ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9199

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 07/1230
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige openbaarmaking van consumentenklachten door de Consumentenautoriteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 december 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Pretium Telecom B.V. en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Consumentenautoriteit. Pretium vorderde een verbod op het verder ter beschikking stellen van geanonimiseerde consumentenklachten die door de Consumentenautoriteit aan journalisten waren verstrekt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Consumentenautoriteit niet onrechtmatig had gehandeld door deze klachten openbaar te maken. Pretium had eerder een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om inzage in de klachten, en de Consumentenautoriteit had hier gedeeltelijk aan voldaan door geanonimiseerde klachten te verstrekken. De voorzieningenrechter stelde vast dat de klachten reeds openbaar waren gemaakt en dat Pretium in haar bezwaarprocedure niet had betwist dat de Consumentenautoriteit de klachten aan derden had verstrekt. De rechter concludeerde dat Pretium niet had aangetoond dat de Consumentenautoriteit onzorgvuldig had gehandeld of dat de onschuldpresumptie was geschonden. De vorderingen van Pretium werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 3 december 2007,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 07/1230 van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Pretium Telecom B.V.,
gevestigd te Haarlem,
eiseres,
procureur mr. M.J. Geus,
advocaat mr. M.J. Geus en mr. R.C. de Mol te 's-Gravenhage,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Economische Zaken, de Consumentenautoriteit),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. A.J. Boorsma,
advocaat mr. E.C. Pietermaat en mr. A.J. Boorsma te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als Pretium en de Staat.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 26 november 2007 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. De Consumentenautoriteit, onderdeel van de Staat, is sinds 1 januari 2007 ingesteld als toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), naar aanleiding van de implementatie van Verordening (EG) Nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004. Zij ziet toe op het bevorderen van eerlijke handel tussen bedrijven en consumenten en handhaaft de geldende wettelijke bepalingen op het gebied van het consumentenrecht.
1.2. Pretium is een aanbieder van telefoondiensten.
1.3. Op 4 april 2007 hebben ambtenaren van de Consumentenautoriteit een bezoek gebracht aan Pretium om een bedrijfsonderzoek te verrichten in het kader van de aan de Consumentenautoriteit wettelijk toegekende toezicht- en onderzoekstaak op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc). Tijdens het bezoek is de cautie verleend waarbij is meegedeeld dat tegen Pretium een verdenking bestaat in verband met overtreding door Pretium van de regels inzake de Colportagewet en de Wet Koop op Afstand (afdeling 9A van Titel 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek). Deze verdenking hangt samen met meldingen van consumenten over de telefonische verkoopmethode van Pretium.
1.4. Met een faxbrief van 5 april 2007 heeft Pretium de Consumentenautoriteit het volgende verzocht:
'Door de Consumentenautoriteit is aangegeven dat er een groot aantal klachten over Pretium Telecom bij haar zou zijn binnengekomen. Om deze klachten op gegrondheid te kunnen onderzoeken en waar nodig op te lossen is het voor Pretium Telecom essentieel om daarvan kopieën te ontvangen.
Ik verzoek u dan ook om alle bij de Consumentenautoriteit bekende klachten over Pretium Telecom op korte termijn aan mij te doen toekomen. Voorzover nodig doe ik daarbij een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur.'
1.5. Bij besluit van 19 april 2007 heeft de Consumentenautoriteit dit verzoek gedeeltelijk gehonoreerd en heeft zij Pretium bericht dat de meldingen, met uitzondering van de daarin opgenomen persoonsgegevens, aan Pretium zullen worden toegezonden. De Consumentenautoriteit heeft zich daarbij beroepen op artikel 10 lid 2, aanhef en onder e Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
1.6. Met een begeleidende brief van 15 mei 2007 heeft de Consumentenautoriteit Pretium een ordner toegezonden met daarin geanonimiseerde meldingen van consumenten over Pretium die de Consumentenautoriteit heeft ontvangen tussen 7 juli 2006 tot en met 25 april 2007.
1.7. Bij brief van 30 mei 2007 heeft Pretium een pro forma bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van de Consumentenautoriteit van 19 april 2007.
1.8. Met een faxbericht van 6 juni 2007 heeft Pretium de Consumentenautoriteit onder meer bericht dat Pretium het gehele dossier als bedrijfsvertrouwelijk beschouwt, de geanonimiseerde klachten in het bijzonder. In de brief verzoekt Pretium de Consumentenautoriteit om te bevestigen dat zij geen (geanonimiseerde) klachten over Pretium - op basis van een Wob-verzoek of op welke andere basis dan ook - aan derden ter beschikking zal stellen. Het brief bevat voorts het subsidiaire verzoek aan de Consumentenautoriteit om te bevestigen dat geen informatie uit het dossier aan derden ter inzage zal worden gegeven zonder Pretium hiervan vooraf op de hoogte te stellen.
