RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/613112-07
's-Gravenhage, 3 december 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats]r op [datum] 1955,
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 19 november 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Bouman, advocaat te Delft, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. J.A. Lont heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem telastgelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat er geen sprake is van het niet voorrang verlenen op een voetgangersoversteekplaats omdat niet is komen vast te staan dat de aanrijding heeft plaats gevonden op de voetgangersoversteekplaats, zodat vrijspraak van dit onderdeel van de telastlegging dient te volgen. Voorts heeft de raadsman vrijspraak van het telastgelegde feit bepleit aangezien er naar het oordeel van de verdediging geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 omdat verdachte de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen bij het achteruit rijden en hij blijkens het technisch onderzoek van de politie, het slachtoffer niet heeft kunnen waarnemen indien zij zich direct achter de auto bevond.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het onderzoek naar de toedracht van het ongeval, zoals neergelegd in het proces-verbaal Verkeersongevals Analyse, is gebleken dat gezien de eindposities van de auto en het slachtoffer de confrontatie met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid plaats gevonden heeft op het moment dat het slachtoffer zich op de voetgangersoversteekplaats bevond. Deze conclusie wordt ondersteund door het onderzoek naar de rem/blokkeersporen van de auto die op de voetgangersoversteekplaats zijn aangetroffen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de auto minimaal één wagenlengte voor de voetgangersoversteekplaats moet hebben gereden dan wel zich moet hebben bevonden om de bandsporen op het wegdek (op de witte strepen) van de voetgangersoversteekplaats bij krachtig remmen achter te laten. Deze conclusies worden ondersteund door de getuige [getuige A] die verklaart dat hij heeft gezien dat het slachtoffer een zodanig harde klap heeft gekregen dat zij naar achteren werd geslingerd. Op de foto's, die zich in het dossier bevinden, is te zien dat er zich een forse deuk in de achterkant van de auto bevindt op de plek waar de auto het slachtoffer heeft geraakt, hetgeen er op duidt dat het slachtoffer met veel kracht door de auto is geraakt, waardoor het aannemelijk is dat zij een stuk naar achteren is geworpen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de aanrijding op de voetgangersoversteekplaats heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van het tweede verweer overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tegen de rijrichting in het Emmapark is ingereden om daar te parkeren. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij eerst heeft stilgestaan om drie fietsers voorbij te laten gaan en dat hij, toen hij weer optrok met de auto, het slachtoffer niet heeft gezien. De auto van verdachte heeft op de achterruit en op de ruiten van de achterportieren een verduisterende coating met een lichtdoorlaatbaarheid van 20%. Verdachte heeft verklaard dat deze coating zijn zicht bij het achteruit rijden niet heeft belemmerd, en dat hij gewend is, in een bus, achteruit te rijden op de buitenspiegels. Dat is, volgens zijn verklaring, ook de reden dat hij niet in de binnenspiegel heeft gekeken. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zorgvuldig heeft gehandeld en dat hij stapvoets achteruit is gereden; hij heeft het slachtoffer niet opgemerkt en daarom geen voorrang aan haar verleend. Uit het rapport komt echter naar voren dat uit het onderzoek naar de remsporen van de auto is gebleken dat verdachte met een snelheid van ongeveer twintig kilometer achteruit heeft gereden op het moment dat hij op de voetgangersoversteekplaats in botsing met het slachtoffer kwam. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte onzorgvuldig gehandeld door niet gebruik te maken van de binnenspiegel en met een dergelijke snelheid achteruit, tegen de rijrichting in, een voetgangersoversteekplaats op te rijden. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat verdachte op de hoogte was van de verkeerssituatie ter plaatse en zich ervan bewust had moeten zijn dat voetgangers op een voetgangersoversteekplaats in een éénrichtingsweg er niet op bedacht hoeven zijn dat er plotseling een auto uit de andere rijrichting komt.
De rechtbank is, op grond van het vorenstaande, van oordeel dat verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen door zijn rijgedrag en dat het verkeersongeval aan zijn schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, aan verdachte te wijten is.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is op 19 februari 2007 met zijn auto achteruit, tegen de rijrichting in, het Emmapark in gereden om daar te parkeren. Tijdens deze manoeuvre heeft verdachte het slachtoffer dat zich op dat moment op de voetgangersoversteekplaats bevond niet opgemerkt en is tegen haar gebotst tengevolge waarvan zij is overleden. Verdachte was bekend met de verkeerssituatie ter plaatse en de rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet de juiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats terwijl hij zich juist bewust had moeten zijn van het feit dat voetgangers er niet op rekenen dat er een auto uit de andere richting komt. Verdachte heeft door zijn aanmerkelijk onvoorzichtige rijgedrag de dood van het slachtoffer veroorzaakt. Verdachte heeft hiermee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van de overleden vrouw. Anderzijds zal ook verdachte zelf moeten leren leven met de wetenschap dat hij door zijn verkeersfouten de dood van een ander heeft veroorzaakt.
De rechtbank heeft kennis genomen van een op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 juli 2007.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande de na te melden straf en maatregel passend en geboden. De ontzegging van de rijbevoegdheid zal grotendeels voorwaardelijk worden opgelegd omdat dit de eerste keer is dat verdachte vanwege zijn verkeersgedrag met justitie in aanraking komt en hij ernstig zou worden gehinderd bij de uitoefening van zijn beroep indien hij gedurende lange tijd niet zou mogen autorijden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 100 (HONDERD UREN);
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 50 (VIJFTIG) DAGEN;
veroordeelt verdachte ter voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 maanden;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd is geweest bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot 9 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. R. Elkerbout, voorzitter,
A.M.H. van der Poort-Schoenmakers en M.P. van Harte, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. d’Arnaud Gerkens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 december 2007.