaatsgevonden. De raadsvrouw haakt in haar betoog aan bij de foto's die bij het dossier zijn gevoegd. Daarnaast zouden de uitkomsten van het onderzoek gebaseerd zijn op gegevens verkregen uit de reconstructie, waarbij naar het oordeel van de raadsvrouw een langer remspoor is veroorzaakt, hetgeen heeft geleid tot de conclusie dat gereden is met een hogere snelheid dan waarvan tijdens het ongeval sprake zou zijn.
De rechtbank kan de raadsvrouw niet volgen in dit betoog.
De getuige-deskundige [B] heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn collega's die ter plaatse waren na het ongeval, de aanwezige gegevens, zoals lengte en locatie van de remsporen, hebben gemeten. Op een later tijdstip hebben zij vergelijkbare remproeven uitgevoerd, zodat ze de vertragingswaardes onder meer bij de maximaal toegestane snelheid konden meten. Aan de hand van de gegevens van het remspoor dat is achtergelaten ten tijde van het ongeval en de vertragingswaardes kan de snelheid van de ongevallenauto berekend worden. Hierbij is ook rekening gehouden met een tijdsbeslag van 0,14 tot 0,18 seconden nodig voor de 'opbouw' van het remsysteem. Verder is gerekend met de gemiddelde reactietijd van een bestuurder die ligt tussen de 0,58 en 1,62 seconden. Deze berekening heeft uitgewezen dat de auto bij het rijden van de maximaal toegestane 50 km/h tussen de 8,28 meter en 13,45 meter eerder tot stilstand zou zijn gekomen.
De rechtbank vindt nergens in de berekening, noch in de verklaring van de getuige-deskundige ter terechtzitting steun voor het betoog van de raadsvrouw dat verkeerde gegevens zouden zijn gebruikt. Ook overigens heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden te twijfelen aan de deskundigheid van de verbalisanten.
De raadvrouw heeft er voorts nog op gewezen dat de uitkomsten mogelijk aan accuratesse inboeten, omdat de reconstructie in verband met regenval, niet werd afgemaakt. Aangezien de benodigde vertragingswaardes reeds waren verzameld voordat de reconstructie werd afgebroken, acht de rechtbank het afbreken van de reconstructie wegens regenval niet van belang voor de uitkomsten van het onderzoek naar de gereden snelheid van de auto.
Tegenover de conclusie dat verdachte reed met een snelheid van 61-63 km/u staat zijn eigen verklaring dat hij 25-30 km/u reed (blz.16) ofwel 30-40 km/u (blz.19), danwel 48 km/u (zoals bepleit ter terechtzitting). De rechtbank gaat voorbij aan deze stelling van verdachte. Daartoe merkt zij allereerst op dat verdachtes verklaring op dit punt niet consistent is. Voorts bevindt zich in het dossier geen steunbewijs voor de bewering van verdachte. Bovendien heeft verdachte zijn eigen snelheid "vastgesteld" aan de hand van het geluid van de motor en heeft hij - blijkens zijn eigen verklaring - niet op de snelheidsmeter gekeken en wist hij ook niet in welke versnelling hij reed. Aan verdachtes verklaring kan, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
Het overzicht
Op dit punt heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte zijn auto wel tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien. In dat verband wijst zij ook op de bewering van verdachte dat het slachtoffer niet op de oversteekplaats - die als zodanig niet is aangeduid voor het wegverkeer - maar verderop de weg zou zijn overgestoken.
De rechtbank kan de raadvrouw niet volgen in dit betoog. Hoewel de oversteekplaats inderdaad niet - duidelijk - zichtbaar is voor het wegverkeer, was verdachte - zoals hij heeft verklaard - bekend met de situatie ter plaatse. Voorts acht de rechtbank in het dossier voldoende bewijs aanwezig waaruit volgt dat het slachtoffer ter hoogte van de oversteekplaats de weg is overgegaan (getuige [C]). Nu bovendien is aangetoond dat verdachte de maximaal toegestane snelheid met tenminste 11 km/u heeft overschreden en zijn snelheid ook veel hoger was dan die van het verkeer op de naastgelegen rijstrook, dat in file afwisselend stilstond of stapvoets reed, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de snelheid van zijn voertuig niet zodanig geregeld dat hij dit voertuig tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Indien verdachte dit wel had gekund, had het ongeval niet plaatsgevonden.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte gereden heeft met een snelheid van ten minste 61 km/u, en daarmee de maximum toegestane snelheid van 50 km/u heeft overschreden, althans met een gelet op de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid.
Zoals de officier van justitie in haar requisitoir terecht heeft verwoord, geeft het verkeersbord langs de weg slechts aan wat de maximaal toegestane snelheid is op een weg. Dit betekent niet dat het verantwoord is deze snelheid onder alle omstandigheden te rijden. Bij een te groot verschil in snelheid met die van de verkeersdeelnemers op de naastliggende verkeerstroken, kunnen onaanvaardbare risico's ontstaan waarbij zich ongevallen als het onderhavige kunnen voordoen.
Op maandag 11 september 2006 omstreeks 8.10 uur 's morgens werd door het verkeer op de rechter rijstrook van de Laan van Nieuw Oosteinde te Voorburg richting A12, in file gereden waarbij het verkeer afwisselend stilstond of stapvoets reed. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat zelfs indien verdachte niet harder dan 50 km/u zou hebben gereden, ook deze snelheid onverantwoord zou zijn gelet op de verkeerssituatie op dat moment.