1.9. Bij brief van 12 juni 2007 heeft de Consumentenautoriteit aan Pretium onder meer bericht dat zij geen gehoor kan geven aan het verzoek om verdere inzage van de stukken aan derden te weigeren op grond van de Wob, omdat deze bij besluit van 19 april 2007 op verzoek van Pretium reeds gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt. In de brief verklaart de Consumentenautoriteit verder bereid te zijn om lopende de bezwaarprocedure tegemoet te komen aan het verzoek van Pretium om haar in kennis te stellen van eventuele verzoeken van derden om inzage van stukken.
1.10. Met een brief van 19 juni 2007 heeft Pretium haar bezwaarschrift aangevuld met de gronden van het bezwaar. Daarin stelt Pretium zich op het standpunt dat zij (kort gezegd) door de weigering van de Consumentenautoriteit om de volledige niet-geanonimiseerde klachten ter beschikking te stellen, ernstig in haar verweer wordt geschaad.
1.11. Bij besluit van 26 juli 2007 heeft de Consumentenautoriteit het bezwaarschrift van Pretium ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft Pretium geen beroep bij de bestuursrechter ingesteld.
1.12. Met een e-mail van 28 augustus 2007 heeft [A] (hierna: [A]), ombudsvrouw van het Haarlems Dagblad en de IJmuider Courant, de Consumentenautoriteit verzocht inzage te verlenen in de bij de Consumentenautoriteit berustende klachten over Pretium en in de uitkomsten van het onderzoek van de Consumentenautoriteit naar de telefonische verkoopmethode van Pretium.
1.13. In reactie op deze e-mail heeft de Consumentenautoriteit [A] op 28 augustus 2007 bericht dat zij de geanonimiseerde klachten zoals die destijds aan Pretium ter inzage zijn gegeven, bij de Consumentenautoriteit kan inzien. De e-mail vermeldt dat [A] geen inzage kan worden verstrekt in het nog lopende onderzoek.
1.14. Op 11 september 2007 hebben [A] en [B] (hierna: [B]), werkzaam bij De Gooi- en Eemlander, de geanonimiseerde klachten ingezien.
1.15. Met een begeleidende brief van 14 september 2007 heeft de Consumentenautoriteit [B] voorzien van kopieën van deze klachten.
1.16. In oktober en november 2007 is over de klachten over Pretium een (gelijkluidend) artikel van [A] en [B] verschenen in het Noord Hollands Dagblad, Dagblad Zaanstreek, de Gooi en Eemlander, het Leidsch Dagblad, het Haarlems Dagblad en de IJmuider Courant.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
Pretium vordert - zakelijk weergegeven -:
I. de Consumentenautoriteit met onmiddellijke ingang te gebieden zich te onthouden van het ter beschikking stellen van (onderdelen van) het onderzoeksdossier inzake Pretium waaronder in het bijzonder de over Pretium ontvangen reacties en klachten, althans zolang het onderzoek naar de verkoopmethoden van Pretium door de Consumentenautoriteit niet is afgerond;
II. de Consumentenautoriteit met onmiddellijke ingang te verbieden om jegens derden uitspraken te doen over aantallen en/of de aard van de over Pretium ontvangen klachten, althans de Consumentenautoriteit met onmiddellijke ingang te verbieden om dergelijke uitspraken te doen zonder vermelding van het feit dat de betreffende klachten over Pretium niet zijn onderzocht door de Consumentenautoriteit en dat bovendien de Consumentenautoriteit Pretium niet in staat heeft gesteld deze klachten te onderzoeken zodat geen enkele conclusie over de gegrondheid van de klachten getrokken kan worden;
III. De Consumentenautoriteit met onmiddellijke ingang te gebieden om zich te onthouden van het ter beschikking stellen van (onderdelen van) het onderzoeksdossier inzake Pretium, waaronder in het bijzonder de over Pretium ontvangen reacties en klachten, zowel voor als na afronding van het onderzoek naar de verkoopmethoden van Pretium, anders dan op grond van een gemotiveerd besluit waarin in ieder geval wordt bepaald dat deze informatie eerst na twee weken wordt verstrekt zodat de bevoegde rechter zal kunnen beslissen op een door Pretium terzake gevraagde voorziening;
