ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9279

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/22353
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf door onvoldoende bewijs van terugkeer naar Marokko

In deze zaak heeft eiseres, een Marokkaanse vrouw, op 16 februari 2007 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland, met als doel haar in Nederland wonende zuster en zwager te bezoeken. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken op 2 mei 2007, omdat eiseres het doel van haar bezoek onvoldoende aannemelijk had gemaakt. De verweerder stelde dat er onvoldoende bewijs was dat eiseres tijdig naar Marokko zou terugkeren, mede omdat zij geen sociale of economische binding met Marokko had. Eiseres heeft echter betoogd dat zij de zorg voor haar ouders heeft en dat zij een vaste relatie heeft in Marokko. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de rechtbank van mening was dat de verweerder onvoldoende zorgvuldig had gehandeld bij de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet had aangetoond dat er serieuze redenen waren om aan te nemen dat eiseres niet zou terugkeren naar Marokko. De rechtbank vernietigde het besluit van de verweerder en droeg deze op om het gevraagde visum alsnog te verlenen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de visumaanvraag niet in overeenstemming was met de wetgeving, met name artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, dat vereist dat besluiten zorgvuldig worden genomen. De rechtbank besloot ook dat het betaalde griffierecht aan eiseres moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/22353
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2007
inzake
[Eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1980,
van Marokkaanse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde [referent],
tegen
de minister van Buitenlandse Zaken,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde Mr. M. van Ettikhoven.
Procesverloop
Op 16 februari 2007 heeft eiseres een aanvraag ingediend om afgifte van een visum voor kort verblijf met als doel bezoek van haar in Nederland wonende zuster en zwager, [zuster] respectievelijk [referent] (referent).
Bij besluit van 16 februari 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
Hiertegen heeft referent, ten behoeve van eiseres, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 mei 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft referent, ten behoeve van eiseres, beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 7 november 2007, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde, tevens referent. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of het besluit van 2 mei 2007 in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van het volgende.
Eiseres heeft op 16 februari 2007 bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Rabat (Marokko) een visum voor kort verblijf aangevraagd voor bezoek van haar zuster [zuster] en zwager [referent] (referent).
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat het doel van het bezoek onvoldoende aannemelijk is gemaakt, waardoor getwijfeld wordt aan het reisdoel en, daarmee samenhangend, de uiteindelijke verblijfsduur. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat er geen sprake is van een substantiële mate van economische binding van eiseres met het land van herkomst noch van een wezenlijke sociale binding met het land van herkomst. Tevens is niet, althans onvoldoende, gebleken dat eiseres over voldoende middelen van bestaan beschikt. Verweerder heeft dan ook de afgifte van een reisvisum in het belang van de bescherming van de openbare orde geweigerd.
4. Namens eiseres is in beroep aangevoerd dat referent garant staat voor de kosten van de heen- en terugreis en dat referent – samen met de vader van eiseres – garant staat voor de kosten tijdens het verblijf. Eiseres heeft niet het voornemen om voor een langere tijd dan het reisvisum geldig is in Nederland te verblijven, doch komt slechts naar Nederland met als doel familiebezoek en vakantie. Daarbij is erop gewezen dat eiseres in verband met de gezondheidstoestand van haar ouders, voor wie zij de zorg heeft, tijdig in Marokko terug dient te zijn. Omdat de broers en zussen van eiseres nog naar school gaan kan door hen die zorg niet worden overgenomen.
5. De rechtbank overweegt als volgt
6. Ingevolge artikel 15 van de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen van 19 juni 1999 (Trb 1990, 154) juncto artikel 5 van de Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europese Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode, SGC) dienen vreemdelingen die onderdanen zijn van een derde land, indien zij zich begeven naar het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, voor toegang tot Nederland in het bezit te zijn van een geldig paspoort dat – behoudens uitdrukkelijke vrijstelling – is voorzien van een reisvisum.
7. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de SGC gelden voor onderdanen van derde landen als toelatingsvoorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden – voor zover hier van belang – de volgende voorwaarden:
c. het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven.
8. De rechtbank stelt voorop dat met de toepasselijke regelgeving het tegengaan van illegaal verblijf wordt beoogd. De rechtbank verwijst in dit verband naar hoofdstuk V van de Gemeenschappelijke Visuminstructies, welke voortvloeien uit de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen, waarin – voor zover hier van belang – is neergelegd dat een van de fundamentele toetsingscriteria bij de beoordeling van een visumaanvraag de bestrijding van illegale immigratie betreft. De behandeling van visumaanvragen heeft tot doel de aanvragers te onderkennen die voornemens zijn te emigreren en door middel van een visum voor toeristische, zakelijke of werkdoeleinden, dan wel voor familiebezoek pogen het grondgebied van de lidstaten binnen te komen en er zich te vestigen. Dientengevolge vereisen aanvragen die worden ingediend door personen met een geringe economische dan wel sociale binding met het land van herkomst bijzondere aandacht.