Door met een te hoge snelheid te rijden en door de snelheid niet zodanig te regelen dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waar hij de weg kon overzien is het ongeval ontstaan en ten gevolge van het ongeval is het slachtoffer overleden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het primair telastgelegde feit bewezen worden verklaard. Bij verdachte is sprake van schuld aan het ongeval in die zin dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat verdachte als taxichauffeur een professionele verkeersdeelnemer is. Hij was bekend met de situatie ter plaatse en met de doorsteken. Hij had kunnen weten dat er rond 8.10 uur 's morgens veel schoolgaande kinderen op de weg zijn en dat die gebruik maken van de doorsteken. Hij heeft daar onvoldoende rekening mee gehouden door te hard te rijden en zijn snelheid niet aan te passen aan het overige verkeer.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte niet strafbaar is en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien het hem niet kan worden toegerekend dat hij het slachtoffer heeft geschept nu zij 'uit het niets opdook'. Naar haar oordeel heeft verdachte geen schuld aan het ongeval gehad.
De rechtbank vat dit verweer op als een beroep op afwezigheid van alle schuld (avas).
Ten aanzien van dit verweer overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeente ter plaatse een verkeersgevaarlijke en onduidelijke situatie gecreëerd: de oversteekplaats is van een afstand voor automobilisten niet goed zichtbaar en is niet als zodanig aangeduid. Fietsers op de oversteekplaats hebben geen voorrang. De rechtbank gaat er van uit dat het slachtoffer na het oversteken van de eerste rijstrook (met vrijwel stilstaande auto's) niet voldoende heeft gekeken of zij vervolgens ook veilig de busbaan kon oversteken. Zij heeft geen voorrang verleend aan verdachte. Hiervan uitgaand zou het slachtoffer een verkeersfout gemaakt hebben.
Echter, in het verkeer heft de mogelijke schuld van de ene verkeersdeelnemer de schuld van de andere verkeersdeelnemer niet op. Verdachte kende de situatie ter plaatse. Hij mocht er, naar het oordeel van de rechtbank, niet zondermeer op vertrouwen dat het verkeer op de oversteekplaats hem voorrang zou verlenen Hij reed harder dan het overige verkeer en wist dat er veel schoolgaande kinderen op de weg zijn. Hij had zijn snelheid aan moeten passen, zeker bij de oversteekplaatsen, die hij - zoals gezegd - kende.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en concludeert dat verdachte strafbaar is.
Strafmotivering.
Na te melden bijkomende straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld door midden in de ochtendspits met zijn taxi over de busbaan van de Laan van Nieuw Oosteinde richting A12 te rijden met een snelheid van ten minste 61 km/h, derhalve boven de maximaal toegestane snelheid. Zelfs indien verdachte zich aan de maximum snelheid zou hebben gehouden, kan gesteld worden dat hij te hard reed, nu de verkeerssituatie ter plaatse - op de naastliggende rijstrook reed het verkeer in file, stapvoets of stond stil - het rijden met een dergelijke snelheid niet toeliet. Door deze handelwijze is verdachte met zijn auto gebotst tegen de op haar fiets overstekende twaalfjarige [slachtoffer], als gevolg waarvan zij is komen te overlijden. Hierdoor heeft het slachtoffer haar hoogste goed, namelijk haar leven, op zeer jonge leeftijd verloren, Tevens is onherstelbaar leed en een blijvende leegte veroorzaakt bij haar familie, vrienden en directe omgeving.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de huidige lichamelijk en psychische gesteldheid van verdachte als gevolg van het ongeval door middel van de brief met bijlagen van de raadsvrouw d.d. 15 november 2007.
De rechtbank heeft uit de aan de pleitnota gehechte brief van verdachte, alsmede uit de brief van de huisarts afgeleid dat verdachte na het ongeval een tijd is blijven rijden. Gelet hierop acht de rechtbank een onvoorwaardelijke rijontzetting passend en geboden. De officier van justitie heeft een rijontzegging gevorderd voor de duur van 24 maanden. De rechtbank is zich er van bewust dat een rijontzegging van een dergelijke duur voor verdachte, gezien zijn leeftijd, kan betekenen dat deze de rest van verdachtes leven voortduurt en de facto wellicht de duur van 24 maanden overschrijdt. Anderzijds meent de rechtbank dat gezien de ernst van het feit niet met een lagere rijontzegging kan worden volstaan en zal zij de officier van justitie volgen in haar eis ten aanzien van de onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
De vraag is of daarnaast nog een werkstraf aan verdachte dient te worden opgelegd, zoals door de officier van justitie gevorderd. Bij de beantwoording van die vraag overweegt de rechtbank dat verdachte op zijn leeftijd een blanco strafblad heeft. Dat pleit in zijn voordeel. Voorts betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat zij ervan overtuigd is dat ook verdachte heeft geleden en nog lijdt onder het ongeval, zodanig dat zijn lichamelijke en psychische conditie sedert het ongeval slecht is. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat opleggen van een werkstraf, niet passend en geboden is.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen bijkomende straf is gegrond op de artikelen:
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
OVERTREDING VAN ARTIKEL 6 VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994, TERWIJL HET EEN ONGEVAL BETREFT WAARDOOR EEN ANDER WORDT GEDOOD;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
24 MAANDEN;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Bergman, voorzitter,
De Haan en Lips, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Schuurmans-van Erkel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 november 2007.