IV. De Consumentenautoriteit te gelasten binnen twee werkdagen na dit vonnis per telefax, per e-mail en per aangetekende post, het in de dagvaarding opgenomen rectificatiebericht toe te zenden aan de journalisten die inzage hebben gekregen in de geanonimiseerde klachten in het dossier over Pretium, alsmede aan de Gooi en Eemlander, het Noord Hollands Dagblad, Dagblad Zaanstreek, het Leidsch Dagblad, het Haarlems Dagblad en de IJmuider Courant, onder gelijktijdige toezending van kopieën van de aldus verzonden berichten aan de advocaat van Pretium, dit volgens goed drukkersgebruik weergegeven op briefpapier van de Consumentenautoriteit, zonder enige weglating of toevoeging en zonder begeleidend commentaar, in normaal lettertype;
V. De Consumentenautoriteit te gelasten het in de dagvaarding opgenomen rectificatiebericht op een prominente plaats en ter grootte van tenminste een halve pagina te laten afdrukken, dit volgens goed drukkersgebruik weergegeven zonder enige weglating of toevoeging en zonder begeleidend commentaar, in normaal lettertype, in de eerstvolgende zaterdageditie van de Gooi en Eemlander, het Noord Hollands Dagblad, Dagblad Zaanstreek, het Leidsch Dagblad, het Haarlems Dagblad en de IJmuider Courant;
VI. te bepalen dat de Consumentenautoriteit bij het niet of niet volledig voldoen aan elk van de onder I, II, III, IV en V genoemde vorderingen een onmiddellijk opeisbare dwangsom zal verbeuren;
VII. althans zodanige voorzieningen te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie geraden acht.
Daartoe voert Pretium het volgende aan.
Voor onderzoeksdossiers bij de Consumentenautoriteit geldt dat deze per definitie voor derden niet toegankelijk zijn. Voorts kent de Whc voor deze dossiers een specifiek wettelijk inzagerecht voor de onderzochte onderneming, in dit geval Pretium. In strijd met de Whc heeft de Consumentenautoriteit klachten van consumenten over Pretium ter inzage gegeven aan derden, nota bene journalisten, en daarvan kopieën verstrekt. Deze handelwijze is ook in strijd met de bijzondere openbaarmakingsregeling van artikel 4 lid 7 en artikel 13 van Verordening 2006/2004/EG.
In de tweede plaats is onzorgvuldig en onrechtmatig dat de Consumentenautoriteit een grote hoeveelheid klachten verstrekt aan journalisten, waarmee de indruk wordt gewekt dat deze gegrond zijn, zeker nu de verstrekking van louter de grote hoeveelheid geanonimiseerde klachten uit het dossier een onvolledig en vertekend beeld geeft. Een en ander geldt temeer nu het onderzoek naar de verkoopmethoden van Pretium nog niet is afgerond en de betreffende klachten nog niet zijn onderzocht, zodat al helemaal niet is komen vast te staan dat deze gegrond zijn. Een en ander is niet alleen misleidend en in strijd met de zorgvuldigheid, maar ook een schending van de onschuldpresumptie van artikel 6 EVRM.
In de derde plaats is in ieder geval ook onzorgvuldig en onrechtmatig dat Pretium door de Consumentenautoriteit niet van tevoren is geïnformeerd omtrent het informatieverzoek van de journalisten, noch omtrent het voornemen of het besluit om de klachten aan hen ter inzage of ter beschikking te geven, terwijl zonder meer duidelijk geweest moet zijn voor de Consumentenautoriteit dat Pretium daartegen bezwaar had. Voor zover toch zou moeten aangenomen dat de Wob wel van toepassing is, dan geldt in ieder geval ook dat sprake is geweest van een schending van artikel 6 lid 3 Wob.
In de vierde plaats is onzorgvuldig en onrechtmatig dat de Consumentenautoriteit de klachten aan de journalisten ter beschikking heeft gesteld zonder dat tenminste daarbij de expliciete toelichting is gegeven dat het hier ging om meldingen die niet zijn onderzocht, noch door de Consumentenautoriteit, noch door Pretium, en waaraan dus geen enkele conclusie kan worden verbonden. Door die toelichting achterwege te laten, heeft de Consumentenautoriteit bij de journalisten de indruk gewekt dat de verstrekte klachten (hoogstwaarschijnlijk) gegrond waren en is in ieder geval een onvolledig en vertekend beeld ontstaan.