9. Het bestreden besluit betreft een besluit omtrent de afgifte van een visum. Ingevolge artikel 72, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum gegeven krachtens het Soeverein Besluit van 12 december 1813, voor toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep gelijkgesteld met beschikkingen aangaande toelating, gegeven krachtens deze wet.
10. Blijkens het verhandelde ter zitting ligt aan de weigering van het visum aan eiseres het middelenvereiste niet langer ten grondslag. Verweerder handhaaft echter zijn standpunt dat onvoldoende is komen vast te staan dat de tijdige terugkeer van eiseres naar haar land van herkomst is gewaarborgd. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat eiseres geen sociale of economische binding heeft met het land van herkomst. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat eiseres jong is en ongehuwd, geen kinderen heeft en geen familieleden die van haar afhankelijk zijn. Voorts heeft verweerder, in het kader van de economische binding, betoogd dat eiseres niet zelfstandig in haar levensonderhoud voorziet.
11. Namens eiseres is daartegenover gesteld dat weliswaar een zuster en haar man, alsmede een neef, hier in Nederland wonen, maar dat de rest van haar familie in Marokko verblijft. Dat betreft haar ouders, twee broers, drie zussen, en haar grootouders. Voorts heeft eiseres erop gewezen dat zij de zorg heeft voor haar ouders met het oog op hun gezondheidstoestand. In dit kader is voorts van belang dat ter zitting door referent is betoogd dat aanvankelijk een visum is gevraagd voor een periode van 90 dagen. Dat zou dan de periode betreffen dat de broers en zusters van eiseres schoolvakantie zouden hebben en daardoor thuis zouden kunnen zijn om de zorg voor hun ouders over te nemen. Thans zijn de genoemde broers en zussen echter weer naar school. De gevraagde periode zou daarom beperkt kunnen blijven tot vier weken. Die periode zou qua zorg voor de ouders nog kunnen worden overbrugd, maar daarna moet eiseres echt terug. Verder is ter zitting ten aanzien van de ongehuwdheid van eiseres naar voren gebracht dat eiseres in Marokko een vaste relatie met een vriend heeft, welke relatie al vijf jaar voortduurt.
12. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hetgeen eerst ter zitting namens eiseres naar voren is gebracht, gelet op de ex tunc toetsing niet bij de beoordeling van het bestreden besluit kan worden betrokken.
13. De rechtbank volgt dat standpunt niet.
In casu is niet zozeer sprake van nalatigheid aan de zijde van eiseres ten aanzien van het tijdig naar voren brengen van relevante gronden van bezwaar tegen het primaire besluit, als wel van nalatigheid aan de zijde van verweerder ten aanzien van het vergaren van de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen ten behoeve van de primaire besluitvorming. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting kan niet anders worden geconcludeerd dan dat tijdens het interview op de Nederlandse ambassade in Marokko aan eiseres onvoldoende duidelijk is gemaakt welke feiten en omstandigheden voor de aanvraag relevant zouden kunnen zijn. Dit effect is vervolgens alleen nog maar versterkt door een summier gemotiveerd primair besluit en de omstandigheid dat verweerder het niet nodig heeft geoordeeld eiseres en/of referent in de gelegenheid te stellen op het bezwaar tegen het primaire besluit te worden gehoord. Als gevolg daarvan zijn eiseres en referent steeds op achterstand blijven staan ten aanzien van hetgeen zij in welke fase van de besluitvorming aan relevante feiten en omstandigheden naar voren moesten brengen.
14. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het thans bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en daarom voor vernietiging in aanmerking komt wegens schending van artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond.
15. De rechtbank ziet voorts aanleiding zelf in de zaak te voorzien op de navolgende wijze.
Op grond van hetgeen uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat er in casu serieuze aanknopingspunten zijn om te veronderstellen dat het door eiseres gestelde verblijfsdoel niet met de werkelijkheid zou overeenstemmen en dat eiseres daarom niet tijdig naar Marokko zal terugkeren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken van bijvoorbeeld een in het verleden afgewezen aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf of eerder illegaal verblijf in het Schengengebied. Verweerder had dan ook aan eiseres het door haar gevraagde visum niet mogen weigeren.
16. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb tevens het primaire besluit van 16 februari 2007 te vernietigen alsmede aan verweerder opdracht te geven alsnog aan eiseres het door haar gevraagde visum te verlenen.
17. De rechtbank zal geen proceskostenveroordeling uitspreken, aangezien geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
18. Wel zal de rechtbank bepalen dat de Staat der Nederlanden het door eiseres gestorte griffierecht ten bedrage van € 143,00 dient te vergoeden.
19. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 2 mei 2007 en het primaire besluit van 16 februari 2007;
- draagt verweerder op aan eiseres het door haar gevraagde visum te verlenen;
- gelast dat het betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00, door de Staat der Nederlanden, namens verweerder, aan eiseres wordt vergoed.
Aldus gedaan door mr. A.B.M. Hent als rechter in tegenwoordigheid van
G.C.A. Dingemans Wierts als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2007.