De Consumentenautoriteit heeft aldus onrechtmatig gehandeld jegens Pretium en uit de reacties van Consumentenautoriteit blijkt bovendien dat herhaling niet is uitgesloten. Pretium lijdt als gevolg van de handelwijze van de Consumentenautoriteit grote schade en deze schade dreigt alleen maar groter te worden.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Pretium legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de Staat jegens haar onrechtmatig handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - tot kennisneming van de vorderingen gegeven. Pretium is in haar vorderingen ook ontvankelijk, nu voor hetgeen zij daarmee wil bereiken geen andere mogelijkheden - in het bijzonder ook geen bestuursrechtelijk beroep - ten dienste staan. De Staat heeft dit ook niet bestreden.
3.2. Kern van het geschil betreft de vraag of de Consumentenautoriteit jegens Pretium onrechtmatig heeft gehandeld door de journalisten [A] en [B] inzage te verlenen in (geanonimiseerde) klachten die over Pretium bij de Consumentenautoriteit bekend zijn. Pretium beantwoordt deze vraag bevestigend, de Staat bepleit het tegendeel.
3.3. Met haar faxbrief van 5 april 2007 heeft Pretium de Consumentenautoriteit verzocht om kopieën van alle bij de Consumentenautoriteit bekende klachten over Pretium. In de faxbrief wordt expliciet ook een beroep gedaan op de Wob. De Consumentenautoriteit is vervolgens onder verwijzing naar de Wob bij besluit van 19 april 2007 gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het verzoek en heeft zij Pretium een ordner met geanonimiseerde klachten verstrekt. Deze gegevens werden daarmee openbaar gemaakt in de zin van de Wob met als voorzienbaar gevolg dat deze voor een ieder toegankelijk werden. Met de Staat is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat indien Pretium zich tegen de openbaarmaking van de over haar bij de Consumentenautoriteit bekende klachten had willen verzetten, zij dat in de door haar gevolgde bestuursrechtelijke bezwaarprocedure had moeten doen, bijvoorbeeld in haar aanvullend bezwaarschrift van 19 juni 2007. Dit heeft zij echter kennelijk om haar moverende redenen nagelaten. Voor zover Pretium wil betogen dat haar bezwaar niet primair op de Wob gebaseerd was, moet haar in elk geval duidelijk zijn geweest dat de Consumentenautoriteit haar besluit op deze wet baseerde. De openbaarmaking van de ordner met klachten heeft als besluit in de zin van artikel 1:3 Awb door het stranden van Pretiums bezwaar en haar afzien van beroep bij de bestuursrechter formele rechtskracht verkregen. Daarom dient thans te worden uitgegaan van de rechtmatigheid van deze beslissing.
3.4. Verder is niet aannemelijk geworden dat de Consumentenautoriteit op andere gronden onrechtmatig heeft gehandeld jegens Pretium. In de eerste plaats kan Pretium niet worden gevolgd in haar betoog dat de Consumentenautoriteit haar op grond van artikel 6 lid 3 Wob had moeten informeren over het informatieverzoek van de journalisten en over de beslissing de ordner met klachten aan hen ter beschikking te stellen. Dit artikel is immers slechts van toepassing indien een bestuursorgaan besluit informatie te verstrekken die op dat moment nog niet openbaar is. Zoals hiervoor is overwogen, waren de klachten in kwestie reeds openbaar gemaakt met het besluit van 19 april 2007.
3.5. Voorts is niet gebleken van onzorgvuldigheden in die zin, dat de Consumentenautoriteit in haar contacten met [A] en [B] zich in strijd met de onschuldpresumptie van 6 EVRM zou hebben uitgelaten. Evenmin is gebleken dat de Consumentenautoriteit bij de informatieverschaffing aan deze journalisten onvolledig of onvoldoende terughoudend zou zijn geweest. De in dit kort geding overgelegde correspondentie en het in 1.16 genoemde krantenartikel, waarin overigens ook de directeur van Pretium aan het woord is gelaten, bieden geen overtuigende aanknopingspunten voor de stellingen van Pretium in dit verband.
3.6. Deze uitkomst moet leiden tot afwijzing van de vorderingen met de veroordeling van Pretium, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst af het gevorderde;
veroordeelt Pretium in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.067,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 251,-- aan griffierecht;
bepaalt dat, indien niet binnen veertien dagen na heden aan deze proceskostenveroordeling is voldaan, wettelijke rente daarover is verschuldigd;
verklaart deze proceskostenveroordeling en de bepaling ten aanzien van de wettelijke rente uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 3 december 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
mlh